Over Multatuli. Jaargang 24. Delen 48-49
(2002)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Willem Otterspeer
| |
De voorgeschiedenisHermans' boek over Multatuli kent een lange voorgeschiedenis. Hermans las Multatuli, volgens eigen zeggen, al sinds zijn twaalfde jaar. Hij deed dat bij zijn oom Kees de Jong, een notaris in Almelo, zoals het hoort in bed, bij het licht van een zaklantaarn. Vooral de identificatie met Woutertje Pieterse, ‘een Amsterdamse schooljongen die weinig begrip of sympathie ontmoette’, bracht hem | |
[pagina 7]
| |
veel vermaak. De bekrompenheid, de volkstaal, de vooroordelen, het herkennen ervan vormde een eerste stadium van literaire appreciatie. Thuis, in de Eerste Helmersstraat, stond Multatuli niet in hoge achting. Zijn vader sprak, uit tweede hand, van ‘Malletuli’ en bracht daarmee de jonge Hermans bij dat een schrijver per definitie een mal persoon was.Ga naar eind2. Als het waar is wat hij in 1974 Age Bijkaart liet zeggen, woonde Hermans in 1937 als vijftienjarig jongetje een herdenkingsbijeenkomst bij ter gelegenheid van Multatuli's vijftigjarige sterfdag in het Parkhotel te Amsterdam. ‘Als ik het me goed herinner, spraken er twee stokoude heren, Frank van der Goes en, meen ik, ook de heer Gerhard.’Ga naar eind3. Zijn eerste artikel over Multatuli schreef hij in 1947, in de vorm van een bespreking in Vrij Nederland van een boek van Henri Ett (De betekenis van Multatuli voor onze tijd).Ga naar eind4. Al eerder dat jaar, op 22 februari en 8 maart, had hij voordrachten over de Max Havelaar gehouden, onder de titel ‘Van Douwes Dekker tot Multatuli’. De gedeeltelijke publicatie van die lezing, bezorgd door een zekere drs. A. Peters, in Aarts' Letterkundige Almanak voor het Multatuli-jaar 1987, is echter een van de vele mystificaties in dat boekje.Ga naar eind5. Drie jaar later droeg hij in het door Van Oorschot uitgegeven Over Multatuli het essay ‘Pionier in het vacuum’ bij. Daarmee raakte Hermans voor de eerste keer aan het ‘raadsel Multatuli’. Een werkelijke schrijver was, zo schreef hij, iemand die zich er niet bij neerlegde ‘dat zijn geschriften eigenlijk aan niemand zijn geadresseerd’. Multatuli begon als briefschrijver en omdat hij geen antwoord kreeg op die brieven, van de Gouverneur-Generaal van Indië niet en van de Koning van Nederland niet, zat er naar zijn idee niets anders op dan zich tot het Nederlandse volk te richten. En zo schiep hij wat de literatuur ten diepste is: ‘een maatschappelijke kracht’, ‘een onmiddellijk en over alle scheidslijnen heenreikend communicatie-apparaat; een gebied waar men zichzelf kan maken tot wat men verkiest te zijn, zonder (schijnbaar) met anderen rekening behoeven te houden.’Ga naar eind6. In de tussenliggende jaren hield Hermans zich met een paar andere zaken bezig, maar in februari 1964 deed hij in het Algemeen Handelsblad verslag van een bezoek dat hij kort tevoren, ‘op een warme septemberdag in 1963’, gebracht had aan Nieder-Ingelheim, aan het huis waarin Multatuli sedert 1880 tot aan zijn dood woonde. ‘Zijn leven’, schrijft hij daar, ‘is bijna even boeiend als zijn boeken. Niemand was zo openhartig als hij en toch is het of er iets raadselachtigs aan hem kleeft. [...] De enig levende tussen opgezette monsters, automaten, lijken en kafkaiaanse “Gehilfen”.’Ga naar eind7. Weer een aantal jaren later, in 1971, werd hij door Fons Rademakers benaderd om het scenario te schrijven voor de film die hij zou gaan maken over Max Havelaar. Ter voorbereiding werd een reis gemaakt naar Indonesië, waar Hermans Rob Nieuwenhuys ontmoette. Van dat scenario kwam niets, maar die reis moet Hermans op het idee gebracht hebben een boek over Multatuli samen te stellen. Met hulp van derden, eerst van P. Spigt, de toenmalige vice-voorzitter | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
