Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47
(2001)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||
Jacques Dane
| |||||||
[pagina 28]
| |||||||
ding en onderwijs (1982) en het recente Historische pedagogiek. Verlichting, Romantiek en ontwikkelingen in Nederland na 1800 (1999) wordt Multatuli niet genoemd.Ga naar voetnoot5 Binnen de literatuurwetenschap zijn enkele van Multatuli's opvoedkundige denkbeelden onderwerp van onderzoek geweest. In De schrijver Multatuli (1995) heeft Philip Vermoortel zich gebogen over de aan onderwijs en opvoeding gewijde Ideeën. Vermoortel geeft een verklaring voor het ontbreken van een samenhangend pedagogisch stelsel: Multatuli, een romantische individualist, achtte elk stelsel in tegenspraak met zijn liberale denkbeelden - hij haatte systemen, omdat ‘hij niet geloofde in een verbetering door verandering van systeem’.Ga naar voetnoot6 Lut Troch publiceerde in 1981 een korte bloemlezing van Multatuli's pedagogische opvattingen in de Ideeën, waarin ze treffend opmerkt dat zijn pedagogiek ‘een pleidooi is voor vrijheid en natuurlijkheid en voor een goede begeleiding van het kind als kind en niet als miniatuur-volwassene’. Zijn ideeën waren gericht ‘tegen getheoretiseer en geheugenwerk’.Ga naar voetnoot7 In dit artikel worden enkele van Multatuli's opvoedkundige oprispingen uit Woutertje Pieterse in een (historisch-)pedagogisch kader geplaatst. Allereerst wordt een markant receptievoorbeeld van het pedagogische gedachtengoed uit deze BildungsromanGa naar voetnoot8 bekeken: Hoe werd Multatuli door de kweekschoollerares Ietje Kooistra opgevoerd als deskundige op het terrein van de opvoeding? Daarna wordt Woutertje Pieterse nader beschouwd: Welke pedagogische ideeën heeft Multatuli hierin verwerkt? Tenslotte wordt hij in een breder (historisch-)pedagogisch kader bekeken: Was Multatuli op pedagogisch terrein een Einzelgänger en wat waren zijn pedagogische opvattingen? | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
Multatuli en de pedagogiek: Ietje KooistraIn zijn studie Uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het menschelijk denken (1913) wijdde de pedagoog R. Casimir (1877-1957) een aparte paragraaf aan Multatuli. Casimir voerde hem niet op als een soeverein opvoedkundige of wijsgeer, maar als een heraut van allerhande Aufklärungsidealen, die hij in omloop heeft gebracht door zijn schitterende stijl. Het is tekenend dat Casimir wél de bijbel- en religiekritiek, en de ideeën over zedelijkheid en ‘het natuurgebeuren [dat] naar vaste wetten geschiedt’ noemt, maar níet Multatuli's opvattingen over onderwijs en opvoeding.Ga naar voetnoot9 De wetenschappelijk pedagogiek, waar Casimir een vooraanstaand vertegenwoordiger van was, beschouwde Multatuli niet als een denker over opvoedkunde. Representanten van een lager echelon, onderwijzers en andere niet-wetenschappelijke opvoeders,Ga naar voetnoot10 zoals Ietje Kooistra, beschouwden Multatuli daarentegen wel als een autoriteit. | |||||||
Ietje KooistraIn 1894 publiceerde Ietje Kooistra (1861-1923) haar veelgelezen boek Zedelijke opvoeding.Ga naar voetnoot11 Deze opvoedingshandleiding werd geroemd door professionele opvoeders en ouders. In het tijdschrift Belang en Recht (1 maart 1898) schreef hoofdredactrice Henriëtte van der Mey, dat het boek een vraagbaak was voor nog onervaren opvoeders: ‘Niet beter laat zich het karakter en de heilzame strekking van het boek kenschetsen dan met de weinige woorden, welke een bekwaam geneesheer aan een jonge vrouw toevoegde, die haar eersteling op schoot hield: “En nu mevrouwtje, nu dadelijk Zedelijke Opvoeding van mej. Kooistra aangeschaft!” Dat elke verstandige, liefhebbende moeder zich dezen raad laat gezegd zijn!’Ga naar voetnoot12 Zedelijke opvoeding was onder andere gebaseerd op de denkbeelden van de Duitse negentiende-eeuwse pedagoog Friedrich Herbart (1776-1841).Ga naar voetnoot13 Zijn | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
