Over Multatuli. Jaargang 25. Delen 50-51
(2003)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| ||||||||
H.H.J. de Leeuwe
| ||||||||
[pagina 47]
| ||||||||
Assistent-Resident een toespraak houdt tot de Hoofden van Lebak, voorop de inlandse Regent. De twee volgende taferelen spelen in het huis van de Havelaars (misschien kamer en voorgalerij) waar hij met de collega-controleur Verbrugge de treurige toestand in Lebak bespreekt en waar ook Saïdjah en Adinda als bedienden optreden. Hoe en of hun geschiedenis wordt verteld, wordt uit de verslagen niet duidelijk. Hier zal Havelaar zijn beschuldigingen verontwaardigd hebben uitgeschreeuwd en hier zal hij het besluit genomen hebben om eervol ontslag te vragen.
Daar nergens de belangrijke figuur van de Resident, Dekkers directe meerdere genoemd wordt, is aan te nemen dat de bewerker hem geschrapt heeft. Daarmee heeft hij zich, zeker met opzet, een lachwekkende scène laten ontgaan. De Resident - Multatuli noemt hem Slymering - sprak uiterst traag, wat orthografisch weergegeven wordt door elk woord met een hoofdletter te schrijven en daarachter een punt te zetten: ‘Omdat. Hij. Het. Zo. Druk. Had.’ Spraakgebreken zoals stotteren en slissen worden op het toneel vaak gebruikt om het publiek aan het lachen te krijgen - natuurlijk in de passende context, en die was er niet in deze ernstige situatie. De lach werd voorbehouden aan Droogstoppel, als hij in het vijfde tafereel op een wiebelende stoel met drie poten zit en omvalt. Frits, zijn opstandige zoon, de vertegenwoordiger van Jong-Holland, zet zich voor de druk van Havelaars manuscript in en verwerft daarmee luide toejuichingen van het publiek. Zou Droogstoppels val het einde en de apotheose van Willem iii het begin van een nieuw tijdperk betekenen? Aan het familieleven van het makelaarsgezin wordt uitgebreid aandacht besteed, al moest de spotfiguur van ds. Wawelaar om begrijpelijke reden ontbreken. Maar Gaafzuiger, de boekhandelaar, trad wel op. Het zal een pijnigende scène geweest zijn die de bewerker haast letterlijk kon overnemen. Sjaalman treedt bij hem in dienst, schuift bij een veiling de boeken aan en laat daarbij het damesborduurblad, de Aglaia vallen, hetgeen de ergernis van de baas opwekt die niet van plan is verder vijftien cent per dag weg te gooien aan een vent die lui, pedant en ziekelijk is. Deze beschrijving van een niet meer bestaand toneelstuk, gebaseerd op persverslagen en berichten van Dekkers vrienden, kan geen aanspraak maken op volledige juistheid. Riskant is de veronderstelling dat de personages die in de uitgebreide recensies niet genoemd worden, in de dramatisering ook niet optraden. Maar men moet deze kans wagen om toch tenminste iets te bereiken. Als men het beschikbare materiaal overziet, moet de conclusie luiden dat Henri van Kuyk een solide en goed afgebakend stuk (hij noemt het een Levensbeeld) geschreven heeft waarin de hoofdlijnen van het origineel duidelijk naar voren komen, waarin de toeschouwer de hem vertrouwde romanpersonen kan herkennen, de heldhaftige en vernederde Havelaar, zijn vrouw Tine, de jonge In- | ||||||||
[pagina 48]
| ||||||||
