kunnen vervullen, met uitzondering van dat van Multatuli, dat er opvallend geschikt voor zou zijn geweest. Het heeft die invloed in zekere zin ook wel gehad, in beperkte mate en sporadisch, in weerwil van de hevige weerstand die in de Nederlandse christelijke cultuur tegen zijn werk bestond.
Anders dan in Frankrijk was bij ons ook het openbare onderwijs volkomen onderworpen aan christelijke censuur. Niemand mocht gekwetst worden in zijn heiligste gevoelens, en spot was al helemaal taboe. Je denkt met weemoed aan de invloed die het op de Nederlandse taal zou hebben gehad als het proza van Multatuli er bij de jeugd een paar generaties lang zou zijn ingestampt. Het enige boek dat bij ons een vergelijkbare invloed heeft gehad is de Statenvertaling, maar dat is allang voorbij. Er zijn nu van de Bijbel alleen nog wat infantiele versies zonder moeilijke woorden in omloop, die gelukkig ook veel meer worden gelezen.
Natuurlijk heeft Maarten gelijk: het is niet te ontkennen dat Multatuli slecht op de hoogte was van de natuurwetenschappen en werd gehinderd door een mateloze eigenwijsheid. Maar er zijn twee factoren die maken dat ik hem hoog heb zitten. Dat is in de eerste plaats het feit dat hij een juist beeld had van de grondslagen en de methode waar het wetenschappelijk denken op berustte. Ook zijn voorstelling van getalbegrip en de grondslagen der wiskunde was in grote lijnen deugdelijk, zoals met talloze citaten uit de Ideën is te illustreren. Het is hier een goede gelegenheid om de lof te zingen van de onder auspiciën van het Multatuli Genootschap gepubliceerde concordantie op het werk van Multatuli, de Multatuli Encyclopedie van K. ter Laan (SDU 1995), waarin je maar een woord hoeft op te slaan om te zien wat de grootmeester erover gezegd heeft; bijvoorbeeld ‘Noodzakelijkheid’ als gedetermineerde oorzakelijkheid, zie de Ideën 165, 169, 177, 348 en 528. Of voor getalbegrip onder ‘Drie’, zie Idee 1108, ‘De uitdrukking drie, byv. is voor beginnende denkers zinledig. Ze doen er altyd appelen en knikkers by, en zijn dus even dom als de Natuur zelf, die ook niet kan werken onder coëfficient.’
Wat ook pleit voor Multatuli's intuïties is dat hij van knutselen hield en daar talent voor had. Ook bij het knutselen immers wordt de mens geconfronteerd met die al eerder geciteerde inzichten: ‘de werkelijkheid vleit niet. Zy is oprecht. Zy is onomkoopbaar...’ Nog onlangs kwam ik een getuige daarover tegen in dat vreemde boekje getiteld Anecdoten over Multatuli, verschenen in 1960 bij Van Oorschot, samengesteld door Annet Horsman; in een getuigenis uit 1881 van Albrecht Merens, een neef van Mimi Hamminck Schepel, wordt beschreven ‘hoe hij met Dekker en Wouter en (zijn broer) Dirk vliegers opgelaten heeft die DD zelf geconstrueerd had. Het weer was zo schitterend en de bouw zo goed, dat de drie vliegers - elk van andere afmeting - een hele nacht bleven opstaan.’
En dan de tweede factor: dat is Multatuli's gevoel voor humor. Het is, denk ik, het ingrediënt waar zijn schrijftalent in hoofdzaak op berustte, en ook, in de vorm van ironie en sarcasme, zijn kritische geest, zijn scherpe neus voor vervalste gevoelens en bedrog. Epistemologisch is het vermoedelijk allemaal te her-