pedagogiek schreef voor, ‘dat alle lichamelijke en verstandelijke opvoeding gericht moest zijn op zedelijkheid, op de vorming van een deugdzaam mens en dat dit werd bereikt door inzicht’. Onderwijs diende aan te sluiten bij de dagelijke leefwereld van het kind. Kooistra's kritiek op Herbarts volgelingen in Nederland, de zogenaamde neo-herbartianen, was dat de ideeën van deze pedagoog overdreven strak werden toegepast. Binnen het onderwijsveld betekende dit ‘een sterke nadruk op leerstof en kennis, intellectuele vorming, strakke methoden, een afgebakend leerplan en een centrale plaats voor de onderwijzer’.Ga naar voetnoot14 In Woutertje Pieterse staan diverse passages waarin Multatuli zijn afkeuring uitsprak over dit neo-herbartiaanse onderwijssysteem.Ga naar voetnoot15 Op de school van meester Pennewip leerde men slechts lezen, rekenen, schrijven, vaderlandse geschiedenis, psalmzingen, ‘wollenaaien’, breien, merken en godsdienst. (p. 23) Pennewips school was in Multatuli's woorden ‘ledig, en de banken zagen eruit, alsof de leerlingen daarop al hun verveling hadden achtergelaten’. (p. 31) Multatuli zou het roerend eens zijn geweest met Ietje Kooistra's opvatting, dat het het kind zichzelf moet helpen: ‘Het moet ertoe worden gebracht, al zijn krachten in te spannen: zoo komt het tot kennis van die krachten en daardoor tot zelfvertrouwen, dat een voorwaarde voor het welbewust willen is.’Ga naar voetnoot16 Of in Multatuli's woorden: ‘Ieder moet handelen naar z'n overtuiging, en mag handelen naar z'n smaak.’ (p. 361)
In Zedelijkheid en opvoeding besteedde Kooistra in het hoofdstuk dat handelt over eerlijkheid, maar liefst vijf pagina's aan Woutertje Pieterse. Liegen, stelen en klikken waren in Kooistra's zedenleer belangrijke moreel-pedagogische problemen. Een moeder, zo betoogde zij, vindt het erg dat haar kind een leugenaar is, maar de gedachte: ‘Mijn kind heeft gestolen: mijn kind is een dief! - dat is vreeselijk.’Ga naar voetnoot17 Volgens Kooistra ligt er in de (moederlijke) wanhoop iets conventioneels wanneer ‘een kind de hand slaat aan het eigendom van een ander’, omdat hieruit blijkt dat het rechtsgevoel (nog) niet voldoende ontwikkeld is. Maar, zo betoogde Kooistra, ‘er zijn zoowel bij leugen als bij diefstal graden van zondigheid, en de hoogste graden bij leugen zijn vrij wat erger dan de laagste bij een diefstal’. Kooistra maakt in dit geval onderscheid tussen de ‘gemeene leugen, gemeene huichelarij’ en de ‘bijna-onschuldige diefstal’. Van deze laatste zonde was Woutertje Pieterse's gedrag in Kooistra's ogen een exempel.Ga naar voetnoot18 Het verhaal is bekend: in de ogen van de ‘fatsoenlijke’ Hallemannetjes was | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
de uit een lagere stand afkomstige Woutertje een klaploper.Ga naar voetnoot19 De buurjongetjes hadden hem voorgerekend wat hun vriendschap met Wouter al had gekost. Om zijn bezoedelde naam schoon te wassen, zou Wouter een gulden bijdragen voor een compagniehandel in pepermunt met de Hallemannetjes. Wouter vraagt thuis niet om de gulden: de familie Pieterse zou omvallen van schrik, zo redeneerde Kooistra. Uit moeders onbeheerde knipje stal Wouter een gulden, ‘waarmee hij de klaplooperij van zijn ziel zou wrijven’. Maar de diefstal was op zijn beurt weer een lelijke vlek: ‘Hoe die weer af te wisschen!’ Frans en Gus Halleman hadden Wouter verzekerd dat de pepermunthandel winstgevend zou zijn: ‘Van 't geld, dat hij terug zou krijgen, wou hij dadelijk een gulden in Moeders knipje leggen en, ja, er nog tien stuivers bij doen ook voor de onaardigheid van 't stelen’. Kooistra leefde met de kleine jongen mee: ‘Wat al illusies in den diefstal van één enkele gulden: eervol ontslag als klaplooper, voor tien stuivers edelmoedigheid aan Moeder [...]. Jammer, dat al die illusies behalve die van den klaplooperij in rook vervlogen door de onridderlijkheid van de fatsoenlijke Hallemannetjes. De diefstal bleef als een vlek kleven aan Wouters gemoed.’Ga naar voetnoot20
De Hallemannetjes door Pam Rueter. Uit: De kleine Wouter. Gekozen en ingeleid door G. Stuiveling. Amsterdam 1960.
