Over Multatuli. Jaargang 25. Delen 50-51
(2003)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
‘Si je cesse d'aimer, je cesse de vivre’
| |
[pagina 62]
| |
zijne bleven bewaard. Daarin staan echter citaten uit haar brieven. En die maken duidelijk dat ze zeer onder de indruk was van haar aanstaande, maar dat zij hem ook af en toe corrigeerde. Voor hem was ‘Eefje’ niet minder dan de heldin van zijn hart, vol begrip en onbekrompen. Precies zoals de latere Tine in de Havelaar. Dekker karakteriseerde hun briefwisseling als ‘praatbrieven’. Het is inderdaad alsof hij met haar in gesprek is. Over kleine praktische zaken, maar vooral ook over vrouwenemancipatie, (seksuele) emoties, lectuur en eigen zwakheden. Ongekend openhartig voor een tijd zo vol vormelijkheid.Ga naar eind2. Niet alleen onconventioneel, maar ook merkwaardig is het dat Dekker verslag doet van zijn ontmoetingen met een Hollands meisje in het afgelegen dorp waar hij op dat moment geplaatst was. Hij chaperonneerde haar slechts, maar gaf toe er niet juist aan te doen. Hij had haar wel verteld van zijn verloving. En toch kon hij ‘in een meisje niet eenvoudig eene kennis, een vriend zien. Ik ben zoo Italiaansch, ik heb haar nog geen kus gegeven, maar het zal niet lang meer duren.’Ga naar eind3. Zelfs hun conversatie schreef hij voor zijn aanstaande uit. In Eefjes reactie trof hem het volgende zinnetje: ‘uw zijn dáár en alle uwe ontmoetingen lijken wel op een roman!’Ga naar eind4. Hij begreep er zelf ook niets van. Als kind maakte hij reeds van alles mee. Naar eigen zeggen kwam het door een fijn gevoel en de gave snel op te merken. Hoe dan ook, onbewust had Everdine al vroeg een voorafschaduwing gegeven van haar leven met deze even sensitieve als begaafde man. De jaren in het weidse en natuurrijke Indië, aan de zijde van Dekker heeft Everdine van Wijnbergen altijd als heel bijzonder ervaren. Niet alleen vanwege zijn esprit, maar ook door haar positie als vrouw van een bestuursambtenaar. Verguld was ze met de genegenheid van de inlanders, over wie ze kon spreken in termen van liefde. Ze wist ook heel goed dat ze zonder Dekker nooit zo had kunnen leven. Maar een goede roman zou niet goed zijn zonder schaduw. Vanuit Dekkers streven om de inlander tegen uitbuiting te beschermen ontstond een ambtelijke competentiestrijd die de geschiedenis is ingegaan als de Lebakzaak (1856), later verwerkt in de Max Havelaar (1860). In die strijd nam hij haar en de kinderen mee in zijn val, alle verhevenheid van de romanfiguur Tine ten spijt.
Juist in die meest turbulente jaren schonk Everdine, vrij laat, alsnog het leven aan twee kinderen. Afgaande op haar brieven heeft ze veel genoegen beleefd aan Edu en Nonnie, die zij, afgezien van een baboe, eigenlijk alleen heeft grootgebracht. September 1864 zaten ze met z'n drieën verarmd in Brussel, en Multatuli knarsetandend in Nederland, zonder vaste verblijfplaats en zonder geregeld inkomen. Men vond z'n boek als pleidooi voor een menswaardiger bestuur van de koloniën mooi, maar politiek of persoonlijk veranderde er niets. Een herkansing zag hij in het internationaal congres voor sociale wetenschappen dat in 1864 werd gehouden in het pa- | |
[pagina 63]
| |
leis op de Dam. Hij was uitgenodigd als spreker over het onderwerp koloniën. Nu zou hij eens voor het aangezicht van de hele beschaafde wereld de Indische misstanden aan de kaak stellen. Zijn vrouw had hij laten weten: ‘Je te dis, l'avenir est à moi!’ [Ik zeg je, de toekomst is aan mij!]Ga naar eind5. Voor de zoveelste keer herleefde Everdines hoop. Zij had steeds geweigerd met hem te breken, hoewel haar dat meermaals geadviseerd was. Aan hartsvriendin Stephanie schreef ze wat haar toch zo aantrok in Dekker:
‘Je me représente le cerveau d'un homme de génie comme un volcan en ébullition qui gronde et couve sourdement, qui fait éruption de temps à autre et lance le feu et la flamme sous la forme de pensées éclatantes et d'actions mémorables. Ces hommes là ont quelque chose de fort attrayant pour moi, j'aime tant ces explosions de leur génie! C'est alors qu'ils méritent notre adoration et pour moi, je suis juste quand je leur pardonne tout, tout.’
