| |
Hé -
Op het eerste gezicht een alledaagse interjectie die verwondering, bewondering, voldoening of teleurstelling uitdrukt, en in de meeste gevallen gebruikt Multatuli het als zodanig in zijn werk. ‘Hè’ moet door de luisteraar geïnterpreteerd worden en mag niet verward worden met Multatuli's ‘hu! of zoiets’, een interjectie ‘waarin kou en hitte beide [...] werden aangeduid, en ikzelf herinner my een Javaan te hebben horen klagen dat hy zich brandde, toen hy voor 't eerst een stukjen ys in den mond nam.’ (vw iv: 493)
Multatuli is niet de enige auteur uit de negentiende eeuw die deze interjectie
| |
| |
een geheel eigen inhoud geeft. In het werk van Stanislaw Przybyszewski, een Pool die lange tijd in Berlijn heeft gewoond, komt ‘he, he’ vaak voor en hij hechtte er zoveel waarde aan dat hij er in 1896 in het Duitse tijdschrift Die Gesellschaft zelfs een polemiek met Jules Saint-Froid over voerde met de opmerkelijke titel: ‘Ueber He, He und noch einiges’. In zijn werk, legt Przybyszewski uit, is ‘he, he’ verwant met ‘ha, ha’ (‘een eerlijk en hartelijk lachen’), maar, schrijft hij verder, bij ‘mensen die anderen haten en verachten en zichzelf en anderen verafschuwen’, gaat het ‘ha, ha’ over in het ‘zieke, hese “he, he”.’ (Przybyszewski 1896: 1080)
Terwijl Przybyszewski's uitleg naar het decadentisme verwijst, ontpopt zich ‘hè’ in Multatuli's oeuvre tot een trefwoord waarmee kan worden aangetoond dat hij een ware verlichter is. In vrijwel alle gevallen waarin Multatuli ‘hè’ gebruikt is ‘hè’ een uitdrukking van verwondering die volgens hem al bijna ‘traditioneel’ is geworden: ‘Ik geef den raad, eens en voor al by 't beoordelen der cyfers van gewonden en doden, de getallen te vergelyken met de uitgebreidheid van 't gezelschap waarin de getroffenen zich bevonden, en het traditionele hè! te bewaren voor 't groot aantal ongedeerden die wegliepen of zich overgaven.’ (vw v: 312)
Verbazing - maar sterk ironisch gekleurd - drukt ‘hè’ in de volgende dialoog uit Millioenenstudiën uit, waarin de ikfiguur na een klacht van ‘Herr Prellmayer’ ‘als 'n misdadiger’ in handboeien in een treinwagon wordt ‘geworpen’. De vertegenwoordiger van de ‘Herr Polizei-Kommissar’, die hem moet bewaken, is ‘'n gendarme van byzonder vreemd model’, een ‘gesluierde dame’, die niet - ‘vandaag niet!’ - naar de naam Fancy wil luisteren. De medereizigers lezen de ‘politie-dame’ voor ‘van 'tgeen hy op z'n biljet vond.’ (vw v: 298f) Op een ervan staat de volgende tekst:
‘Het onlangs verschenen werk van Multatuli is miserabel. De schryver lydt aan 'n afzichtelyke armoed van denkbeelden, een gebrek dat in het land zyner geboorte, wegens den daar heersenden traditionelen rykdom, zeer in het oog valt. Men zou in het bezit moeten zyn van 'n weelderiger fantasie dan de zyne...’
- Hè? vroeg m'n geleidster die zich hoog oprichtte, en het hoofd schudde als 'n toornige leeuwin.
- 't Staat er zo, juffrouw! (vw v: 300)
Om duidelijk te maken dat Multatuli's ‘hè’ direct met de idealen van de Verlichting te maken heeft, is een nadere analyse van het gebruik van ‘hè’ op momenten van kennis overdracht vereist. In het volgende citaat verwijst ‘hè’ naar het ontbreken van kennis: het raadselachtige Stakkersvrouwtje zegt tegen Wouter: ‘Dat wist je zeker niet, hè?’ (Idee 1127, vw vii: 219) Door Wouter te vertellen wat zij weet, kan het gesprek voortgezet worden. In het tweede voorbeeld leidt het ‘hè’ uiteindelijk niet tot de gewenste verspreiding van kennis, omdat Stoffel wel de term maar niet de inhoud kent. Nadat Wouter een vers heeft gemaakt, zegt Stoffel:
| |
| |
maar nu moet je letten op behooryke afwisseling van liggende en staande regels...
