denken nog maar net is doorgebroken: ‘In geheel Europa begint zich het besef baan te breken, dat de Volkeren sedert eeuwen bedrogen werden door hun voorgangers op zedelyk, godsdienstig en staatkundig terrein.’ (vw iv: 673) In Multatuli's gedachtewereld vormen de Middeleeuwen het duistere tijdperk, met gruwelen als lijfeigenschap, scholastiek, bijgeloof en de macht van de adel. Dat tijdperk bestaat voort, betoogt Multatuli in de Ideeën, omdat de basis van de achttiende- en negentiende-eeuwse maatschappij toen is gelegd: de ‘meeste begrippen over zedelykheid [stammen] uit de dagen toen de zon wél draaide, en allerlei spoken wél een rol speelden. Zou het niet in de rede liggen, eens grondig te onderzoeken, welke waarde er mag gehecht worden aan overleveringen op moreel gebied, die wy grotendeels erfden van dezelfde mannen wier heksen, draaiende zon, enz. wy hebben afgeschaft?’ (vw iv: 666f) Centraal in Multatuli's denkwereld staan begrippen als waarheid, gezond verstand, de bestrijding van vooroordelen en bijgeloof (‘de slaapdeunen uit de Middeleeuwen’) en zijn inzet voor emancipatie en vrijheid van meningsuiting. In Causerieën - maar niet alleen daar - verweet hij zijn landgenoten onverschilligheid: ‘Elke hier aangestoken lantaarn - ja, al ware 't een electrisch licht - zou in 't land dat zich beroemt op de uitvinding der drukkunst, gedoofd worden in de stikstof van onverschilligheid.’ (vw iv: 139)
Op Multatuli's optimisme volgde uiteindelijk, zoals hij op 15 augustus 1886 in een brief aan H.C. Muller schreef, ‘moedeloosheid. 't Is eigenlyk besef van 't vruchtelooze myner pogingen.’ (vw xxiii: 652) Moedeloosheid is een zwakke uitdrukking om de volgende uitspraak (uit dezelfde brief) te karakteriseren: ‘Ja als ik macht had gekregen waarnaar ik uit bestwil gestreefd heb, zou ik honderde koppen hebben laten vallen. Misschien duizenden.’ Spreekt hier een potentieel terrorist? Menno ter Braak aarzelde: ‘Tegen het eind van zijn leven schijnt Multatuli een desperado van het geweld.’ De citaten uit Multatuli's correspondentie die Ter Braak in ‘Douwes Dekker en Multatuli’ aanvoert, liegen er niet om. Multatuli schrijft in dezelfde brief aan Muller dat hij meer lijkt op ‘Danton, Robespierre of zelfs op Marat, dan op Lamartine die in '48 ter inwyding van z'n politieke loopbaan afschaffing doordreef van den doodstraf voor politieke misdryven.’ We mogen van geluk spreken dat Multatuli geen macht heeft verworven om zijn humanisme in de praktijk te brengen. Hij zou niet de eerste zijn geweest wiens verlichtingsidealen in terreur en onderdrukking zouden zijn ontaard.
In dit nummer vindt u een aantal alfabetisch geordende bijdragen waarin Multatuli's opvattingen met verlichte denkbeelden of met achttiende-eeuwse verschijnselen worden geconfronteerd. Naar volledigheid hebben we niet gestreefd en de auteurs hebben zich laten leiden door hun eigen temperament. De artikelen in dit themanummer moeten worden beschouwd als verkenningen: ze zijn zeer divers en vormen wat ons betreft een eerste stap naar meer onderzoek en bijdragen op dit gebied.
U zult in dit nummer geen bespreking van Dik van der Meulens biografie