donesiërs Saïdjah en Adinda en de gemene maar lachwekkende Droogstoppel, en zijn zoon Frits die boven het boek uit tot activist verheven is, terwijl alles eindigt in een verheerlijking van de koning, de keizer van het prachtige rijk enz. De toeschouwers konden tevreden zijn - en dat waren ze ook. De adaptatie van het populaire boek had aan de eisen voldaan. Van Kuyk gooide met deze bewerking ook literair hoge ogen, juist in een tijd waar de ontwikkelde burgerij daadwerkelijk pogingen ondernam het naar hun gevoelen laag gezonken repertoire te beschaven. De pers spreekt van een buitengewoon schitterend succes, talrijk bezoek en een overgroot aantal voorstellingen niet alleen in Amsterdam en Rotterdam, maar ook in Antwerpen. Begin maart 1871 had de première plaats en 17 maart werd de laatste voorstelling aangekondigd die niet de laatste zou blijven. De opvoeringen vonden in Amsterdam niet in de Stadsschouwburg plaats, doch in de Salon des Variétés aan de Amstelstraat bij het huidige Rembrandtsplein, waar de bezoekers gezellig aan tafeltjes konden zitten, want er werd tijdens de voorstelling geserveerd. Het gebouw, eigendom van de heren Pierre Boas en Nathan Judels, werd bespeeld door een gezelschap dat onder leiding stond van de populaire acteur Victor Driessens en voor een groot deel uit Vlamingen bestond die hun tongval trachtten aan te passen aan het Hollands. Dat viel hen moeilijk. Sommige toeschouwers werden door die afwijkende uitspraak onaangenaam getroffen. Multatuli's vriend A. van der Linde lachte geërgerd toen hij Tine Adinda hoorde aanspreken als ‘broaf maaske’.Ga naar eind2. De 51-jarige Vlaming Driessens gold en geldt nog als een der vernieuwers van de toenmalige speelstijl. Evenals Marten Corver een eeuw eerder pleitte hij voor meer natuurlijkheid, waarheid en realiteit, voor minder stilering, abstractie en verheffing. Men bedenke dat de opvatting van wat natuurlijk, waar en echt is op het toneel aan wisselingen onderhevig is. Het gaat steeds om de geloofwaardigheid van het verbeelde. Omstreeks het midden der 19de eeuw werkten de melodische spraak en de afgemeten houding der 18de eeuw nog na, vooral in de stukken van het pseudo-romantische repertoire, in de zogenaamde draken. Een toneelbewerking van de Havelaar bood alle gelegenheid de vernieuwing te laten zien, terwijl de oude deftigheid en grootheid nog uitwijken kon naar de heros, de op bepaalde ogenblikken pathetische titelfiguur. De vertolker ervan, tevens de schrijver van het stuk, de 25-jarige Henri van Kuyk, gaf dan ook in de oren van sommigen in zijn toespraken te veel volume: hij was ‘te forsch’, zei de een, hij ‘polterde te veel’, zei de ander. Dat had Driessens die hem de ‘stok’ had genoemd om zijn stijve houding (vandaar het pseudoniem Henri Baton) hem nog niet kunnen afleren. Of misschien vond hij dit soort ‘sterk spel’ op sommige plaatsen toch wel gepast? Overigens heeft Van Kuyks werkelijkheidsgetrouwe prestatie een onuitwisbare indruk gemaakt. Hij heeft Havelaar in voorkomen, houding en manieren naar het leven weergegeven, de gelijkenis van gelaat en gestalte was opvallend, en nog 35 jaar later bij Van Kuyks dood in 1906 | ||||||||
[pagina 49]
| ||||||||
schreef H.L. Berckenhoff in Het Tooneel: ‘Wie hem den Max Havelaar heeft zien spelen, zal onder den indruk zijn gekomen, met een acteur te doen te hebben, die wat hij uitbeeldde, mee doorleefde. Van Kuyk wás op het tooneel Max Havelaar’.Ga naar eind3. Wat kan een acteur meer verlangen! Volgens de recensent van het Algemeen Handelsblad op 13 maart 1871 waren alle rollen goed bezet en kweten alle spelers zich overtuigend van hun taak. Alleen had hij van Marie Verstraete-Laquet verwacht dat zij Havelaars vrouw Tine minder sentimenteel had opgevat. In plaats van haar man op te beuren versterkte zij zijn treurige stemming.Ga naar eind4. Victor Driessens had de rol van Droogstoppel voor zich gereserveerd en dat zal zeker heel komisch geweest zijn met een ernstige ondergrond, vooral wanneer hij zei: ‘Dat heeft geen stoel om op te zitten en dat durft mij, mij Droogstoppel, makelaar in koffy, beleedigen’.Ga naar eind5. Dit is overigens het enige tekstfragment dat via een recensie overgeleverd is.