[Ik stel me het brein van een geniaal iemand voor als een borrelende vulkaan die heimelijk rommelt en smeult, die van tijd tot tijd uitbarst en vuur en vlammen eruit gooit in de vorm van schitterende gedachten en memorabele daden. Zulke mensen oefenen een soort aantrekkingskracht op mij uit, ik houd zoveel van die uitbarstingen van hun genie! Op zo'n moment verdienen zij onze verering en wat mij betreft doe ik er juist aan wanneer ik hun alles, alles vergeef.]Ga naar eind6. ‘Ja ik geloof nog aan schoone dagen voor de toekomst’, vervolgde ze haar brief, ‘onze kinderen zullen de vruchten zien, [van] wat persévérance [= doorzettingsvermogen] vermag. En hoe gelukkig, [dat] zij geen leed er van gekend hebben.’Ga naar eind7. Daar zou later met name de zoon iets anders over denken. En het leed was bepaald nog niet geleden, want ook via de buitenlandroute lukte het Multatuli niet om hersteld te worden in zijn rechten als Indisch ambtenaar. Zonder vaste inkomsten leefden beide echtelieden in feite een gescheiden en zwervend bestaan. Everdine kon in 1866 niet veel anders dan ingaan op Stephanies uitnodiging om naar Italië te komen, waar deze woonde met haar Italiaanse man.
Intussen zwierf Multatuli door Duitsland in gezelschap van zijn vriendin Mimi. Begin 1869 regelde hij een huisje in Den Haag. Enthousiast schreef hij Tine over de vorderingen bij het inrichten, dat hij zelf de gordijnen had genaaid bijvoorbeeld. Vol goede moed verliet zij met de kinderen Italië om te gaan samenwonen met haar man en diens vriendin. Een ménage à trois was natuurlijk vragen om problemen. Aan Stephanie liet ze in oktober weten dat zij zich kon handhaven en dat ze in ieder geval tevreden was met zichzelf.
‘Voilà un grand avantage. J'ai la ferme conviction que j'ai bien fait; ma tâche n'est pas facile, je te prie de le croire, mais je sais me maîtriser, et en même temps j'exige le respect sans dire une parole.’ | |
[pagina 64]
| |
[Ziedaar een groot voordeel. Ik ben er vast van overtuigd dat ik goed gehandeld heb; mijn taak is niet eenvoudig, vraag ik je te geloven, maar ik weet me te beheersen, en tegelijkertijd dwing ik respect af zonder een woord te zeggen.]Ga naar eind8.
En ze bleef hopen, want mogelijk verwierf Dek gauw een ‘position accablante’ [= verpletterende positie].Ga naar eind9. Financieel bleef het dus nog even tobben. Maar ook emotioneel. Soms liep de spanning te hoog op. Dan moest ze even naar buiten. Schuin aan de overkant keken vanachter de gordijnen de Bosbooms toe. De roddels over Dekker en zijn twee vrouwen zullen in het kneuterige Haagse niet van de lucht geweest zijn. In hun verlovingstijd was ze er vanzelfsprekend vanuit gegaan dat de vrouw afhankelijk was van de man. Eduard had erom gelachen. ‘Lieve Everdine’, schreef hij in oktober 1845, ‘een vrouw is zoo sterk in hare zwakte, zoo veêrkrachtig in hare zachtheid.’ Hij zou zijn zwakheden niet verborgen houden en haar nog meer laten lezen in zijn hart. Wilde zij zo iemand als leidsman? ‘Gy hebt my lief, Everdine - ik weet dat vrouwelijke liefde sterk is - maar ik zal u eene heldin noemen als gy my nog bemint op 1 January.’ Sterk en veerkrachtig, 25 jaar heldin. Het was voldoende.Ga naar eind10. In dezelfde brief aan Stephanie van oktober 1869, waarin ze zich vermant en hoop koestert, geeft ze toe soms zeer melancholisch te zijn en dat ze hunkert naar het warmere Italië: ‘Oh, quel pays détestable que la Hollande et quel paradis la belle Italie! Je l'aime ce beau pays et j'y reviendrai sûr.’
[Oh, wat is Holland toch een afschuwelijk land en wat een paradijs dat mooie Italië! Ik houd van dat mooie land en ik zal er zeker terugkeren.]Ga naar eind11.
Hoewel Dekker meer en meer succes boekte als auteur, waren de verdiensten matig. Om zijn geluk aan de speeltafel te beproeven verbleef hij begin 1870 in Duitsland. Op aandrang van en samen met de kinderen reisde Everdine toen voorgoed af naar Italië. De kinderen wilden niet dat zij onderweg haar echtgenoot zou ontmoeten. Ze mocht eens op haar besluit terugkomen. Beiden hebben elkaar nooit meer gezien. In Italië trof zij Stephanie, wier vriendschap zo veel voor haar betekende en aan wie zij nog vanuit haar Haagse misère had geschreven:
‘Tu sais que mon coeur a besoin d'aimer. Si je cesse d'aimer, je cesse de vivre.’
[Jij weet dat mijn hart het nodig heeft om lief te hebben. Als ik ophoud lief te hebben, houd ik op te leven.]Ga naar eind12.
Als grafschrift zou het niet misstaan hebben.
Tom Böhm | |
[pagina 65]
| |
Leestip: Nelleke Noordervliet, Tine, of de dalen waar het leven woont (Zeer geprezen roman over het leven van Tine, uitg. Meulenhoff, €11,34.) |