van het Multatuli Genootschap en later van J. Kortenhorst, legde Hermans, die toen nog in Haren woonde, ver van het Amsterdamse bronnenmateriaal, een grote verzameling documenten aan, volgend op 1862, het jaar waarin de publicatie van de Volledige Werken, bezorgd door Garmt Stuiveling, was blijven steken.Ga naar eind8. Eind 1973 verhuisde Hermans naar Parijs, waar hij de soms boze, maar vaak ook vriendelijke en behulpzame Age Bijkaart inhuurde om via Het Parool zijn wederwaardigheden wereldkundig te maken. In deze Bijkaart-brieven leverde Hermans niets minder dan de rehabilitatie van Droogstoppel als ‘miskende verzetsheld’, verkneukelde hij zich over de as van Multatuli, door een werkster van het Multatuli Museum in een vuilnisbak gekieperd en zo toch nog ‘in Neerlands dierbre grond’ terechtgekomen. Daar bewerkte die as een aantal vulkanische verschijnselen, door de geoloog in ruste met vrolijkheid op de schaal van Cancani gemeten en per jubeljaar beschreven. Hij eindigde zijn impressie met de beschrijving van de stokkende uitgave van de Werken van Multatuli en besloot vol vermaakte dreiging: ‘Het wordt tijd voor een nieuwe aardbeving.’Ga naar eind9. | |
De raadselachtige MultatuliDie kwam er. De raadselachtige Multatuli verscheen in mei 1976 bij Boelen uitgevers, een jonge uitgeverij gestart door Olivier Boelen, een telg uit een rijke wijnkopersfamilie, die Hans Sleutelaar als directeur had aangetrokken. Het bedrijf kende een korte maar krachtige geschiedenis, met uitgaven van Armando (Het gevecht), Jules Deeler (Proza) en Johnny van Doorn (De geest moet waaien). Werk van Jan Cremer en Gerrit Komrij en anderen werd wel aangekondigd, maar bleef in het stadium van het voorschot steken. Een half jaar na de start ging de uitgeverij ter ziele.Ga naar eind10. De raadselachtige Multatuli kende lovende recensies, zeker. Paul van 't Veer in Het Parool (22 mei), Jan Blokker in de Volkskrant (12 juni), P.M. Reinders in het NRC Handelsblad (28 mei), Hans van Straten in het Haarlems Dagblad (12 juni), A. Alberts in Hollands Diep (22 mei), ze waren het erover eens dat het een stimulerend boek was, ‘een aanwinst van betekenis’ (Van 't Veer), ‘een uitstekend psychologisch portret’ (Van Straten), dat ‘evenwichtig en ingehouden’ (Reinders) en ongeïntimideerd ‘door de regels van de officiële geschiedschrijving’ (Blokker) een schrijverschap en een wereldbeeld in kaart bracht. De meeste lovende recensenten gingen ook in op de aanwijsbare identificatie van Hermans met zijn onderwerp. Blokker zag het thema van het boek vooral gelegen in ‘het conflict tussen de buitennissigheid [sic] en de nivellering, de meestersprong en de ondeugdelijke springplank, het wonderkind en de total loss.’ Veel meer dan een nieuwe publicatie over Eduard Douwes Dekker leek De raadselachtige Multatuli hem een nieuwe roman van Willem Frederik Hermans zelf. De pers buiten de Randstad hield het boek zelfs helemaal voor een ‘zelf- | |
[pagina 10]
| |
portret’, hoofdzakelijk omdat Hermans een opmerking gemaakt had over de democratisering van de universiteiten.Ga naar eind11. De kritiek kwam van de neerlandici. In dat opzicht onderscheidden ze zich niet van de andere specialisten, historici, filosofen, die Hermans uit hun revier hadden willen verjagen. Ze meenden goede redenen te hebben voor hun territoriumdrift. De eerste was dat het boek geen wetenschappelijk apparaat kende. Hermans gaf niet of nauwelijks de bronnen waaraan hij zijn gegevens ontleende of waarop hij zijn verhaal baseerde. ‘Dat is een kwalijke zaak die elke controle bemoeilijkt en dus vrijwel moordend is voor de wetenschappelijke waarde van zijn geschrift’, klepperde Garmt Stuiveling, hierin bijgevallen door Herman Verhaar en Aad Nuis.Ga naar eind12. Iets anders waar de neerlandici het roerend over eens waren, was de onevenwichtigheid van De raadselachtige Multatuli en de