Wie voor Frits en Mevrouw Droogstoppel speelden is niet bekend, wel echter het paartje Saïdjah en Adinda: Sam van Beem en Elise Driessens, respectievelijk 21 en 22 jaar oud. Meyer van Beem was de Regent, Frans van Doeselaar Verbrugge en Jef Dierickx Gaafzuiger. De regisseur had tevens voor een passende aankleding gezorgd. ‘Nieuwe decoratiën’ vermeldt de advertentie.Ga naar eind6. Dat betrof waarschijnlijk de pendoppo in het eerste tafereel, door een recensent hut genoemd, de open galerij aan de voorname woning van de inlandse Regent, bestaande uit vier of zes in de grond geslagen bamboe-palen die boven door andere bamboes met elkaar verbonden waren en overdekt werden met de lange bladen van de waterpalm. De decorontwerper heeft dit vermoedelijk zo goed mogelijk nagedaan en het achterdoek, de friezen en de zijcoulissen zodanig beschilderd dat de indruk van een Indisch landschap ontstond. Ook de kostuums waren in overeenstemming met de werkelijkheid: de tropenkleding van de Nederlandse ambtenaren, de kleding van de inlanders, van de hoogwaardigheidsbekleders tot aan de Javaanse bedienden toe. Als metteur-en-scène had Driessens ook de zorg voor de talrijke figuranten, vooral in het eerste en laatste tafereel, en het mag worden aangenomen dat hij het kleine toneel zo voordelig mogelijk heeft benut. Eén recensent echter stak zijn kritische bedenkingen niet onder stoelen of banken (Amsterdamsche Courant, 19 maart 1871), bedenkingen die kenmerkend waren en zijn voor de gegoede, ontwikkelde Nederlandse burgerij - toen en later. Schrijver uit zijn ongeveinsde bewondering voor de Max Havelaar als literair product. De roman is ‘een der schoonste voortbrengselen der Nederlandse letterkunde’, hij bevat ‘dichterlijke bladzijden, geschreven met al den gloed eener Oostersche verbeelding die de edelste gevoelens van ons hart doen trillen’.Ga naar eind7. Het boek is dus mooi zonder meer. Maar zijn de feiten die erin behandeld worden, wel waar? Hier en daar misschien. Velen, zegt recensent, vinden dat er veel bij gefantaseerd is, enkelen menen zelfs dat het pure fantasie is. Daarom | ||||||||
[pagina 50]
| ||||||||
betreurt de criticus het dat het boek op het toneel gebracht is, en wel als Levensbeeld. En dat dient te berusten op waarheid. Hij kan zich niet verenigen met wat thans docudrama genoemd wordt, omdat hij niet in de documenten gelooft, in de ‘bewijzen uit het pak van Sjaalman’. Hij had liever het ‘vele schoone van Multatuli's werk’ gezien in plaats van wat hij aanduidt als apocrief. Max Havelaar in Nederland? Dat had minder gemoeten. Recensent begrijpt niet dat de gebeurtenissen in patria van essentieel belang zijn als contrast voor Havelaars optreden in Indië: het onbegrip, behoudzucht en bekrompenheid. Enerzijds het bewonderen van het werk als literatuur (en het dus opbergen in de sector letterkunde), anderzijds het ontkennen of veronachtzamen van de harde, onweerlegbare feiten. Alles bij elkaar: het niet willen verstaan vàn en het niet willen voldoen áán de oproep tot handelen. De gewone lezer verwacht blijkbaar dat de auteur terugtreedt achter zijn boek, en de auteur dat hij met zijn werk directe invloed zal uitoefenen, terwijl hij tevreden moet zijn met de indruk die het maakt. De kanttekeningen van de schrijver in de Amsterdamsche Courant beperken zich niet tot roman en stuk. Zij raken ook Douwes Dekker zelf, die hij terecht achter Havelaar vermoedt, persoonlijk. Hij geeft toe dat deze van verontwaardiging gloeit bij het zien van gepleegd onrecht, dat hij zijn menslievend hart op de tong draagt, hij is ‘dweepend en loszinnig van karakter’, hij handelt ondoordacht en onbesuisd. Daarom