- Hè? vroeg Wouter.
- Wel zeker... weet je dat nog niet eens? Heeft meester Pennewip je dat niet geleerd? Of heb je weer niet opgelet? Kyk... zo!
En Stoffel wilde voorbeelden bedenken. Maar 't lukte niet. (vw iii: 247)
Ook in het volgende voorbeeld, uit ‘Monarchologie’ uit Millioenenstudiën, gaat het om kennis, maar kennis omtrent Lola Montèz wordt niet als geldige kennis beschouwd. De ikfiguur daalt af in het dodenrijk waar hij een opdracht krijgt van Meester Adolf, voormalig keizer, nu Meester van ‘lieve goedaardige, hulpvaardige kaboutermannetjes, kobolden en gnomen.’ (vw v: 36) ‘Noem wat koningen op’, vraagt Adolf hem. ‘Stoor u niet aan de chronologie... dat deed ik ook niet. 't Zal my benieuwen of gy den rechten noemt.’ Vlot loopt het niet, en Meester Adolf grijpt na de volgende opsomming in:
- Van Semiramis, van Agnès Sorel, Maintenon, Dubarry, Lola Montés...
- Hè? ... Was gefällig?
- Vergeving, Meester! Van de Louis' en de Ludwigs, van de Hyksos, van de heptarchen, tetrarchen, duodecimarchen... allerlei archen. Van Bajezet, Timoer-Leng, Djengis en Attila. Van den lieftalligen heerser in Dahomey wiens naam ik niet weet... (vw v: 61f)
Kennis omtrent Lola Montèz werd uit het domein van Logos, heerser van de onderwereld, geweerd. Montèz had te veel burgerlijke regels overtreden. Zij werd in 1846 de maîtresse van koning Lodewijk i van Beieren die onder meer vanwege hun lialson moest aftreden. De ‘Monarchologie’ is overigens een voorbeeld van een ‘Dodengesprek’, een gesprek met of tussen doden in een onderaards rijk, dat populair was in de achttiende eeuw. (→ Dodengesprekken)
Maar Multatuli gebruikt ‘hè’ niet alleen als uitdrukking van verwondering of irritatie, maar legt ook uit wat ‘hè’ in een bepaalde context betekent en welke achterliggende motieven het gebruik van deze interjectie verhult: ‘Een rekenfout van Leverrier’, schrijft hij in een aantekening bij Idee 448 waarin het om de zaak van mevrouw Pruimers gaat, ‘zou in de Z. se [Zwolse] kringen weinig besproken zijn. Men is daartoe niet nayverig genoeg op Leverrier's genot, op juistheid. Een flinke diefstal vindt reeds beter onthaal, omdat de gestolen som in de ogen schittert. Het gewone “Hè, hoe brutaal!” beduidt eigenlyk: och, als ik dat geld had!’ (vw iii: 383f) Om Jean Joseph Leverrier, een astronoom uit de negentiende eeuw, gaat het niet, maar om de hebzucht en de afgunst van mensen (de lezer kan kiezen uit de doodzonden) - niet alleen in Zwolle. Heel modern is Multatuli door zijn verklaring dat de oorzaak van de grote aandacht die mevrouw Pruimers in Zwolle krijgt, ‘in onbevredigde geslachtsdrift, in hysterie [ligt]’, (vw iii: 383)
| |
| |
Er zijn in het werk van Multatuli nog meer variaties in het gebruik van ‘hè’ te vinden. In Over specialiteiten vertelt de ikfiguur een verhaal aan een ‘table-d'hôte-gezelschap’ in Den Haag dat voor een groot deel uit ‘groothandelaars, scheepsreders en kerkvoogden’ bestaat. Hij verwacht dat zij verontwaardigd op zijn verhaal reageren. Maar er gebeurt niets, aldus de verteller: ‘Niemand zei: hè!’ Daarop vertelt een ‘commis voyageur een verhaal waarmee hij ‘groten byval met oneindigen “hè”!’ 's [oogstte]. (vw v: 496) ‘Hè’, zoveel is duidelijk, is een reactie op een verhaal die zowel positief (‘byval’) als negatief kan zijn. Maar het uitblijven van ‘hè’ is de grootste teleurstelling.