Omdat Multatuli het verhaal niet afmaakt - de lezer blijft zitten met de vraag of de diefstal uitkomt - fantaseert Kooistra er duchtig op los. De diefstal van de gulden is juffrouw Pieterse niet ontgaan. Ze denkt dadelijk aan zoon Wouter: | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
‘[W]ie in haar huis behalve “die jongen” zou tot stelen in staat zijn! Al haar kinderen behalve hij waren door en door eerlijk!’ In Kooistra's versie van het verhaal komt het delict uit. Wouters is een dief en iedereen - meester Pennewip, juffrouw Laps, Stoffel en alle anderen - vallen over hem heen. ‘En van alle kanten krijgt de kleine zondaar er van langs. ‘Let eens op mijn woorden: van dien jongen komt nooit wat terecht!’ ‘Die jongen zal nog in de gevangenis komen. Die jongen groeit op voor de galg!’ ‘Die jongen brengt schande over zijn heele familie! Zijn vader mag blij zijn dat hij dit niet heeft beleefd.’ ‘Marsch, de deur uit! Zoo'n gemeenen dief kunnen we niet meer zien.’ Kooistra koos partij voor Woutertje en verzuchtte: ‘Een verstandige moeder handelt heel anders dan juffrouw Pieterse.’Ga naar voetnoot21 Maar hoe handelt een verstandige moeder? Als moeder Pieterse een verstandige vrouw was geweest, dan had haar Wouter nooit gestolen, zo redeneerde Ietje Kooistra. Maar aannemende dat Wouter toch heeft gestolen, construeerde de pedagoge haar eigen versie van het vervolg. Het eerste gevoel bij de moeder (een verstandige moeder - zo benadrukte Kooistra - en dat is juffrouw Pieterse niet) is een diepe droefheid; ‘haar jongen heeft gestolen, haar jongen is een dief’. Moeder onderzoekt het gedrag van haar kind, ze roept hem ter verantwoording. Weldra verneemt ze de toedracht van de diefstal: ‘En als de moeder hoort, dat een beschuldiging van klaplooperij hem tot diefstal heeft gebracht, dan heeft ze moeite, om die lieven, lieven jongen niet met blijdschap in de armen te nemen.’ Ontroerd schrijft Kooistra: ‘Met blijdschap, ja, want ze beseft, dat hij ondanks, zelfs om zijn diefstal hooger staat dan menigeen, die nooit gestolen heeft!’ Na haar versie van het verhaal onderscheidde Kooistra drie categorieën kinderen:
De eerste categorie was volgens Kooistra te laag, eenvoudigweg omdat een kind géén klaploper mag zijn. Woutertje's gedrag hoort thuis in de tweede categorie. Moeders als die van Woutertje zijn verheugd dat hun kind niet te laag staat, maar ze willen het opvoeren tot de derde categorie, ‘waarop men verheven is boven elke onverdiende beschuldiging, waarop men te hoog staat voor een daad als die van Wouter’.Ga naar voetnoot22 Kooistra's weergave van het vertrouwelijke gesprek tussen het onfortuinlijke kereltje en zijn (verstandige) moeder is één en al begrip, een gave die juffrouw Pieterse ontbeerde: | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Illustraties door Jan Damme. Afkomstig van de Multatuli-kalender voor het jaar 1925
‘Zoo, hebben die Hallemannetjes hem een klaplooper genoemd? Dat is wel heel naar. Verdient Wouter die beschuldiging? Neen? Maar dan mag hij zich er niet aan storen en dan moet hij die Hallemannetjes, die dan toch niet zoo bijzónder fatsoenlijk zijn, maar een beetje uit den weg blijven. Of verdient hij de beschuldiging wèl? Zoo, een beetje? Hoe dan? Waardoor komt dat? Doordat hij niet, zooals de andere jongens, zakgeld heeft? Dan voelt Moe zelf ook wat schuld; voortaan zal hij elke week wat zakgeld hebben, hoor! En als hij eens wat noodig heeft, moet hij 't altijd aan Moe vragen. Als ze kan en 't goed voor hem vindt, zal ze 't hem geven. En anders - moet hij 't er buiten stellen. Het zeker nooit wegnemen. Hoe zou hij 't vinden, als ze stilletjes zijn mooi prentenboek wegnamen