Over Multatuli. Jaargang 25. Delen 50-51
(2003)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Gerard Termorshuizen
| |
[pagina 36]
| |
1856 aflegde, via Tangerang, Serang en het heuvelachtige door de 1800 meter hoge Gunung Karang gedomineerde landschap ten zuiden daarvan; halverwege Pandeglang en Rangkasbitung hielden we even halt: op de plek, in een bocht van de weg, waar de regent van Lebak en controleur Verbrugge de komst van de nieuwe assistent-resident verbeidden. Wat later verzamelden we ons, tezamen met de nazaten van Karta Natanegara en vrijwel alle hoofden van Lebak, in de pendoppo voor de regentswoning, met het zicht, over de aloen-aloen heen, op de plek waar ooit Douwes Dekker ambtswoning had gestaan. Over die dag alsook over z'n opmerkelijke nasleep heb ik een tiental jaar geleden verteld in het samen met Kees Snoek gepubliceerde boek over Multatuli in Indonesië; de titel, Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar, ontleenden we aan het in 1991 door de befaamde Indonesische dichter Rendra geschreven ‘Lied van Saïdjah en Adinda’. De verschijning van de Indonesische Max Havelaar (zoals trouwens de vertoning in 1987 - na een verbod van twaalf jaar - van Fons Rademakers' film) bracht een stortvloed aan reacties teweeg in de pers, de meeste sterk politiek-sociaal getint. Er werden ook bijeenkomsten georganiseerd, waarvan een tweetal in Jakarta's Cultureel Centrum Taman Ismail Marzuki. Wat mij van de laatste vooral is bijgebleven was die sfeer van gisting, van agitatie soms onder het massaal toegestroomde publiek: een met moeite onder controle gehouden stemming van onbehagen en opstandigheid, die met name door Poncke Princen (‘There is something rotten in the state of Denmark’ was het leidmotief van zijn vlammende toespraak) feilloos werd verwoord. Overweldigend was ook de belangstelling van de kant van vroegere nationalisten, intellectuelen en artiesten op de bijeenkomst, waar de Leidse hoogleraar Teeuw sprak over de door Saïdjah gezongen liederen in de Havelaar. Een vooraanstaande Jakartaanse krant schreef erover: ‘Nog nooit waren er op een literaire bijeenkomst zoveel letterkundigen en schrijvers aanwezig [...] wat aantoont hoe groot de invloed van Multatuli's boek op hen is geweest.’ Hoe is dat gegaan met die invloed, via welke kanalen heeft Multatuli's gedachtengoed jonge Indonesiërs weten te bereiken? Ik beperk me tot een tweetal, de koloniale pers en het onderwijs. Allereerst die pers. De Max Havelaar was de ‘vulkanische uitbarsting’ van wat er al decennia in Indië aan onvrede leefde, merkte Du Perron eens op. Een eruptie met belangrijke gevolgen. Na 1860 werd het wat de kolonie betreft nooit meer als voorheen. Niet alleen waarde de geest van Multatuli rond op gouvernementskantoren, zoals Fasseur opmerkte over de invloed van de Max Havelaar op bestuursambtenaren, hij deed dat al evenzeer in nogal wat redactielokalen van Indische kranten. In die van het Bataviaasch Handelsblad en de Soerabaya Courant al direct in de jaren zestig, en veel uitdrukkelijker nog in die van verschíllende dagbladen, op en buiten Java, in de jaren zeventig en tachtig toen de economische malaise de toch al zo wankele materiële positie van zowel inheemsen als Indo-Europeanen nog verder deed verslechteren. Eén krant vooral dient hier genoemd: de Semarangse De Loco- | |
[pagina 37]
| |