wordt hij door recensent vermaand: door beraden te handelen komt men meestal verder dan door onstuimig en dichterlijk te speechen. Hij verwijt hem, de lastige ex-ambtenaar, de klokkenluider avant la lettre, zijn neurotisch gedrag (hij waant zich altijd vervolgd en verongelijkt), en wat hem vooral ergert is zijn poseer-manie. Daarmee formuleert hij iets waarover Douwes Dekker vaak berispt zal worden. ‘Behaagzieke vertoonzucht’ noemde Van Vloten het in 1875 in zijn Onkruid onder de tarwe. Annie Romein-Verschoor zag in 1940 het pseudoniem aan als een ‘van tranen vochtige vlag’. Deze nu herhaaldelijk geciteerde criticus was evenwel door de vermeende zelfverheerlijking en koketterie van de schrijver dermate van het juiste pad afgebracht dat hij de apotheose niet begreep. Hij herkende in de door Bengaals vuur omstraalde buste niet de bebaarde trekken van de koning, maar meende er de dichter in te zien die toch levend ernaast op het toneel stond. Tot zover de berichten en oordelen van tijdgenoten, van critici en vrienden. Wat vond Multatuli er zelf van? We hebben al gezien dat hij er niets voor voelde zijn roman te dramatiseren. Maar dat was ruim een jaar na de opvoering van het stuk van Van Kuyk. Toen, in maart 1871, reageerde hij geprikkeld op een desbetreffende vraag van zijn vriend Huisman. Hij wist van niets. Van alles wat hem aanging kreeg hij kennis uit de krant. Dat stuk zou wel een prul zijn, want al dat soort dingen was berekend op effect. Die koninklijke apotheose ergerde hem. Was dat niet de verheerlijking van Vrije Arbeid, waarover hij onlangs in december 1870 een tweede essay had gepubliceerd? De strijd tussen staatskapitalisme (het zogenaamde Cultuurstelsel) en de vrije markteconomie was nog | ||||||||
[pagina 51]
| ||||||||
niet beslist. Maar hij had geen zin meer om voor Publiek te schrijven. Ze konden immers niet lezen. Aldus Douwes Dekker in een materieel en psychisch miserabele toestand. Hij schreef aan een bevriend echtpaarGa naar eind8. nog op 6 september 1881 in diezelfde geest en maakte het publiek het jaar daarop deelgenoot van zijn ergernis door een toevoeging in de tekst van Nog eens Vrije Arbeid: ‘De auteur van zeker drama “Max Havelaar” heeft kunnen goedvinden zijn stuk te besluiten met een apotheose van... Willem iii (!) en - Vryen Arbeid. Onzinniger kon het niet!’Ga naar eind9. Maar was Van Kuyks stuk werkelijk zo'n waardeloos ding zoals Multatuli veronderstelde? Een toneelhistoricus zal dit niet zo gauw bevestigen. Blijkens de verslagen van tijdgenoten ging het om een helder gebouwd toneelspel met ernstige en ook lachwekkende scènes, eindigend met een toen niet ongebruikelijke, ja door het publiek verwachte apotheose, die de toeschouwers ongetwijfeld enthousiasmeerde door de gedachte dat de koning alles zou ondernemen om de Javanen te bevrijden. Nergens echter blijkt dat het in de bedoeling lag verband te leggen tussen de verheerlijking van Willem iii en de actuele vraag van de vrije markteconomie. Multatuli heeft dat ‘hineininterpretiert’. Anderzijds kan men zich voorstellen dat Dekker ten diepste gekwetst was omdat een hem volslagen onbekende komediant zijn handen had uitgestrekt naar het intiemste wat hij bezat. Dat kon in een tijd dat er nog weinig sprake was van auteursrecht op theatergebied. Maar moest Dekker niet blij zijn dat iemand - zij het op zijn manier - zich praktisch met de zaak van Lebak bemoeid had? Neen, hij was het niet. Tevreden waren bewerker, spelers en toeschouwers, en dat was en is véél waard. | ||||||||