en voor zich zelf hielden? Akelig, nietwaar? Nu dan. - “Stelen, kind, kind, dat mogen we nooit. - Kom, geef me nu gauw een kus, en nooit weer zoo dwaas zijn, hoor!”’Ga naar voetnoot23 | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Ietje Kooistra plaatste met haar versie van deze gebeurtenis uit het leven van Woutertje Pieterse de schrijver Multatuli in de reformpedagogiek, een vernieuwingsbeweging die in de periode 1890-1940 wordt geplaatst. De reformpedagogiek uitte vooral kritiek op de normatief pedagogische ideeën en praktijk, ‘voor zover beide vaste normen en bindende voorschriften in de aanpak van kinderen inhouden’Ga naar voetnoot24 (zoals Kooistra het negentiende-eeuwse onderwijsveld bekritiseerde, zie hierboven). De bevrijding van het kind stond hoog in het vaandel van de reformpedagogiek: ‘Als opvoeders en onderwijzers de natuur van het kind ruim baan geven, dan zullen ze zien dat kinderen zichzelf opvoeden en ontwikkelen.’Ga naar voetnoot25 De zogenaamde Vom kinde aus-gedachte stond centraal: ‘Opvoeders moeten het kind beschouwen als hun gelijke en met alle kracht die in hen is meewerken aan de ontwikkeling van diens in aanleg aanwezige scheppende krachten.’Ga naar voetnoot26 De individuele ontwikkeling van het kind speelde een centrale rol. Volgens reformpedagogen was het daarom van groot belang dat er in de relatie tussen opvoeder en kind een natuurlijk evenwicht bestaat tussen gezag en vrijheid. Daarnaast is wederzijds vertrouwen een belangrijk onderdeel van de opvoeding.Ga naar voetnoot27 Een belangrijke Zweedse vertegenwoordiger van de reformpedagogiek was Ellen Key. In haar werk De eeuw van het kind (1900)Ga naar voetnoot28 betoogt ze dat de ‘natuur van het kind’ met rust gelaten moet worden; kinderen dienen zich vrij te kunnen bewegen en te ontwikkelen - kinderen zijn van nature goed.Ga naar voetnoot29 Veel ideeën uit de reformpedagogiek sluiten naadloos aan bij Multatuli's denkwereld, waarin zaken als zelfstandig denken, het vormen van een eigen mening en niet te vergeten de individuele soevereiniteit, sleutelbegrippen zijn. In Woutertje Pieterse schrijft Multatuli dat kinderen geen pakgoederen zijn, die je mag opstapelen in een bedstee. Er is ‘lucht, licht, leven, beweging, genot nodig [...] tot ontwikkeling van ziel en lichaam’. (p. 110) Multatuli is hiermee een vroege voorloper van het reformpedagogische denken. Multatuli's geesteskind Woutertje Pieterse hunkert naar aandacht, tederheid en geluk, in een omgeving waarin hij zich vrij kan bewegen en ontwikkelen. Het gezin van dokter Holsma staat model voor het ideale reformpedagogische gezin. Bij het aanzien van Holsma's kroost wreef Wouter niet voor niets z'n ogen uit en vertrouwde hij z'n oren niet. (p. 168) In het doktersgezin wordt gelachen, iedereen mag z'n zegje | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
doen, en vader Holsma speelt ongedwongen met z'n kinderen. Een van de kinderen scandeert zelfs: ‘Weg met de ouders! Roep mee papa!’ (p. 169) Vader Holsma wordt als klimpaal gebruikt: ‘Maar dat Willem, Herman en Sietske hun vader, zo'n deftige dokter, om de hals vielen, tegen hem opklauterden, en hem bijna de kleren van 't lijf plukten... ongehoord.’ (p. 168) Het gezin Holsma staat lijnrecht tegenover de opvoeding van juffrouw Pieterse, die van Wouter ‘een fatsoenlijk wezen’ (p. 397) trachtte te maken en hem zijn creativiteit en nieuwsgierigheid wilde afleren. ‘Laat het kind kind blijven’, schreef de reformpedagoog Jan Ligthart (1859-1916)Ga naar voetnoot30 - Multatuli zou het hartgrondig met hem eens zijn geweest. | |||||||