motief, die onder de redactie van mannen als Van Kesteren, Cohen Stuart, Brooshooft, Vierhout, Stokvis en Lievegoed vanaf de aanvang van haar lange bestaan een consistent pro-inlanderstandpunt heeft ingenomen. Markante en moedige persoonlijkheden waren die redacteuren, representanten van het in de kolonie zo dun gezaaide westers fatsoen, die zich staande dienden te houden tegen de grofste verdachtmakingen van journalisten als Van Geuns, Wybrands en Zentgraaff, woordvoerders bij uitstek van een onverhulde exploitatiezucht. Zij allen wisten zich, de een wat uitgesprokener dan de ander, geïnspireerd door Multatuli. Met name C.E. van Kesteren en Pieter Brooshooft verdienen een bijzondere belichting, niet in de laatste plaats omdat zij in daad en geschrifte belangrijke traits d'union zijn geweest tussen blank en bruin. In mijn boek Journalisten en heethoofden hebben hun leven en arbeid dan ook een prominente plaats gekregen. Van Kesteren die, voordat hij in 1863 bij De Locomotief kwam en dat dagblad zijn ‘ethisch gezicht’ gaf, als huisleraar optrad van de kinderen van de regent van Demak, en die mede door dit intense contact een groot propagandist werd van westers onderwijs aan de inheemse aristocratie. En Brooshooft - een vooraanstaand wegbereider van de ‘ethische richting’ in de koloniale politiek - die in later jaren met een van de door Van Kesteren onderwezen zoons, Ario Tjondro Negoro, de latere regent van Djepara, en diens dochter Raden Adjeng Kartini in een persoonlijke relatie kwam te staan. De vader en de dochter, de een om zijn vooruitstrevend bestuur en de ander om haar in 1911 uitgegeven brieven Van duisternis tot licht hoorden tot de eerste exponenten van een westers gevormde inheemse elite. En het sprak vanzelf, dat Kartini - mede op instigatie van Brooshooft die jonge mensen Multatuli's roman aanried als antidotum ‘tegen de wrijving met het ploertendom’ - de Max Havelaar kende en bewonderde. In haar brieven zijn nogal wat passages aan te wijzen die de invloed ervan verraden, bijvoorbeeld die welke handelen over het schrijverschap als wapen. ‘Men kan ons [Indonesiërs] veel, ja alles ontnemen’, schrijft ze, ‘maar niet mijn pen. Die blijft van mij, en ik zal mij ijverig oefenen in het hanteren van dat wapen.’Ga naar eind2.
Voor het eerst in de troonrede van 1901 wordt gesproken van een ‘zedelijke roeping’ tegenover Indië. De ‘ethische richting’ is geboren. De deplorabele materiële situatie van de inheemse bevolking krijgt de eerste, zij het voorzichtige, officiële aandacht. De associatiegedachte doet opgeld, de kastenbarrières tussen blank en bruin worden hier en daar wat terzijde geschoven. Twee streng gescheiden werelden worden zich wat meer bewust van elkaars nabijheid: er is sprake van toenadering, maar tegelijkertijd van scherpe reactie en een nog openlijker racisme dan voorheen van de zijde van de koloniale ‘diehards’. Maar de verruiming van de onderwijsmogelijkheden en het ontstaan van een Maleise nationalistische pers blijken een onomkeerbaar proces. Tot afgrijzen van bijvoorbeeld de ultra-conservatieve, machtige dagbladleider Karel Wybrands ge- | |
[pagina 38]
| |
bruikt Tirtoadhisoerjo - later de centrale figuur in Pramoedya Ananta Toers ‘Werken van Buru’ - rond 1910 (en dat is voor het eerst in de Maleise pers) de Max Havelaar als instrument om zijn antikoloniale gevoelens te uiten. Een voorbeeld dat veel navolging zou krijgen. Tirtoadhisoerjo, zoals vele andere Indonesiërs in de decennia daarna, kende de Max Havelaar onder andere van de schoolbanken. In haar dissertatie Twee zielen, twee gedachten beschrijft Liesbeth Dolk nauwkeurig hoe Multatuli en zijn protestboek in het Indische literatuuronderwijs werden geïntroduceerd, en wijst zij op de heftige weerstanden die die introductie begeleidden. Het was immers gevaarlijk terrein; veel leraren liepen er dan ook met een boog omheen óf uit vrees voor een reprimande of erger, óf omdat zijzelf het boek zagen als een potentieel gevaar voor de koloniale status quo. Maar er waren nogal wat uitzonderingen: docenten met sympathie of op z'n minst begrip voor de nationalistische aspiraties, die de Max Havelaar níet uit de weg gingen, ja die zelfs (zoals de dichter Han Resink in Yogya meemaakte) dat boek promoveerden tot verplichte lectuur. Uitzonderingen, jawel, maar