Over Multatuli. Jaargang 24. Delen 48-49
(2002)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Tom Phijffer
| |
Carolus' laatste missieNiet alleen uit het hiervoor genoemde Regeringsreglement, maar ook uit een door Dekker in zijn Memoriaal genoteerd besluit van Duymaer van TwistGa naar eind5. blijkt dat overeenkomstig de landsgebruiken een regeling der ‘heerendiensten’ tot stand gebracht diende te worden. Ook hier merk ik op dat dit zonder plaatselijk onderzoek onmogelijk was. Met zo'n onderzoek was reeds in 1852 in de residentie Cheribon begonnen. Het zou volgens de minister van Koloniën Pahud snel tot meerdere residenties worden uitgebreid. Waar Dekker wees op het onderzoek terzake moest daarvan mijns inziens dus al sprake zijn. Is zulks niet | |
[pagina 32]
| |
aannemelijk? Door herlezing van de polemieken inzake Dekkers vrees vergiftigd te worden door de regent of diens schoonzoonGa naar eind6., kreeg ik - onbedoeld - het antwoord op deze vraag op een presenteerblaadje aangereikt door jhr. W.H.W. de Kock. Het is een groot genoegen diens polemieken te lezen. Men wordt er door aangespoord te zoeken naar de waarheid. Welnu, bij De KockGa naar eind7. vond ik de brief van een anonymus van 27 januari 1861, zogenaamd toegezonden aan een vriend die het op zijn beurt aan de redactie van de N.R.C. deed toekomen.Ga naar eind8. Terwijl de schrijver, van wie algemeen wordt aangenomen dat dit alleen dr. Carl Bensen zelf kan zijn geweest, slechts bouwstenen wil aandragen voor het oordeel dat Multatuli niet van vergiftiging had mogen spreken - Carolus was immers pas te Serang overleden -, zijn de eerste regels van de brief aan de ‘waarde vriend’ buitengewoon interessant: In het laatst van 1855 werd aan den toenmaligen inspecteur der cultures Boutmy eene commissie opgedragen, om in de residentie Bantam de werking der ‘heerendiensten’ te onderzoeken [...]. Hoewel niet gezegd kan worden dat Dekker met zo'n onderzoek werd belast, spoorde de in de N.R.C. geplaatste brief mij aan tot nog dieper graven in de archieven. Nu had ik immers een aanknopingspunt voor een officieel onderzoek naar ‘heerendiensten’ in de residentie Bantam. Carolus, zo blijkt uit de verdere inhoud van de ingezonden brief, was sámen met Gustaaf Adolphe Boutmy, Inspecteur der Cultures van de eerste afdeling, bij de demang van Parang-Koedjang, Wira Koesoema, op bezoek geweest teneinde de ‘heerendiensten’ op last van het Gouvernement plaatselijk te onderzoeken. Kort daarop is Carolus gestorven.Ga naar eind9. Hij heeft zijn laatste onderzoek niet kunnen afronden. Het onderzoek naar ‘heerendiensten’ is het eerste waarmee Dekker zich bezighield, zodat het voor de hand ligt dat hij de draad heeft opgepakt waar zijn voorganger die heeft moeten laten liggen. Dat gold overigens ook voor het onderzoek naar knevelarij en de klachten van de inlanders. De laatste nota's van Carolus, die zich in het archief van Lebak bevonden, betreffen nadrukkelijk het vergaande misbruik dat de inlandse hoofden van de bevolking maakten, in het bijzonder door de demang van Parang-Koedjang.Ga naar eind10. Door toedoen van Carolus was dat districtshoofd in 1855 al met twee weken arrest zonder onderscheidingstekens op de passeban van de regent bestraft, en nu kwam hij ook nog eens met een Inspecteur der Cultures ter plaatse! Carolus had scherpere maatregelen aangekondigd. Het is niet verwonderlijk dat Wira Koesoema reden had voor zijn positie te vrezen. | |
Tot de orde geroepenEen verder aanknopingspunt voor het vermoeden dat er een officieel onderzoek naar ‘heerendiensten’ gaande was, vond ik in een missive van Duymaer van | |
[pagina 33]
| |
Twist van 18 november 1855, nummer 8, gericht aan de Raad van Nederlands-Indië.Ga naar eind11. De assistent-resident van Krawang, de streek waar Dekker in 1846 onder toezicht gesteld was, had gemeend voorstellen te moeten doen om de ‘heerendiensten’ in zijn afdeling te regelen. De Directeur der Cultures was daaromtrent met die assistent-resident in de loop van 1855 in contact getreden en had hem opgedragen eerst enig onderzoek te verrichten. Om nu te voorkomen dat er verdere stappen zouden worden ondernomen, liet Duymaer van Twist de Raad van Indië weten dat hij niet wilde dat er in de afdeling Krawang vooruitgelopen werd op de aan hem voorbehouden algemene regeling der ‘heerendiensten’.Ga naar eind12. Van de beschouwingen van de Directeur der Cultures en de voorstellen van de assistent-resident van Krawang omtrent de ‘heerendiensten’ in diens afdelingGa naar eind13. had Duymaer van Twist met belangstelling kennisgenomen, maar hij had de Directeur der Cultures op 