van vrouwen en gekolonialiseerden, beweert Gera. In haar ogen gedraagt ook de macrostructuur zich imperialistisch en dit brengt haar tot het besluit: ‘Het zogenoemde raamverhaal, waarin Droogstoppel de hoofdrol speelt, staat in tijd en ruimte dichter bij de toenmalige en huidige Europese lezer dan het kernverhaal, de zogenoemde Max Havelaar-hoofdstukken, en krijgt dus een overheersende positie,’ of ze zegt het nog anders: ‘dat het raamverhaal de tekst van het kernverhaal kolonialiseert’ (28). Net zo plausibel en overtuigend lijkt mij een omkering van deze redenering te zijn. Je zou ook kunnen stellen dat het kernverhaal in het midden van de Max Havelaar de centrale en dus belangrijkste positie van het hele boek inneemt.
In het derde hoofdstuk geeft Gera zich veel moeite om te laten zien dat het kernverhaal vanuit Europese ogen is geschreven: Sjaalman, Droogstoppel, Stern, Havelaar, allemaal witte, mannelijke, vrouwonvriendelijke, koloniaal denkende personages. De vraag die de lezer daarbij echter de hele tijd bekruipt is: wat hadden we dan anders moeten verwachten? Multatuli was een negentiende-eeuwse Nederlandse ambtenaar, die geenszins naar Java trok om het koloniale systeem als dusdanig te bevechten en wiens vrouwonvriendelijke houding we bovendien al uit vele andere monografieën kennen. Een van de redenen waarom vele gendergerichte studies zulke teleurstellende resultaten opleveren, lijkt mij dan ook te liggen in de zwakte van het uitgangspunt. Dat uitgangspunt is een verwijt bij voorbaat, vanuit een hedendaags lezersstandpunt, waarvoor vervolgens in de teksten ondersteuning en bevestiging moet worden gezocht. Zo wil Gera die elementen opsporen die ‘ongemerkt een koloniale reflex verraden en met het huidige waarde- en normensysteem niet meer compatibel zijn’. Alleen dat ‘ongemerkt’ is hierin eigenlijk interessant. Voor de rest kun je je er toch moeilijk over verbazen dat Multatuli in 1860 schreef vanuit een mannelijk koloniaal standpunt.
Bovendien leidt dergelijk tegendraads lezen vaak tot nieuwe vertekeningen, het gevolg van het lezen met oogkleppen op. Gera kan toch bezwaarlijk veralgemenen dat in de Max Havelaar ‘de schuld van het machtsmisbruik (...) op de inlandse hoofden [wordt] geschoven en niet op de kolonisatie’ (33), wanneer ze trouwens enkele pagina's eerder de laatste regels van het boek heeft aangehaald, de aanklacht tot Willem de Derde: ‘En dat daarginds Uw meer dan dertig millioenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam?’ De tegenstelling tussen Gera's lectuur en andere benaderingen komt het duidelijkst naar voren, waar ze zich tegen Sötemann afzet. Omdat Sötemann in zijn structurele benadering de hele roman betrekt, ziet hij in de ‘tegenstelling tussen Droogstoppel enerzijds en Stern en Sjaalman anderzijds binnen het kader van de impliciete ironisering van de ik-figuur een contrapuntische relatie geschapen...’ Gera daarentegen ziet hier alleen maar accentverschillen: Multatuli, Sjaalman, Droogstop-