| |
| |
| |
Beschaving -
Het woord ‘beschaving’ is een vinding uit de achttiende eeuw. Sinds het voor het eerst opdook in de huidige betekenis (het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft bij het zelfstandig naamwoord een citaat uit Cornelia Wildschut (1793-'96) van de dames Wolff en Deken als eerste vindplaats, maar het woord was al
| |
| |
decennia eerder in gebruik), is het een uitermate dankbaar onderwerp geweest voor meer of minder erudiete beschouwingen. Vooral in de talloze achttiende- en negentiende-eeuwse genootschappen bogen zich burgers en een enkele geleerde over het onderwerp. Logisch, want bijna al deze genootschappen zagen zichzelf als beschavende elementen in de samenleving.
Dat ook Multatuli zich zou wagen aan het onderwerp is niet verbazingwekkend. Als iemand oog had voor de gebreken der beschaving was hij het. Zijn gehele oeuvre vloeit voort uit verontwaardiging over de samenleving - en dus ook de beschaving - waarvan hij deel uitmaakt. Des te verwonderlijker is het dat de schrijver zich nauwelijks filosofisch uitlaat over begrippen als ‘beschaving’ of ‘beschaven’. Ook dat hoorde bij de schrijver, die niet veel ophad met abstracte redeneringen. (→ Encyclopedisten) Als het Delftse studentengenootschap ‘Vrije Studie’ hem niet had uitgenodigd om over het onderwerp te spreken, was het misschien wel nooit gebeurd. Maar nu danken we aan dit initiatief een door Multatuli op 6 maart 1869 uitgesproken redevoering over het onderwerp beschaving. Zelf vond Douwes Dekker het niet nodig deze lezing te publiceren. Het was al een wonder dat hij zich had laten verleiden tot het houden van een dergelijke voordracht, want eigenlijk hield de schrijver niet van spreken in het openbaar - ‘Ik geloof namelyk dat de waarheid met zulke voordrachten niet gediend is’ (Idee 591, vw iv: 343) - maar geldzorgen lieten hem geen andere keus. De redevoering werd nadien opgenomen in vw xxiv: 672-702, onder de titel ‘Iets over beschaving’.
De schrijver begint zijn essay met een even vermakelijke als willekeurige etymologische beschouwing. Hij merkt op dat veel woorden met de tijd in betekenis degraderen. Zo niet ‘beschaven’, dat afstamt van ‘schaven’. Noch de Fransen, Engelsen en Duitsers maken van dit werkwoord gebruik om het begrip beschaving uit te drukken. ‘Un homme raboté’, ‘a shaved man’ of ‘ein gehobelter Mann’, dat alles is onzin. Waar de Fransen en Engelsen zich behelpen met to polish en polir en ‘civilisation’ en ‘civilisation’, daar gebruiken de Duitsers ‘bilden’, een begrip dat Multatuli associeert met ‘iets popperigs, iets dat denken doet aan een wassebeeldespel’. Hoogst merkwaardig is dat Multatuli het bij deze opmerkingen laat. Hoewel hij er in 1869 net drie jaar Duitsland op heeft zitten, staat hij geen moment stil bij de trits ‘Zivilisation’, ‘Kultur’ en ‘Bildung’, woorden die in het Duitse taalgebied subtiele en gevoelige betekenisverschillen toelaten. ‘Kultur’ en ‘Bildung’ vertegenwoordigden, juist in de negentiende eeuw, de ware, Duitse beschaving, terwijl een begrip als ‘Zivilisation’ eerder verwees naar een algemeen, internationaal en in zekere zin ook minderwaardig soort beschaving.
Dat een begrip als ‘civilisation’ etymologisch onlosmakelijk is verbonden met het begrip ‘stad’ is iets wat Multatuli eveneens niet opmerkt. Ook Huizinga's suggestie (van veel later datum) dat het Nederlandse ‘beschaving’ een vertaling is van ‘eruditio’ wordt niet door Multatuli overwogen. Luiheid? Dilettantisme? Onwil? Een bewuste keuze? Wij zullen het nooit weten. Ondertussen denkt en associeert de schrijver rustig verder en komt op grond van de letterlij- | |
| |
ke betekenissen van het werkwoord ‘schaven’ tot een tweedeling in ware en valse beschaving. Ware beschaving is als het proces van schaven waarbij een oppervlak slechts glad wordt gemaakt, valse beschaving is het resultaat van een schaafproces waarbij het oppervlak dunner wordt en daardoor zwakker. Ware beschaving verhoogt de mensheid in waarde, valse vermindert haar.