16 augustus 1855 gevraagd het nodige onderzoek terzake de ‘heerendiensten’ in algemene zin voor héél Java te (doen) verrichten. Daarom ook waren de diverse Inspecteurs der Cultures, waaronder Boutmy, door hun directeur gelast om na plaatselijk onderzoek hun ‘beschouwingen medetedeelen omtrent de beste wijze waarop de hier bedoelde regelingen zullen kunnen worden tot stand gebragt’ en ter zake voorstellen te doen.Ga naar eind14. De gouverneur-generaal eiste daarom van de Raad van Indië dat de Directeur der Cultures zou worden aangeschreven om de assistent-resident van Krawang tot de orde te roepen. Tevens eiste hij dat er met plaatselijke maatregelen gewacht zou worden totdat zou zijn beschikt op de voorstellen die de Directeur der Cultures diende te doen terzake de algemene regeling der ‘heerendiensten’. Dit alles klinkt logisch: waarom zou men incidenteel en plaatselijk iets regelen dat in algemene zin voor heel Java zou moeten worden vastgesteld? De regering ‘wenste vooralsnog geene bevelen te geven’ en vertrouwde erop dat de Directeur der Cultures de assistent-resident van Krawang zou ‘weten te doen gehoorzamen’! Hieruit blijkt dat er in ieder geval ten tijde van Carolus' overlijden in november 1855 nog geen advies voorlag van de Directeur der Cultures en dat kennelijk het overal plaatselijk te verrichten onderzoek terzake de ‘heerendiensten’ nog moest worden afgerond. Toch meent FasseurGa naar eind15. dat de regeling der ‘heerendiensten’ in 1856 in een administratieve eindfase gekomen was - de advisering in december 1855 ging er immers aan vooraf - en dat dáárom Dekkers vragen aan de regent inzake de ‘heerendiensten’ geen verband gehad zouden kunnen hebben met die regeling. Gezien de feiten die ik in dit artikel presenteer, is dat niet vol te houden: aan die algemene regeling moest dan overal in Java een plaatselijk onderzoek vooraf gegaan zijn, maar in Lebak was dit natuurlijk niet afgerond. Daarom wijst Dekker in het begin van zijn aanklacht op dat onderzoek. In het concept voor die aanklachtGa naar eind16. staat het nog treffender. Als eerste noteerde Dekker: ‘dadelijk Heeredienst nagaan’, als iets dat hem van hogerhand was opgedragen. | |
[pagina 34]
| |
Nadere regeling der ‘heerendiensten’ op JavaIn het verlengde van het regeringsonderzoek dat ik hier bespreek, ligt ten slotte de regeling zelf. Het duurde doorgaans zeer lang voordat er iets definitief geregeld werd. Dekker kwam pas eind januari 1856 in Lebak. Toen Dekker zijn ontslag vroeg, na ontvangst van de voor hem ontluisterende en negatieve kabinetsmissive van Duymaer van Twist, was de regeling inderdaad in een administratieve eindfase gekomen. Van Twist stelde de regeling bij besluit van 10 april vast.Ga naar eind17. Fasseur gaat echter bij zijn kritiek die hij op mijn onderzoek terzake de ‘heerendiensten’ ventileert,Ga naar eind18. voorbij aan een essentieel argument uit mijn betoog. Ik stelde niet dat de regeling der ‘heerendiensten’ door Dekker is geïnitieerd of uitgelokt, maar dat hij, gelet op de ontstaansgeschiedenis van die regeling, met zijn aanklacht en voorstellen tot verwijdering van de regent zeer nauw aansloot bij de bedoelingen van het Gouvernement. Dekker heeft immers onder buitengewoon moeilijke omstandigheden een keuze moeten maken: ofwel te zwijgen om de regent niet voor het hoofd te stoten, ofwel in te grijpen ter bescherming van de bevolking. Dekker koos voor het laatste, omdat hij meende dáárom ook door Duymaer van Twist in Lebak te zijn geplaatst. Waarom dan, kan men zich afvragen, moest Dekker eind maart nog berispt worden voor zijn optreden tegen Karta Nata Negara, terwijl de gouverneur-generaal met de regeling van 10 april daaropvolgend in duidelijke bewoordingen iedere ambtenaar aangeschreven heeft te handelen volgens de inzichten van Dekker!? Eindelijk dan kwam met de algemene regeling der ‘heerendiensten’ de duidelijkheid in de beginselen waarvan de regering wenste dat deze in acht werden genomen door de ambtenaren. Omtrent die beginselen hadden zeer uiteenlopende visies bestaan en het lijkt er sterk op dat dit Dekker in ‘politiek’ opzicht fataal is geworden. Daarom toch mag de volgorde der gebeurtenissen wel zó eigenaardig genoemd worden dat van coïncidentie geen sprake kan zijn geweest. Duymaer van Twist veegde zijn straatje schoon. En de notie dat er in één jaar wel meerdere ambtenaren ontslagen werden, zegt niet zoveel. Dekker werd niet ontslagen - ook een veel gehoorde misvatting - maar vroeg en kreeg op 4 april van Duymaer van Twist eervol ontslag. Zes dagen later werd de algemene regeling der ‘heerendiensten’ vastgesteld. |
|