Pedagogiek hij Woutertje Pieterse‘Er is bijna geen schrijver van beteekenis, die niet minstens in een van zijn werken tot zijn jeugd terugkeert’, schreef Arie Querido in 1930 in het gezaghebbende tijdschrift Pedagogische Studiën. In zijn artikel over kinderfiguren in de literatuur kon hij niet voorbijgaan aan Multatuli's Woutertje Pieterse, een klassiek voorbeeld, aldus Querido, van een werk waarin een schrijver het kind ziet ‘met den grootenmenschen-geest in miniatuur’. Querido noemt de ‘strenge logica, waarmede de daden der volwassenen in Wouters omgeving worden berecht, de tegenstelling tusschen de heldere, eenvoudige, klare kindergedachte en de verwrongen en gekunstelde denk- en doe-wijze der grooten’ in één woord ‘onkinderlijk’. De vele kritische opvattingen over God en religie zijn geen weerspiegeling van Wouters kinderlijke bevattingsvermogen, maar verwoorden Multatuli's eigen ideeën en opvattingen. Bij auteurs als Multatuli hebben de kinderfiguren een ‘secundaire bewerking’ ondergaan: ‘de niet meer terug te vinden werking van een kindergeest [is] vervangen door een volwassen interpretatie der herinnering’.Ga naar voetnoot31 Querido oordeelde dat Woutertje, afgezien van de literaire betekenis, voor de kinderpsycholoog van weinig waarde is. Arie Querido's oordeel over Woutertje is wel erg streng. Het staat natuurlijk buiten kijf dat Multatuli zijn geesteskind enkel en alleen als buikspreker van zijn eigen ideeën gebruikte. Hij was er de man niet naar zijn kindertijd te restaureren en er een natuurgetrouwe roman over te schrijven of in een egodocument weer tot leven te brengen, zoals de (reform)pedagogen Jan Ligthart en Theo Thijssen (1879-1943) dit wel deden.Ga naar voetnoot32 Desalniettemin geeft Multatuli in Woutertje | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
Pieterse soms sprekende voorbeelden van authentieke kindergevoelens, die hij hoogstwaarschijnlijk uit zijn eigen geheugen heeft geput. Als Wouter na de zondagse kerkdienst een bezoek moet afleggen bij die nare juffrouw Laps om haar iets over de preek te vertellen, heeft hij daar vanzelfsprekend geen zin in.Ga naar voetnoot33 Als zijn moeder hem vraagt waarom hij er niet is heengegaan, schrijft Multatuli treffend: ‘Wouter beriep zich op de bekende erge buikpijn die alle kinderen ten dienste staat, zodra ze zich aan ongename plichtjes willen onttrekken.’ (p. 154) Ook Wouters wilde fantasie na het schrijven van zijn roemruchte ‘Roverslied’ is uit een kinderleven gegrepen. Dat het thema van het vers niet de deugd, maar roverij is, zou meester Pennewip hem wel vergeven, zo ingenomen was Wouter met z'n pennevrucht: ‘Hij hield zich overtuigd dat de meester dit ook wezen zou, en hem omwille van de voortreffelijke uitvoering, de afwijking van de deugd zou vergeven. Het vers zou zeker naar de burgemeester worden gezonden, die 'r kennis van geven zou aan de paus, waarna deze Wouter tot zich zou roepen, en 'm aanstellen als hoofdrover.’ (p. 29) Deze observaties van het kinderlijke gemoed zijn overigens dun gezaaid. Woutertje Pieterse mag dan in Querido's oordeel voor de kinderpsychologie weinig waarde hebben, voor de (historische)-pedagogiek daarentegen bevatten deze in een ‘roman’ samengebrachte Ideeën interessante observaties en opvattingen over uiteenlopende opvoedkundige en onderwijskundige onderwerpen als zakgeld, leeswoede en poëzie. Om Multatuli's pedagogische en onderwijskundige meningen over deze drie onderwerpen in de context van zijn tijd te plaatsen, worden ze hier vergeleken met de opvattingen van een tijdgenoot, de onderwijzer en pedagoog Jan Geluk (1835-1919). In negentiende-eeuwse pedagogische kringen was Geluk een begrip. Hij schreef tijdens zijn werkzame leven tientallen artikelen in uiteenlopende vaktijdschriften