Tot daar toe komt het betoog, zeker ook in zijn dilettantisme, zeer achttiende-eeuws over. De manier waarop Multatuli beschouwt en analyseert is dezelfde waarop menig genootschapsburger een eeuw eerder zijn meningen kenbaar maakte aan zijn genootschapspubliek. Ook Multatuli's tussenconclusies dat alleen het vergroten van het ‘algemeen menschenheil’ recht heeft op de naam ‘beschaving’ en dat het beschaafdste volk ‘het gelukkigste’ zal zijn, kan niet anders dan achttiende-eeuws worden genoemd. Maar als de schrijver overgaat op het relativeren van het beschavingsbegrip, op zich heel traditioneel, krijgt de redevoering een multatuliaanse wending. Waar een achttiende-eeuwer een paar pagina's had gewijd aan enige nuancering van het begrip ‘beschaving’ en vervolgens had laten zien waaruit ware beschaving bestaat, neemt dit relativeren bij Multatuli de lengte aan van bijna de gehele redevoering. Bovendien mondt de lezing daardoor uit in een cultuurpessimistische beschouwing, waarbij Multatuli erin slaagt al zijn stokpaardjes te berijden. Want aan de hand van de uitgebuite Javaan, de barbaarsheid van het christendom, de achterlijkheid van de Middeleeuwen, het gegeven dat velen, ondanks de zogenaamde beschaving nog altijd in armoede leven en uiteraard het onbegrip dat de schrijver zelf tegenkomt, hoopt Multatuli het concept ‘beschaving’ te relativeren. Compositorisch gezien wordt Multatuli's redevoering daardoor, ondanks de titel, vooral een verhandeling over de vraag wat beschaving allemaal niet is.
In zijn tegendraads denken was Multatuli zijn landgenoten ver vooruit. Modern is hij in zijn verdediging van de Oosterse beschaving. ‘Eilieve, is het zoo uitgemaakt dat die Javaan onbeschaafd is? Van ons standpunt moge dit zo schijnen, de wysgeer die zich tracht te verheffen boven aangeleerde smaak, zoude welligt huiverig zijn hierin zoo voetstoots uitspraak te doen.’ Iets soortgelijks merkte Multatuli al op in zijn Max Havelaar: ‘De Europeaan vergist zich in de mening dat de hogere beschaving waarop hy roemt, overal als 'n axioma wordt aangenomen. Ook hierin dat hy werkelyk in alle opzichten beschaafder is’. (noot 40, vw i: 328) Zo modern was Multatuli overigens niet, want al aan het begin van de achttiende eeuw werd er door een enkeling een soortgelijk standpunt ingenomen, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw is dat nog altijd een minderheidsstandpunt. (→ Inleiding)
Kan men het beschaafd noemen dat Nederlandse troepen een Javaans dorp in brand steken, vervolgt Multatuli, die daarbij verwijst naar zijn Max Havelaar, maar ‘Dewyl dat boek de natie koud heeft gelaten - ik althans heb me niet mogen verheugen in het minste succès -’, wijst hij voor alle zekerheid ook op een recent krantenartikel waarin melding wordt gemaakt van een soortgelijk voorval. Militair succes, betoogt Multatuli, is geen graadmeter voor beschaving.
| |
| |
Ook Nederlands ‘overwigt in Indie’ is geen bewijs van ‘hooger menschenwaarde’, net zomin overigens als de alfabetiseringsgraad van een volk. Want het gaat er niet om dát men kan lezen of schrijven, maar wát men met die vaardigheden doet. In Nederland niet veel, volgens Multatuli. Op intellectueel gebied is het land niet verder dan de omringende landen. Daarbij waagt de schrijver het te betwijfelen of zedenkundige literatuur bijdraagt aan beschaving. Gelukkig steekt Multatuli grootmoedig de hand in eigen boezem, maar het is de vraag of het publiek, dat inmiddels begrepen moet hebben deel uit te maken van een hoogst onbeschaafd land en zich vermoedelijk voelt aangevallen, zich dat nog realiseert:
Als kind had ik een verhaaltje gelezen van een jongetje dat perzikken snoepte. Eene in den vrucht verborgen wesp speelde onder de leiding des schryvers, den wreker der geschondene zedelykheid, en strafte den kleinen dief door hem duchtig in de lip te steken. Ik verzeker U, dat ik later nooit vruchten at - min of meer eerlyk myn eigendom - zonder nauwkeurig te onderzoeken, of er een wesp in zat. Zoo gaat het overal! Geef eene parabel, een betoog, een verhaal... honderd tegen één gewed, dat het meerendeel der lezers een der daarin voorkomende bijzaken zal beschouwen als hoofdzaak. Ik spreek by zeer treurige ondervinding. De wyze waarop door slecht lezen myn arme Havelaar vermoord is - ik spreek van het boek! - geeft my, meen ik het regt de lees- en schrijfstatistiek te wraken als criterium van beschaving.