zogenoemde fnuikende voorkeur voor het leven boven het werk. En ten derde hadden ze bezwaar tegen het speculatieve karakter van het boek. Op grond van een aantal vroege anekdotes, door Hermans bij zijn beeldvorming betrokken, zij het onder de toevoeging dat vrijwel alles in het leven van Multatuli ‘een legendarisch karakter’ had, verweet Stuiveling hem ‘onzindelijke historiografie’.Ga naar eind13. Hermans' antwoorden waren even kortaf als helder. Hij was nooit van plan geweest een wetenschappelijk boek te schrijven en had dat ook met zoveel woorden gezegd. Verder was hij al gepromoveerd en had geen behoefte nog eens doctor in de letteren te worden. Een wetenschappelijke biografie liet hij over ‘aan al die duizenden betweterige doctorandussen’, zo schreef hij, ‘die dat tot dusverre ook niet hebben gedaan.’Ga naar eind14. Op het verwijt te speculatief te zijn reageerde hij met een nog groter speculatie - het bezoek van Douwes Dekker aan Duymaer van Twist te Buitenzorg zou volgens Hermans een legende zijn - en voor het overige beperkte hij zich ertoe Stuiveling een schoenendoos met ongepubliceerd en zorgvuldig voor biografen verborgen gehouden materiaal onder zijn bed toe te dichten. Ten slotte verenigde een deel van de neerlandistieke verontwaardiging zich op het feit dat het boek de titel niet waar zou maken. ‘Er is eigenlijk niets raadselachtigs aan dit boek’, volgens Nuis, en Verhaar viel hem bij. Daar staat dan weer tegenover dat een aantal andere besprekers van mening was dat het raadsel hinderlijk intact bleef. Carel Peeters bijvoorbeeld schreef dat Hermans nauwelijks pogingen deed ‘iets van het raadsel te verhelderen’. In het Multatuli-jaar 1987 verscheen er een tweede druk van De raadselachtige Multatuli. Ook nu waren de recensenten verdeeld in hun oordeel. Atte Jongstra was zelfs verdeeld tegen zichzelf. In maart 1987 prees hij het als ‘een heel aardig boek’, dat ‘een goede indruk van Multatuli's leven’ zou geven. Precies een jaar later was hij van mening veranderd en vond hij het een slecht boek. Ook verzekerde hij zichzelf van het eeuwige literaire leven door Willem Frederik Hermans tot Willem Frik Botermans om te dopen. Maar Theodor Holman schreef een uitstekend stuk in Het Parool en Christiaan Visser in het Leidsch | |
[pagina 11]
| |
Dagblad. Maar er bleven ook mensen, onder anderen Gerlof Leistra in het Utrechts Nieuwsblad, mopperen dat het geen ‘definitieve biografie’ was.Ga naar eind15. Intussen had Hermans nog iets anders definitiefs verzuimd. Tegelijk met de tweede druk van De raadselachtige Multatuli gaf hij, in één cassette verenigd, een facsimile-uitgave uit van de vijfde druk van Max Havelaar, de laatste door Multatuli in 1881 gepubliceerde en van ‘aanteekeningen en ophelderingen’ voorziene uitgave, de ‘Ausgabe letzter Hand’, zoals dat heet. En dat was, volgens H.T.M. van Vliet (directeur van het Constantijn Huygens Instituut) in Vrij Nederland, ‘geen gezaghebbende en definitieve editie’.Ga naar eind16. In Over Multatuli werd Van Vliet bijgevallen door zijn medewerkster op het Constantijn Huygens Instituut, Annemarie Kets-Vree, die ‘de tekstverzorging beneden de maat’ noemde. Dat zware oordeel en het feit dat ze vijf jaar later zelf een uitgave verzorgde, leidde tot een van de meest hilarische reacties van Hermans, die maar niet wilde begrijpen wat een ‘leeseditie’ was en waarom het lezen van die editie zo bemoeilijkt werd door het apparaat. Alleen daarom al, omwille van het uitlokken van het schoolvoorbeeld van polemiek, opgenomen in Malle Hugo, moeten de liefhebbers van Hermans haar dankbaar zijn. Zelf doet zij inmiddels penitentie in de bezorging van de Volledige Werken van Hermans, die bij haar, blijkens haar verantwoording in de bundel Apollo in Brasserie Lipp, in goede handen is.Ga naar eind17. En nu toch de naam Hugo gevallen is, de tweede druk