als De Schoolbode, De gids van den onderwijzer en Het nieuwe Tijdschrift tot bevordering van de studie der Paedagogiek. Geluk was een belangrijke representant van de conventionele negentiende-eeuwse Nederlandse pedagogiek: in zijn artikelen maakte hij (vooral buitenlandse) theorieën bruikbaar voor het brede onderwijs- en opvoedingsveld. Zijn Woordenboek voor opvoeding en onderwijs uit 1887, het hoogtepunt van zijn omvangrijke oeuvre, was decennia lang een vademecum voor pedagogische adviezen.Ga naar voetnoot34 | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
ZakgeldWouter kreeg geen zakgeld. Volgens moeder Pieterse was dit niet nodig, omdat hij thuis alles kreeg wat hij nodig had. Wouter was verdrietig ‘over z'n voortdurende geldeloosheid’. De fatsoenlijke Hallemannetjes vertelden Wouter dat het hun verveelde de kosten van de vriendschap te dragen: deze had de broertjes al negen stuivers - waarschijnlijk zelfs meer - gekost. In de ogen van de Hallemannetjes was Wouter een klaploper, iemand die profiteert en een ander altijd laat betalen. Multatuli nam het voor Wouter op: ‘Zeker is het, dat men hem thuis niet de gelegenheid gaf, om zo nu en dan over 'n kleinigheid te beschikken naar eigen wil. Wat toch zo heel prettig is voor kinderen’, (p. 13, 14) Multatuli verwoordde hier wat in de pedagogische kringen waarbinnen Geluk zich bewoog algemeen aanvaard was, namelijk ‘dat kinderen reeds vroeg aan het gebruik van geld gewoon gemaakt worden’. Geluk somde enkele zaken op waar opvoeders rekening mee dienden te houden waar het zakgeld betrof. Men moet het kind nooit teveel geld geven, want daarmee wordt verkwisting in de hand gewerkt. Zoals Multatuli raadde ook Geluk aan de kinderen vrijelijk over hun eigen zakgeld te laten beschikken. Wanneer men het kind opdraagt bepaalde zaken, bijvoorbeeld potloden en ‘gomelastiek’ zelf te kopen, dan leert het te rekenen. Wanneer een kind de ouders vertelt wat het wil gaan kopen - ‘en bij een overigens goede opvoeding gebeurt dat zonder twijfel’, aldus Geluk - dan kan men ‘onpraktische inkopen ontraden; men moet evenwel nimmer verbiedend optreden’. ‘Zelfs dan, als het geld geheel nutteloos zal worden uitgegeven’, zo adviseert Geluk, ‘late men dit toe, opdat het kind ondervinding op zal doen.’Ga naar voetnoot35 | |||||||
LeeswoedeDoor een schoolvriendje was Wouter aangestoken met de ‘romanziekte’. Bij een leesbibliotheek bemachtigde hij een exemplaar van C.A. Vulpius' roman Glorioso. De duivel - Eene Roversgeschiedenis (1800). (p. 11) Multatuli gebruikt in Woutertje Pieterse het begrip ‘effect-romans’, die een grote invloed zouden uitoefenen op het ontwikkelingsproces van de geest. (p. 187) Het verslinden van boeken, aldus Multatuli, is niet erg gezond, maar erg veel kwaad kan het nu ook weer niet. (p. 222, 226) In Idee 745 stelde hij namelijk dat het voor jonge mensen | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
belangrijk is veel te lezen; de verwerking van de lectuur komt later wel. Dit verwerken achtte Multatuli zeer belangrijk: ‘Het ware te wensen dat men een zeer groot gedeelte van den tyd dien men aan lezen besteedt, doorbracht met denken over 't geen men gelezen had, al was 't dan weinig. M.a.w. dat men zich oefende in kritiek.’ (VW IV, p. 464, 465) Multatuli en Jan Geluk lopen wat leeshonger en leeswoede betreft niet helemaal met elkaar in de pas. Waar Multatuli stelde dat het voor kinderen geen bezwaar is veel te lezen als het later maar verwerkt wordt, betoogde Geluk dat opvoeders erop moeten toezien dat er niet te veel wordt gelezen. De pedagoog raadde zelfs aan bepaalde uren voor het lezen vast te stellen.Ga naar voetnoot36 Echter, de grondgedachte is bij beiden hetzelfde: leeswoede kan leiden tot vluchtigheid en oppervlakkigheid in het denken - dit moet vermeden worden. | |||||||