Van verontwaardigd stapt Multatuli over op ironisch als het gaat om de bijbel als toetssteen voor beschaving. De gruwelen in het Oude Testament, ‘nu, geschaafd wòrdt er in die slagterij’, kunnen toch niet maatgevend zijn. En aan wat het christendom aan ellende heeft gebracht, daarover wil Multatuli liever niet spreken. De middeleeuwse ridderlijkheid, doorgaans voorgesteld als een door de invloed van het christendom beschaafde stand, laat weinig beschaving zien, aldus de schrijver die zich beroept op de huisregels van een vijftiende-eeuwse burcht. Daarin geen voorschriften over eetvoorschriften en burengerucht, maar: ‘Were von uns den anderen, sin Broder oder sin Kinde binnen diesen Burch dot schluge (da Got vor sy) derselbe sal von Stont an dat Huss rümen’ of ‘Wer unter den Anderen, oder sin Wiff, sin Bruder oder Kinde lam schlüge, (pleizierig!) derselbe sal sich us der Burck ziehen, und nimmer wieder kumen.’
Natuurlijk, geeft Multatuli toe, is er sindsdien het een en ander veranderd, maar is daarmee het algemeen geluk toegenomen? Niet echt, als men kijkt naar de armoede in ons land. ‘Wist ge het, leden van vrije studie, dat [...] er te Amsterdam by middelmatig strenge winters 70.000 personen zyn, die “bedeeld” worden?’ Het voeden van een volk staat uiteraard niet gelijk aan de beschavingsgraad ervan, maar voldoende voedsel is wel voorwaarde voor beschaving. ‘Een volle maag studeert niet graag. Dat kan waar zyn. Maar een lege maag stu- | |
| |
deert in 't geheel niet!’ Ongetwijfeld had Multatuli zichzelf in gedachte. Ondanks de sommen geld die hij telkens kreeg toegeschoven, slaagde de schrijver er elke keer weer in tot grote armoede te vervallen. ‘Een bad te Amsterdam kost meer dan 'n middagmaal’, noteert hij in Idee 372. (vw ii: 540)
Dat er zo weinig ten goede verandert in de samenleving wijt Multatuli aan een gebrek aan welwillendheid. ‘Tot beschaving behoort: welwillendheid, inschikkelykheid, zamenwerken! De beschaafde man weet nu en dan - en in gepaste maat - eigen voorkeur optegeven ter voldoening aan algemeener wensch.’ Maar die bereidheid is er veelal niet. Ter afsluiting vraagt Multatuli aan zijn publiek ‘of de publieke moraliteit ten onzent beantwoordt aan de begrippen die men by een beschaafd volk mag vooronderstellen?’ Het ontkennende antwoord staaft de schrijver opnieuw met enkele door hem gesignaleerde misstanden in de samenleving, eindigend met zijn twijfel over de kwaliteit van levensmiddelen: ‘is 't niet alles vervalscht? Heerscht niet overal bedrog? Is dat alles niet diefstal, roof - en zelfs (want de gezondheid wordt aangetast door vergiftige surrogaten) is dat niet moord?’
Op dat punt aangekomen, realiseert Multatuli zich dat hij wel erg prozaïsch wordt, maar dat weet hij toe te schrijven aan zijn dichterschap. ‘O ik weet het, dat velen by het woord beschaving, zich gewoonlyk meer abstracte zaken voorstellen. [...] Ik... dichter, houd van het tastbare, van het waarneembare, juist hoop ik: omdat ik dichter ben. Van damp en wolken kan myn geest niet leven. Mensch ben ik en niets menschelyks is my vreemd.’ Het lijkt in tegenspraak met wat Multatuli in Idee 586 beweert: ware poëzie ‘is met wysbegeerte één, en streeft mét haar naar het juist begrip van den aard der dingen.’ (vw iv: 338) Maar wijsbegeerte moeten we hier ongetwijfeld niet opvatten als abstracte redeneerkunde en al helemaal niet als metafysica, want daarvan had Multatuli een uitgesproken afkeer, zoals blijkt uit het vervolg van zijn betoog. Metafysica stond voor Multatuli gelijk aan leugenachtigheid en ‘leugen is onbeschaafd’.