van De raadselachtige Multatuli bracht nog een andere polemiek teweeg, ook een schoolvoorbeeld, zij het van een heel ander karakter. Sinds de bespreking van die druk door Piet Grijs, in de Volkskrant van 3 april 1987, gingen de twee ongekroonde koningen van het invectief een allervermakelijkste confrontatie aan. Wie niet in Freud gelooft, gelooft sinds deze polemiek in ieder geval in het narcisme van de kleine verschillen.Ga naar eind18. Hoe klein die verschillen ook waren, hun beider levensvorm verschilde als de dag van de nacht. Bijgevolg was ook hun opvatting over Multatuli totaal verschillend en moesten ze wel, ook al werd de verhouding aanvankelijk gekenmerkt door bewondering van Grijs voor Hermans en vriendelijkheden van Hermans voor Grijs, met elkaar in botsing komen. Het opmerkelijke van deze polemiek is wel dat Grijs in zijn bewondering volhardde en deze omzette in een verraderlijke hoffelijkheid, om Doeschka Meijsing te citeren, een uiterst effectief polemisch middel, waartegen Hermans weinig verweer had.Ga naar eind19. | |
Over raadselachtigheidDe raadselachtigheid die Hermans in zijn titel opnam, vloeide vooral voort uit de tegenstellingen, waaruit het leven van Multatuli opgebouwd scheen. Zelfoverschatting én zelfkennis, tragiek én humor, het zouden de polen zijn waartussen het levensverhaal van Multatuli zich afspeelde. Ze geven aan het verhaal | |
[pagina 12]
| |
zijn consistentie, aan het leven zijn eenheid. Steeds is het de spanning tussen die polen, ambtenarij en schrijverschap, schrijverschap en hoererij, schrijverschap en politiek, huwelijk en overspel, opvoeden en vaderschap, die volgens Hermans het leven van Multatuli bepaalt. Die tegenstellingen van Hermans - Multatuli was oprecht én sarcastisch, agressief én argeloos, een verzamelaar én een verkwister - zijn dan ook een stijlmiddel. En het was Multatuli zelf die dit literaire procédé aan de hand deed. Multatuli leefde zijn leven naar het voorbeeld van de rijke, aristocratisch weldoener Rodolphe, de held van Les Mystères de Paris van Eugène Sue. Díe figuur had Multatuli willen zijn. ‘O, die Sue, die dief!’ schreef Multatuli, ‘'t Is waar, in 't schrijven is hij mij vóór geweest, maar ook alleen in 't schrijven.’Ga naar eind20. Even terloops als Hermans in het voorbijgaan zijn literaire sleutel aanreikt, verschaft hij ook zijn psychologische. Het zal niemand die het werk van Hermans kent, verbazen dat die uit de toverdoos van Freud afkomstig is. Maar ook hier wordt slechts en passant ingegaan op de rol van het super ego in zijn fundamenteel gebrek aan eigenwaarde, de rol van de orale fixatie in zijn schrijverschap en zijn omgang met vrouwen, de rol van het oedipuscomplex in de verhouding tot zijn zoon Edu. Zo het al verklaringen zijn, legt Hermans ze in de mond van anderen of in een simpele, typografische aanduiding.Ga naar eind21. Een van de opvallende trekken van het boek is inderdaad de onnadrukkelijkheid ervan. Hermans polemiseert ook hier, maar wie de hardhandigheid van de Mandarijnen in gedachten houdt, constateert dat hier een ander register gehanteerd wordt. Op verschillende plaatsen verzet Hermans zich tegen de voorstelling van Rob Nieuwenhuys als zou Douwes Dekker in Lebak gefaald hebben door zijn onkunde met de adat, met het ongeschreven gewoonterecht. De stelling van Hermans is dat de tragiek van Multatuli niet lag in de botsing van adat en regeringsreglement, maar in de ‘dubbelslachtigheid van elk koloniaal bewind’, dat zowel dief als politieagent is. Maar als hij gelijk had - en dat hij gelijk had bleek later - hamerde hij er niet op, maar maakte zich hooguit vrolijk over de herkomst van buffels uit de stallen van Nederlandse schrijvers of over de Nederlandse ambtenarenadat.Ga naar eind22. Polemisch is hij ook in zijn weergave van de multatulianen, al die hele of halve Multatulivrienden