PoëzieMultatuli was niet gecharmeerd van Hieronijmus van Alphen (1746-1803), de man die met oneliners als ‘mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen’, ‘geduld is zulk een schoone schat’ en ‘één uur van onbedagtsaamheit / kan maken dat men weeken schreit’ tot op de dag van vandaag in het collectieve geheugen voortleeft.Ga naar voetnoot37 Volgens Multatuli maakten de versjes in Van Alphens Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen, waarin God, kerk en gezag domineren, ‘de kindertyd van velen tot een hel’ (VW III, p. 28). In Woutertje Pieterse schreef Multatuli dat de jongen ‘walgde van de papieren perziken der naarstigheid’ (p. 12) - een verwijzing naar de perzik uit het gelijknamig Van Alphen-vers, waarin een ijverig lerend kereltje voor zijn vlijt beloond wordt met deze sappige vrucht.Ga naar voetnoot38 De hilarische en ironische passages waarin meester Pennewip ‘de dichterlijke voortbrengselen van 't genie zijner leerlingen’ keurt, tonen Multatuli's grote afkeer van de lang voortwoekerende eind achttiende- en negentiende-eeuwse (dominees)poëzie - niet voor niets noteerde Multatuli dat hij over meester Pennewips schouders meelas, om ‘bewogen te worden door indrukken van onwaardeerbaar kunstgenot’ (p. 31). De dichterlijke voortbrengselen van de broertjes en zusjes De Wilde, die ongegeneerd voortborduurden op de brave versregels ‘[...] is een schone (of goede) zaak / en geeft het mensdom groot (of veel) ver- | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
maak’, zijn een uiting van Multatuli's walging voor rijmelarij. Of het nu de godsdienst, de vriendschap, het hengelen, dromen, bloemkool of goochelen betrof, het waren stuk voor stuk schone zaken (p. 31, 35). Multatuli's oordeel over dit kaliber verzen was klip en klaar: ‘De meeste verzen van volwassen personen geven in zotterny aan die van Pennewips leerlingen weinig of niets toe. Het byna enig onderscheid ligt slechts hierin dat het gerymel van “grote menschen” meestal minder vermakelyk is.’ (VW II, p. 718) Het bekende ‘Roverslied’Ga naar voetnoot39, waarin de deugd ver te zoeken is, staat ver af van de dichterlijke voortbengselen van Wouters medescholieren. De jongen schreef het vers na lezing van Glorioso. Wouter verslond het boek met rode oortjes; de avonturen van de roverhoofdman zinderden nog lang na in z'n hoofd. Het feit dat Multatuli zijn door het verhaal geboeide geesteskind een dergelijk vers liet schrijven, duidt op een vrije ontplooiing van de kinderlijke fantasie; de schrijver liet Wouter gebruik maken van zijn verbeeldingskracht, zijn fantasie. De pedagoog Jan Geluk schreef in zijn Woordenboek ‘dat de ontwikkeling der phantasie in geheel de opvoeding een hoogst gewichtige rol speelt’. Geluk was van mening dat elke gelegenheid waarin de leerling ‘zijn inwendige leven’ kon openbaren aangegrepen moest worden. Het stimuleren van de ‘individualiseering’ - de vrije groei van het karakter - was volgens Geluk een belangrijk onderdeel van de opvoeding. Zijn opmerking dat het kind ook ‘met de vruchten der poëtische phantasie’ gevoed moest worden, passen probleemloos binnen Multatuli's denkkader. Geluks aantekening dat dit ‘evenwel met voorzichtigheid [moet] geschieden, opdat het kind geen phantast, geen droomer, geen aanhanger van de valsche, bijgeloovige voorstellingen van vroeger eeuwe worde’, zouden zo uit Multatuli's koker kunnen komen.Ga naar voetnoot40 | |||||||