Zoals ik in de inleiding schreef, drukt ‘hè’ de gevoelens van een of meer gespreksdeelnemers uit. Zoals uit Over specialiteiten bleek, spelen de intonatie en de duur een grote rol. In enkele gevallen vermeldt Multatuli ook de wijze waarop ‘hè's’ hebben geklonken. In Millioenenstudiën (‘Rouge Perd!’) speelt Friedrich Plump in een casino. Hij wint. Er volgen uitroepen vol bewondering - de inmiddels bekende ‘hè's’ die hier echter van alle interjecties het hoogst in de hiërarchie staan - die met het afsteken van vuurwerk worden vergeleken, dus met sissen. Maar niet alleen met vuurwerk: ‘hè’ zwelt uit vele kelen zelfs aan tot ‘één zucht’:
En, op weinige uitzonderingen na, deed de galerie eenstemmig mee. Het langgerekt blazend ‘hè’ dat bekend is aan ieder die ooit 'n vuurwerk zag afsteken, verving met goed succes al de uitroepingen die ik den lezer spaar. Nog welsprekender was de stilte die telkens het algemeen losberstend bewondering-pneuma voorafging. [...] Maar, als dan eindelyk weer 'n nieuwe telg behoorlyk ter wereld gekomen en geproclameerd was, werden de sissende hè's des te luider uitgeblazen. Ze vormden dan één zucht, 'n geluid dat 't midden hield tussen de voorspelling van aanstaand bezwyken, en 'n ademhaling na 't opeens wegwerpen der al te zware vracht van opgespaarde bewondering. (vw v: 248f)
Vuurwerk - een uitvinding die veel ouder is dan de achttiende eeuw - oefende een grote fascinatie op Multatuli uit. Hij geeft de lezers zelfs advies omtrent vuurwerk en stimuleert hen het zelf af te steken, maar niet zonder hen weer op de interjectie ‘hè’ te wijzen die zelfs ‘onvermijdelyk’ is:
Veracht me niet te zeer, lezer, als ik u betuig dat de ware vreugd die er uit vuurwerk te halen is, in 't afsteken - zélf afsteken! - van zevenklappers en voetzoekers bestaat. [...] In eenzaamheid! [...] Verbeeld u dan dat gy, in uw binnenkamer en alleen, zo'n vuurwerk aanschouwt. Roep, zeg, mompel of fluister - in gods-naam zó zacht dat gyzelf uw enige hoorder zyt - fluister 't onvermydelyke: hè...è...è...
En houdt u 'n spiegeltje voor!
Dan, lezer - al waart gy de verfoelykste atheïst - ontsnapt u de veront- | |
| |
waardigd-religieuze verzuchting: God, myn God... hebt ge me dáártoe geschapen? (vw vii: 164)
Het is inmiddels duidelijk dat ‘hè’ verwondering uitdrukt, een reactie is op gebrek aan kennis of gebruik van kennis die binnen het discours geen waarde heeft. Ook over de klanken, de betekenis en de waarde van ‘hè’ te midden van talrijke andere interjecties weten we nu meer. Staat Multatuli daarmee in de traditie van de Verlichting?