SlotopmerkingHenri van Kuyk was de eerste die zich tot een ten tonele brengen van de Havelaar aangetrokken voelde. Hij zou niet de laatste zijn. In 1930 schreef de Duitser Eugen Ortner een drama met de titel ‘Insulinde oder die Kaffeemaschinen von Lebak’, in 1931 publiceerde Cor Benima een toneelspel in vijf bedrijven ‘Max Havelaar’ dat door het Schouwtooneel met Jan Musch in de titelrol opgevoerd werd. In 1976 draaide Fons Rademakers een film die in Nederland sterk de aandacht trok en in Indonesië door de regering voor vertoning in besloten kring toegelaten werd. In 1987 presenteerde Jos Brink een musical en in 2000 schreef Ger Thijs een bewerking, voor het eerst met behoud van de figuur van Ernst Stern, een werk dat nog niet gepubliceerd is en waarvan de opvoering nog niet heeft plaats gehad. | ||||||||
[pagina 52]
| ||||||||
De spelersHenri (Hendrik Franciscus Josephus) van Kuyk (1846-1906) was 25 toen hij de titelrol creëerde. Hij was onderwijzer geweest, kwam via het amateurtoneel bij het gezelschap van Victor Driessens. Van 1869 tot 1904 was hij werkzaam in Amsterdam en Antwerpen. In 1893 werd hij leider van de Nederlandsche Tooneelvereeniging waar hij stukken van Ibsen en Hauptmann regisseerde. Ook was hij leraar aan de Toneelschool. Victor Driessens (1820-1885) was 50 toen hij directeur werd van de Salon des Variétés in Amsterdam. Begonnen in 1840 bij het amateurtoneel speelde hij spoedig de grote rollen in de melodrama's van die tijd, leidde gezelschappen afwisselend in Antwerpen en Amsterdam, was van 1873 tot 1882 directeur van de Nationale Schouwburg in Antwerpen en introduceerde in mei 1875 Multatuli's Vorstenschool in Vlaanderen. Hij was de bewonderde leermeester der jonge generatie. Zijn dochter Elise (Elisabeth Catharina) Driessens (geboren 1850) speelde overeenkomstig haar leeftijd jongemeisjesrollen en vertolkte hier Adinda. Zij trouwde met de 17 jaar oudere Desiré Corijn, die bij de eerste voorstelling Saïdjah was, plaatsvervanger van de ongesteld geworden Sam (Samuel Elias) van Beem (1849-1912) die nog een lange loopbaan in Nederland voor zich had. Zijn 11 jaar oudere broer Meyer Elias van Beem (1838-1924) was de Regent. Hij blonk uit in scherp getypeerde kleine rollen en werd later leraar grimeren aan de Amsterdamse Toneelschool. Tine was Marie Verstraete-Laquet, pas 18 jaar oud (1853-1928). Zij gold als een van de belangrijkste Vlaamse actrices uit de jaren 1870 tot 1920. De huidige toneelspelers Hans en Jules Croiset zijn achterkleinzonen van haar. De rol van Gaafzuiger was in handen van Jef Dierickx (1835-1882), een begaafd acteur, en Verbrugge in die van Frans van Doeselaar (1827-1914) die later een leidende rol in het Vlaamse Toneel zou spelen. | ||||||||
[pagina 53]
| ||||||||
VindplaatsenA. Berichten van tijdgenoten 13.3.1871 Recensie Algemeen Handelsblad. vw xiv, p. 491-492. 17.3.1871 Advertentie Algemeen Handelsblad. vw xiv, p. 495. 19.3.1871 Recensie Amsterdamsche Courant. vw xiv, p. 496-498. 20.3.1871 Bericht Algemeen Handelsblad. vw xiv, p. 498. Januari 1874 Recensie De Vlaamsche Kunstbode, jaargang 4, nr. 1. vw xvi, p. 385-386. M.B. Mendes da Costa, Tooneel-Herinneringen. Leiden, 1900, p. 97-104 (over Victor Driessens en de Salon des Variétés) A.S. Kok, Multatuliana. Verspreide en onuitgegeven stukken. Baarn, 1903, p. 148. H.L. Berckenhoff: ‘Henri van Kuyk overleden’. Het Tooneel 35, nr. 15, p. 111-112. 17.3.1906.
B. Multatuli en zijn correspondenten 23.3.1871 Multatuli aan H.H. Huisman, vw xiv, p. 500-503. 11.6.1872 Multatuli aan Roorda van Eysinga. vw xv, p. 251-252. 3.2.1875 A. van der Linde aan Multatuli. vw xvii, p. 322-323. 6.9.1881 Multatuli aan het echtpaar Bruinsma. vw xxi, p. 426. 1882 Toevoeging bij Nog eens Vrije Arbeid. vw v, p. 473. | ||||||||
Literatuur
|
|