Zo komt Multatuli tot de slotconclusie, dat de hoofdeigenschap van ware beschaving ‘de waarheid’ is. ‘Wie waarheid zoekt met al de kracht zijner ziel, wie haar tracht medetedelen aan zijne medemenschen, is beschaafd.’ En daarmee eindigt Multatuli helemaal achttiende-eeuws. Want uiteindelijk was het de Verlichting, die wonderschone dame met fakkel in haar hand, daarom te doen. Haar licht der rede stond geheel in dienst van de waarheid. Alleen welke? Op literair gebied was het tamelijk eenvoudig. Al vanaf 1730 moest de Frans-classicistische waarschijnlijkheidseis het veld ruimen voor het criterium ‘waarheid’. Ware beschaving en werkelijk maatschappelijk nut konden slechts voortkomen uit waarheidsgetrouwe literatuur. Dat was literatuur waarin de eigentijdse wereld werd opgeroepen, met herkenbare, alle standen omvattende personen en waarin de christelijke religie (en niet de mythologie van de klassieken), de vaderlandse geschiedenis en uiteindelijk ook de actuele politiek hoofdthema's waren. Deze beschavingsgedachte, die in talloze genootschappen werd uitgedragen door een elitaire, maar niettemin groeiende groep maatschappelijk
| |
| |
geëngageerde burgers, stond sterk in het teken van een christelijk geïnspireerde beschaving. Voor Multatuli daarentegen was godsdienst iets dat ware beschaving in de weg stond. Daarvoor in de plaats stelde hij de natuurkunde:
Fysica - om der liefde wil geen metafysica, geen boven-natuurkunde [...] fysica is 't ware geneesmiddel tegen het verbranden van oude vrouwtjes en het bouwen van malle torens.
[...]
Fysica in één woord, is de ware godsdienst! In het onbelemmerd bestuderen van de ryke natuur, ligt het middel om de mensheid op te voeren tot de grootst mogelyke mate van byzonder geluk en algemene verbroedering. (Idee 577, vw iv: 333f)
Met dit uitermate radicale standpunt lijkt Multatuli zijn tijd ver vooruit te zijn, maar in plaats van te vroeg, was hij in werkelijkheid misschien wel te laat geboren. Want opnieuw verkondigt Multatuli een mening die regelrecht uit het verlichte tijdperk stamt. Niet uit die latere verlichtingsperiode, waarin rede en geloof zich inmiddels (weer) met elkaar hadden verzoend, maar uit die vroegere, radicalere verlichtingsfase, waarin Nederlandse denkers en naar Nederland gevluchte hugenoten een cruciale rol speelden. Tussen 1670 en 1720 was de Republiek, preciezer, het gebied dat heden ten dage wordt aangeduid als de Randstad, het zenuwcentrum van waaruit radicaal verlicht gedachtegoed werd verspreid over de rest van Europa. Met name de ideeën van Spinoza, door volgelingen als Koerbagh, Balling en Duijkerius gepopulariseerd, bleken invloedrijk. Dit type Verlichting was antireligieus, antiklerikaal, anti-autoritair en anti-aristocratisch, maar eveneens... compromisloos en daardoor clandestien. Beter kan ook Multatuli niet worden gekarakteriseerd: compromisloos en dus, tot zijn grote afgrijzen, steeds weer gedoemd tot clandestiniteit.
Marleen de Vries
| |
Literatuur
Grave, Jaap - (2001) Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890-1914. Nijmegen. |
Huizinga, J. - (1945) ‘Terminologie van het verschijnsel beschaving’, in: Geschonden wereld. Een beschouwing over de kansen op herstel van onze beschaving. Haarlem, p. 7-26. |
Israel, Jonathan I. - (2003) ‘Teylers Lecture on Radical Enlightenment’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 26, p. 4-9. |
Sens, Angelie - (2001) ‘Mensaap, heiden, slaaf’. Nederlandse visies op de wereld rond 1800. Den Haag. |
Vries, Marleen de - (20022) Beschaven! Letterkundige genootschappen in Nederland 1750-1800. Nijmegen. |
|
|