Eerst iets over het gesprek. Het gesprek volgens vaste regels werd in de West-Europese Verlichting vermaard. De deelnemers aan het ideale gesprek waren leergierig, verspreidden kennis, toonden welsprekendheid en blonken uit door conversatie. Kloek en Mijnhardt betogen dat rond 1800 ‘gezelligheid en beschaven hand in hand gingen [...]. Gezelligheid was vooral sociabiliteit, de behoefte én de vaardigheid om in gezelschap te verkeren [...]’. (Kloek & Mijnhardt 2001: 103) Mensen konden op aangename wijze iets leren in koffiehuizen, vrijmetselaarsloges (→ Vrijmetselarij), genootschappen en salons, de aangewezen plaatsen voor kennisoverdracht. Salons waren in Nederland schaars, daarentegen speelde zich in Parijs in de achttiende eeuw tot de Franse Revolutie juist daar het culturele en intellectuele leven af. De salon, aldus Kloek en Mijnhardt, ‘past in een adellijke traditie van gedrag en omgangsvormen [...]’ die bestonden uit ‘intelligentie, lichtvoetige conversatie, speelse invallen, gevatheid en sociale handigheid.’ (Ibidem: 118) Het gebruik van ‘hè’ tijdens een conversatie getuigt van weinig eloquentie en maakt het voor de spreker onmogelijk het ideaal van de honnête homme te bereiken. Het behoort eerder - zoals de talrijke ‘hè's’ van Woutertje Pieterse laten zien die zich vermoedelijk ook niet in de redevoeringen van Demosthenes heeft verdiept - tot de kleinburgerlijke gespreksvorm.
Als Nederlanders die in Nederlands-Indië verblijven, ver van Europa, behoefte hebben aan het vergroten van hun kennis, wordt er geen salon (hoewel Tine een toespeling maakt op de salon van Marie-Thérèse Geoffrin-Rodet: vw i: 152), maar een los genootschap opgericht. Havelaar doet Duclari en Verbrugge het voorstel ‘samen een lees-kursus [te] houden 's avonds. Tine doet ook mee, als Max naar bed is.’ Hij heeft een verzameling boeken die grotendeels tot de canon van de West-Europese literatuur behoren: Molière, Liebig, ‘Schiller, Goethe, Heine, Vondel, Lamartine, Thiers, Say, Malthus, Scialoja, Smith, Shakespeare, Byron...’ (vw i: 137)
Over de wijze waarop gesprekken gevoerd konden worden, werden boeken gepubliceerd. Ook over de onderwerpen waarover werd gesproken of kon worden gesproken verschenen boeken. Multatuli noemt onder andere het ‘Conversations Lexicon’ en de ‘muzen-almanakken’. Hij heeft overigens weinig bewondering voor deze lexica noch voor andere boeken waarin kennis voor een breed publiek in superlatieven werd beschreven. In de Max Havelaar noemt Havelaar een ervan - het bevat informatie over de Rheinfall van Schaffhausen - geringschattend ‘boekjen’:
| |
| |
Wat my betreft, ik heb weinig of niets gevoeld te Tondano, te Maros, te Schaffhausen, by den Niagara. Men moet zyn boekjen inzien om daarby de vereiste maat zyner bewondering by de hand te hebben, over ‘zóveel voeten vals’ en ‘zóveel kubiek-voeten’ water in de minuut, en als die cyfers dan hoog zyn, moet men hè zeggen. (vw i: 137f) (→ Watervalfobie)
De kennis uit het ‘boekjen’ leidt tot genormeerde reacties (Multatuli's begrip ‘frazen’ dekt de lading) - en daarop richt zich zijn kritiek -, namelijk tot: ‘hè’.
Havelaar wil zich niet laten voorschrijven wat hij moet vinden. Hij wil zelf nadenken, zelf voelen. Hij wil zijn eigen verstand gebruiken in overeenstemming met het gebod dat veel mensen van vooroordelen, bijgeloof en frazen heeft bevrijd: Sapere aude!
Jaap Grave
| |
Literatuur
Kloek, Joost & Mijnhardt, Wijnand - (2001) 1800. Blauwdrukken vooreen samenleving. Met medewerking van Eveline Koolhaas-Grosveld. Den Haag (Nederlandse cultuur in Europese context, deel 2). |
Przybyszewski, Stanislaw - (1896) ‘Ueber He, He und noch einiges’, in: Die Gesellschaft, Quartal 3, p. 1080-1081 (eigen vertaling). |
|
|