die evenzovele vijanden bleken te zijn. Van Lennep is een ‘geroutineerd amateur-schrijver van de derde rang’, Potgieter een ‘brave sukkel’ en ‘dichter van moeilijke vaerzen’, Huet ‘kampioenoverschrijver’, Ter Braak ‘boekbespreker’. Dat mag allemaal geen neerlandistiek zijn, het heeft tegen de achtergrond van de stelling dat Multatuli de Nederlandse literatuur als het ware uitgevonden heeft, zijn logica. Hier worden de ‘kafkaiaanse “Gehilfen”’ op een rijtje gezet, die Multatuli geen goed en de literatuur veel kwaad gedaan zouden hebben.Ga naar eind23. Het bijrolletje van Ter Braak bijvoorbeeld is van belang omdat hij Edu, die door Hermans met veel begrip tegen de absurditeiten van zijn vader verdedigd wordt, ‘het meest complete type van de raté dat men zich maar denken kan’ ge- | |
[pagina 13]
| |
noemd heeft. In Hermans' verdediging van Edu gaat dan ook veel meer schuil dan alleen maar begrip voor een uit de hand gelopen vader-zoonrelatie. Rancune is voor Hermans het tegenovergestelde van wat het voor Ter Braak betekende, een positieve, een motiverende kracht, die hem en Multatuli bond. | |
Een levensvormWant De raadselachtige Multatuli was niet alleen een verhaal met Multatuli als personage, het was ook de beschrijving van een levensvorm die veel met die van Hermans gemeen had. Als hij schrijft over Multatuli's ‘bittere haat tegen het fantasieloze kleinburgerdom’, opgedaan in een gezin waarin de vader vooral afwezig en de moeder hardhandig was, geeft hij een wezenlijke overeenkomst met zichzelf aan. Ook die ‘zorgen om zijn verstand’ op de lagere school, ‘iets dat kinderen met een buitengewoon groot intellect dikwijls overkomt’, klinkt vertrouwd in de oren.Ga naar eind24. Maar ook op een hoger niveau, als Hermans zijn conclusies trekt uit het gedrag van Multatuli in de Lebak-zaak, is de overeenstemming groot. ‘Multatuli was agressief en argeloos tegelijk, en zijn maatschappelijke nederlaag moet toegeschreven worden aan deze combinatie van eigenschappen, een waarmee grootse literatuur is voortgebracht, maar nog nooit een overwinning in de jungle behaald.’ Dat is wat Hermans zo fascineerde aan Multatuli, de logica van zijn bestaan was ‘publiceren en vervloekt worden’. ‘Hij had zich in een schrijverschap begeven’, heet het elders, ‘dat alleen aan een overwinning kon worden geholpen door de maatschappelijke ondergang van de schrijver zelf.’Ga naar eind25. Op het hoogste niveau is het de identificatie met het schrijverschap van Multatuli die het boek zijn opmerkelijke karakter verschaft, namelijk de concentratie op de persoon eerder dan op de schrijver. Die concentratie vloeit voort uit een advies van Multatuli zelf: ‘een biograaf die m'n gedrukte werken tot uitgangspunt neemt om m'n leven te beschrijven, kan niet veel anders dan onzin voor de dag brengen.’ Het laatste raadsel van Multatuli was ‘dat hij zijn schrijverschap als een randfenomeen beschouwde’, ook al was er niets in zijn leven ‘waar hij zoveel zorg aan heeft besteed’. ‘Ik ben geen schrijver’, heeft Multatuli zelf gezegd. ‘Schrijven is erger dan hoererij.’ En Hermans gelooft hem: ‘het was geen koketterie. Het was, hoe vreemd het ook mag klinken, de waarheid.’Ga naar eind26. Wellicht dat zijn voorkeur voor Louis Ferdinand Céline in dit opzicht Hermans behulpzaam is geweest. Voor Hermans bestond er een onmiskenbare overeenkomst tussen deze twee auteurs. Mort à crédit deed hem in menig opzicht denken aan de stukken over Woutertje Pieterse: ‘vooral in de sarcastische beschrijvingen van de ouderen die het eenzame kind omringen, hun sadisme, hun slaafse eerbied voor “geld”, hun maniakale vasthouden aan allerlei vooroordelen, enz. Stilistisch is de overeenkomst haast nog opvallender: het nauw bij de spreektaal aansluitende taalgebruik, de drie puntjes, de uitroeptekens, de voortdurend emotionele toon.’Ga naar eind27. | |