laten we hun betekenis niet onderschatten: de-mond-tot-mondreclame deed z'n werk, aangesloten als veel scholieren waren bij nationalistische verenigingen als Jong Java, Jong Sumatra, Jong Celebes en Jong Ambon. Het boek werd geleend uit bibliotheken en ook gekocht. Van die nu vrijwel uitgestorven generatie nationalisten, schrijvers en artiesten heb ik er in de jaren zeventig en tachtig nogal wat gekend. Zij vertelden mij over hun kennismaking met de Max Havelaar en de daardoor gewekte emoties. De bekende schilder Baharudin - uit spontane verrukking om de verschijning van de Indonesische vertaling maakte hij voor mij een portret van Multatuli - had in de jaren twintig een kersvers uit Holland gearriveerde leraar Nederlands. Baharuddin schreef me: ‘De man bracht ook de Max Havelaar ter sprake. Nu moet je niet denken, dat we het allemaal snapten. Dit wist hij evengoed en wat hij daarna deed, was dan ook gewoon voorlezen, niet letterlijk maar improvisatorisch, over Saïdjah en Adinda en andere passages, wat we maar half en half konden verwerken. Maar wat deed het ertoe? Hij wees ons op een schrijver, wie de onderdrukte Javaan meer aan het hart lag dan een stel koloniale Nederlanders. De jonge leraar werd dan ook kort daarop overgeplaatst naar Malang.’ H.B. Jassin, de vertaler van de Max Havelaar (hij kreeg daarvoor de Martinus Nijhoff-prijs) en bekend letterkundige, hoorde al op de lagere school over Multatuli. Zijn hoofdonderwijzer las de toespraak tot de hoofden van Lebak en ‘Saïdjah en Adinda’ voor. ‘Ik geloof’, zegt hij, ‘dat ik niet de enige ben geweest die op deze manier kennis maakte met Multatuli. Multatuli was bij ons een bekende naam, veel gelezen en veel geciteerd door onze intellectuelen en zijn werken waren aanwezig in haast alle boekenkasten van leidende figuren in Indonesië.’Ga naar eind3. Soewarsih Djojopoespito, ten slotte, zij die onder de beschermende leiding van E. du Perron die bijzondere nationalistische roman Buiten het gareel schreef, | |
[pagina 39]
| |
was een jaar of zestien toen zij op de Europese Kweekschool in Soerabaya haar leraar hoorde voorlezen uit de Max Havelaar: ‘Na zo'n lezing’, herinnerde ze zich, ‘voelde ik me niet meer eenzaam thuis. Opeens had mijn leven zin en betekenis gekregen, en besefte ik, wat mijn toekomstdromen moesten zijn. Ik hoorde mijn [Europese] buurmeisjes praten en lachen. Maar ik dacht bij mezelf: “Mijn leven is anders ingesteld dan het hunne. Noem het dat wij geen “jeugd” beleven, maar voor ons, jonge Indonesiërs, is geen jeugd weggelegd. Want zodra wij de schoolbanken verlaten hebben, wacht ons allen een zware taak: leiders te worden van ons volk.”’Ga naar eind4.
De Max Havelaar, concludeert Liesbeth Dolk in haar boek, heeft een katalyserende rol gespeeld binnen het Indonesische nationalisme. En zo is het. Niet de hele Max Havelaar overigens, alleen de Indische hoofdstukken daarin, en daarvan weer in het bijzonder de ‘toespraak tot de hoofden van Lebak’, het slot van de roman, en natuurlijk ‘Saïdjah en Adinda’, in Indonesië nog steeds gelezen, voorgedragen en op het toneel gebracht. Nadat, nu dertig jaar geleden, tijdens die gedenkwaardige bijeenkomst in Lebak de beide achter-achterkleinzoons van Karta Natanegara hun exemplaren van de vertaalde Max Havelaar in ontvangst hadden genomen, bood een jonge, naar de Soendanese adat geklede, vrouw de Nederlandse gasten het volgende (in het Nederlands geschreven) gedicht aan, namens de bevolking van Rangkasbitung: Ginds in het verre zuiden
waar de padigolven ruisen
waar de palmen lenig wuiven
zoals de srimpi danseres
Ginds onder de palmbomen
ontwaarde Gij Saïdjah en Adinda
en hun liefdesfluistering
Gij zag de strijd
tussen karbouw en leeuw
Gij werd de redder
en zij gingen uiteen
O, Gij De Man van Lebak
God zegene U.
(In memoriam Multatuli
1 augustus 1972)
|
|