Tot slot: Was Multatuli een pedagogische Einzelgänger?Schoondochter Annetta Douwes Dekker gaf in De waarheid over Multatuli en zijn gezin een ontluisterend beeld van Multatuli als opvoeder van zijn eigen kinderen. Multatuli verafschuwde scholen; in zijn ogen waren het ‘inrichtingen van stelselmatig bederf’. Daarom nam hij de onderwijzing van zijn kroost zelf ter hand: ‘Na die ontdekking, dat zij niet konden lezen, zou hij zijn kinderen zelf les geven, maar dat duurde slechts enkele dagen; hij gaf.... dictées en als zij dan fouten maakten, ging hij als een razende te keer, schold hen uit voor ezels en stom- | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
merikken, was woedend op iedereen en beklaagde zichzelf, dat hij zulke “stomme” kinderen had...’Ga naar voetnoot41 Multatuli's schoondochter was meedogenloos in haar oordeel. In een brief aan C. Busken Huet schreef Multatuli dat het hem bitter stemde zijn kinderen te moeten missen. Maar, zo noteerde hij, ‘toch komt vaak het denkbeeld bij mij op, dat hen hun voordeel is, op te groeien zonder de pressie die ik, (tegen mijn wil!) zou uitoefenen.’ Door zijn afwezigheid zouden ze ‘beter zichzelf [worden]’. Zijn vrouw was ‘uitstekend voor de opvoeding’ - ‘[d]e kinderen kennen geen dwang’. Cynisch merkte Annetta op: ‘Hij vergat er echter aan toe te voegen: behalve als hij sporadisch thuis was en hij blindelingsche gehoorzaamheid eischte evenals bewondering en den grootste eerbied voor hemzelf. Hoe jong de kinderen ook nog waren, zij begrepen, dat ze hem altijd gelijk moesten geven, wilden zij geen “onweer” zien losbarsten.’Ga naar voetnoot42 In het licht van het beeld dat de schoondochter schetste, was Multatuli's kroost niet veel beter af dan zijn geesteskind Woutertje Pieterse.Ga naar voetnoot43 Ietje Kooistra zou Multatuli's opvoedingspraktijk zwaar bekritiseerd hebben - op een andere manier was hij geen haar beter dan juffrouw Pieterse. Het gaat hier echter om pedagogische ideeën. Multatuli's opvattingen over zakgeld, leeswoede en poëzie komen in grote lijnen overeen met die van de onderwijzer en pedagoog Jan Geluk, die in zijn Woordenboek voor opvoeding en onderwijs uit 1882 ideeën verkondigde die een breed draagvlak hadden. Multatuli was hierin beslist geen pedagogische Einzelgänger. Ietje Kooistra's adaptatie van een passage uit Woutertje Pieterse echter plaatst Multatuli binnen de reformpedagogiek. De roman is geschreven vanuit de Vom Kinde aus-gedachte: hoe denkt, voelt en handelt Multatuli's geesteskind Woutertje? Multatuli kan daarom een voorloper van de reformpedagogiek, die pas jaren na zijn dood in 1887 voet aan de grond kreeg, worden genoemd.Ga naar voetnoot44 Voor pedagogen bleef hij echter een onzichtbare voorloper. Multatuli's (relatieve) onbekendheid in de (historisch-)pedagogische canon is door Casimir treffend verwoord: ‘Zuiveren wilde hij de menschen van dwaling, maar geen nieuwe levensbeschouwing, geen nieuwe dwaling er voor in de plaats geven. Hij begeerde te varen “zonder lek”.’Ga naar voetnoot45 Het grillige negentiende-eeuwse pedagogi- | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
sche landschap, waarin naar Multatuli's smaak genoeg dwalende en lekkende dominees rondliepen, had in zijn ogen geen nieuw opvoedkundig stelsel nodig. De wortel van het sedert eeuwen heersende bederf in de pedagogiek lag volgens Multatuli in de religie. Het verspreiden van geluk en het zoeken van genot, twee belangrijke Multatuliaanse beginselen, stonden niet in de Heidelbergsche Catechismus: ‘Is 't wonder dat de Pieterses niet weten om te gaan met kinderen, zij die 'n God dienen, wiens hoofdbezigheid eeuwenlang schijnt bestaan te hebben in vloeken en razen tegen de mensen die hijzelf gemaakt had?’ (p. 200)
Woutertje Pieterse School in Leiden.
|
|