Jojo -
Het standpunt dat Multatuli de (lange) achttiende eeuw nooit ontgroeid is lijkt goed verdedigbaar wanneer men turft wat zijn lectuur was, wie zijn helden en heldinnen waren. Indien daarnaast even verondersteld mag worden dat het jongetje in Woutertje Pieterse in sterke mate de jonge Eduard Douwes Dekker representeert, dan vinden we daarvan een bevestiging in een jojoscène. Jojo's waren een geliefd speeltje vanaf ongeveer 1790. Zij waren niet iets voor kinderen, integendeel. Volwassenen liepen ermee op straat, namen ze mee naar uitgaansgelegenheden. Zij werden gebruikt om signalen te geven; net zoals je een waaier op een bepaalde manier kon vouwen en bewegen, om daarmee kenbaar te maken dat je verliefd was, boos, een afspraakje wilde. Mannen en vrouwen gebruikten een heel instrumentarium om hun stemming aldus aan te geven (met een zakdoek, een bilboquet kon ook heel wat). Met een jojo kon je iemand groeten, bedaardheid of verstoordheid, politieke gezindheid aangeven. Woutertje speelt ruwweg tijdens het bewind van Lodewijk Napoleon (1806-1810) toen dit alles nog begrepen werd. Wouter fantaseert over Femke, Fancy en een sprookjesprinses Erika (die lopen allemaal een beetje dooreen). Dus kan Multatuli de Amsterdamse volksjuffrouw Laps laten zeggen dat zij prinses Erika in een koets heeft zien rijden; haar hand buiten het koetsraampje laat een soesoe op en neer gaan. In de Amsterdamse schouwburg hanteren de voornamen ook al joujous; de Palatine (paltsgravin) ontdekt ‘het meisje’ Erika in de engelenbak die daar in Hollandse klederdracht plaatsgenomen heeft en ‘groet haar met haar joujou’.
Multatuli documenteerde zich over dit soort dingen rond 1795, zoals men kan vinden in zijn Ideeën. (vw vii: 29f) De jojo paste denkelijk goed bij zijn springerig karakter en ook bij zijn ideale meisjes.
A.J. Hanou