[pagina 14]
| |
Die overeenkomst strekte zich ook uit tot hun verhouding tot het schrijven. ‘Evenals Multatuli gaf Céline voor dat zijn schrijverij maar een onbelangrijke bezigheid was. Hij deed het alleen om het geld; het was een gave, maar geen roeping, enz. Het had hem niets dan ellende bezorgd [inderdaad].’ En hoe vreemd het ook mag klinken, dat was wat Hermans zo herkend moet hebben.Ga naar eind28. Natuurlijk kent het oeuvre van Hermans een veel groter eenheid dan dat van Multatuli. Het oeuvre van Multatuli was, zoals Hermans schreef, ‘een soort eenmansdagblad’, ‘geen bos, maar een verzameling van zeer uiteenlopende planten en bloemen.’ In de oppositie van ‘verbluffende formulering’ tegenover ‘briljant geconstrueerd geheel’ stelt Hermans zijn poëtica tegenover die van Multatuli. Maar dat laat onverlet dat er bij beiden eenzelfde ‘levensvorm’, om dat woord van Ludwig Wittgenstein te gebruiken, was die het literaire secundair maakte en het vinden van de eigen waarheid primair. Iemand die dat zeer goed gezien heeft, is Pierre H. Dubois. In 1978 schreef Dubois: ‘Daarom is het ook verklaarbaar, en gewoon wáár, dat zij [Multatuli én Hermans, WO] het schrijven dat hun bestaan is kunnen beschouwen als een “randfenomeen”. Dat is niet zo paradoxaal als het lijkt, omdat schrijven hier niets anders is dan een vorm van leven, een vorm van op hun eigen, specifieke, onvervangbare wijze individu zijn, zichzelf zijn in een wereld waarin dat individu met zijn persoonlijke waarheid tussen de waarheden van anderen staat en tussen de collectieve “waarheden”, waarachter de meesten hun gebrek aan waarheid, of de moed om daarvoor uit te komen, proberen te verbergen.’Ga naar eind29. | |
Een voorafschaduwingWat Hermans zo fascineerde aan Multatuli was niet alleen zijn mogelijke optreden in een roman van hemzelf, het was ook zijn voorafschaduwing áls hemzelf. Was de logica van het bestaan van Multatuli niet ‘publiceren en vervloekt worden’? Had hij zich niet in een schrijverschap begeven, ‘dat alleen aan een overwinning kon worden geholpen door de maatschappelijke ondergang van de schrijver zelf’?Ga naar eind30. Het is waar, de grote ideeën van Hermans waren andere dan die van Multatuli. Het ligt voor de hand de optimist die Multatuli was af te zetten tegen de pessimist Hermans, de fragmentariër tegen de oeuvrebouwer, de met mededogen in de loop van zijn verhaal ingrijpende Multatuli tegen de met haat en afkeer boven zijn romanpersonages staande Hermans. Maar dan beklemtoont men te zeer één van de opposities uit beider identiteit. En dan verwaarloost men de breuk in het leven en werk van Hermans, zoals die onder andere in zijn boek over Multatuli gestalte krijgt. De keren dat Her- | |
[pagina 15]
| |
mans zich met Multatuli bezighield waren dat cruciale momenten in zijn eigen leven en werk. In dat eerste artikel in Vrij Nederland, uit 1947, schildert hij Multatuli af als ‘hèt prototype van de absurde mens’, iemand wiens leven bestond uit ‘één voortdurende improvisatie’. ‘Hij had iets van Don Juan en Don Quichot. Hij leefde voor grote ideeën, zonder comedie te spelen volgens een grote idee te leven. Aan zoiets klampte hij zich niet vast, hij was eerlijk tot in zijn oneerlijkheden en zijn ontrouw.’Ga naar eind31. Dat is geen slechte karakteristiek van Hermans zelf op dat moment, van iemand die zich van de zangberg afkeerde en deze in een eenmansguerrilla de oorlog verklaarde. Drie jaar later, in het essay ‘Pionier in het vacuum’, concentreert hij zich wederom op Multatuli's absurditeit, zijn ‘gek’, zijn ‘ziekelijk’ zijn. In de leegte die de Nederlandse literatuur tot de negentiende eeuw was, iets even onbestaanbaars als ‘de zeevisserij in de Alpen’, stond opeens een schrijver op, iemand die ‘in zijn eentje’ een literatuur moest opbouwen en uiteindelijk een stijl vond, ‘het enige leesbare proza dat de negentiende eeuw heeft opgeleverd.’Ga naar eind32. Precies op het moment dat Hermans zijn tweede grote breuk forceert, vanaf het begin van de jaren zeventig, laat hij zich wederom met Multatuli in. Als een van de raadsels van de raadselachtige Multatuli noemt hij daar het feit dat de 23-jarige Douwes Dekker in zijn eerste grote prozastuk zijn eigen mislukking nauwkeurig voorspelt. Multatuli's levenseinde zou tragisch zijn, zegt Hermans, als het hem door een god voorspeld was. Nu werd het door hem zelf voorspeld en heeft het daardoor ook iets humoristisch. Die combinatie van tragiek en humor was de levensvorm van Multatuli.Ga naar eind33. Maar vanaf dat moment was ook de tragiek van Hermans gemengd met de humor van Multatuli. In de romans die Hermans sedert zijn Herinneringen van een engelbewaarder schreef is er sprake van een vreemd mededogen dat nooit voordien zijn antagonisten deelachtig was. Nooit eerder ook greep hij in het levenslot van zijn hoofdfiguren in om dit ten goede te keren. Ik neem u even, tot slot, mee naar zijn laatste grote roman, Au pair, een roman die in zijn constructie en chaos, in zijn spiegelspel en in het onvermogen van de hoofdfiguur om de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden of zelfs maar meer dan partieel te begrijpen, herkenbaar hermansiaans is. De prachtige Paulina is nog maar net in Parijs en stevig in de zorgen - eerst terechtgekomen tussen perfide Parijzenaars en erotomane allochtonen, probeert ze een nieuw adres te vinden als au pair - als ze een meneer tegenkomt die als twee druppels water op W.F. Hermans lijkt: gladgeschoren gezicht, grijs achterovergekamd haar, bril in hoornen montuur. ‘Zijn gezicht was er niet een dat van nature vriendelijk stond.’ Toch is het een vriendelijke man, die gedachten kan lezen. ‘Vanaf dit ogenblik af zullen een heleboel dingen beter gaan’, zegt hij. ‘Ik heb het beste met je voor.’Ga naar eind34. Gezegd moet worden dat vervolgens de loop der gebeurtenissen niet veel afwijkt van de gebruikelijke chaos waarop Hermans het monopolie heeft. Alleen | |
[pagina 16]
| |
de toon verschilt. Die is er een van mededogen, van tragedie zeker, maar met humor vermengd. En wat gebeurt er als Paulina het aan het eind van het boek van eenzaamheid toch niet redt? Dan stapt de schrijver wederom zijn verhaal binnen, op het moment dat hij Paulina juist Madame Bovary laat lezen in een cafeetje. ‘Een mooi boek’, zegt de schrijver tegen het nietsvermoedende meisje. ‘Een tragisch boek, maar niet om de redenen die de mensen denken.’ De dood van Emma was volgens de schrijver helemaal niet nodig geweest, als de schrijver haar te hulp was gekomen. ‘O, u bedoelt zoiets als de manier waarop Multatuli Max Havelaar aan het slot binnenstormt om Droogstoppel te laten stikken in zijn koffie’, zegt Paulina. En dat is precies wat de auteur bedoelt. Flaubert was in zijn roman als schepper zelf machteloos. Precies op de manier waarop Hermans tot voor Parijs een machteloze schepper was geweest. ‘Alles wat er nog kon gebeuren was al bedacht en onherroepelijk’, zegt de schrijver. ‘Hoogmoed verhinderde Flaubert uit die verheven rol te vallen en met Emma Bovary naar bed te gaan. Dat zou haar redding zijn geweest.’ En ach, ook in dit boek blijkt de schepper machteloos. Paulina wil niet met de schrijver naar bed. Als echte Hermanscreatie verkiest ze de reddeloosheid boven de schrijverstruc. ‘Een kunstwerk is geen doos van Pandora of een Hoorn des Overvloeds’, zegt ze. Dat is waar. Maar even waar is dat het boek eindigt met een vriendelijke man, die zijn ogen neerslaat voor de pracht van Paulina's benen. ‘Hij slaakte een zucht en nam afscheid van haar met een goedmoedig knikje.’Ga naar eind35. Multatuli is dan nog steeds een romanfiguur van Hermans. Maar Hermans is ook een beetje een romanfiguur van Multatuli geworden. |
|