Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47
(2001)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Dik van der Meulen
| |
[pagina 17]
| |
door denkers als Aristoteles: een kunstenaar, zich baserend op de werkelijkheid, schept ordenend en selecterend een wereld die in tegenstelling tot de echte wereld van alle tijden is, en waarin de ‘universele waarheid’ wordt geopenbaard.Ga naar voetnoot4 Hans van den Bergh vatte het aldus samen: ‘De poëzie begint dus pas waar men in 't streven naar waarheid de bijzonderheden van 't ene geval te boven gaat.’Ga naar voetnoot5
Illustraties door Anton van der Valk. Uit De geschiedenis van Woutertje Pieterse. Opnieuw verzameld uit de ‘Ideen’ door Dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias. Amsterdam 1920.
Dat neemt niet weg dat het wel degelijk de moeite waard kan zijn dit ‘ene geval’ te achterhalen - voor zover dat nog mogelijk is. Niet zozeer ter bevrediging van onze platte nieuwgierigheid (al is die niet weg te poetsen), maar omdat het laat zien hoe de schrijver te werk ging. Aan welke feiten heeft Multatuli ‘vlam’ gegeven, en welke teksten zijn verdichting? Het grootste probleem bij deze vragen is dat de kroongetuige tegelijk de dader is: de schrijver zelf. Zijn jeugdvrienden en familieleden hebben zich nauwelijks over het werk uitgesproken; de meesten waren trouwens al dood toen de eerste Wouter-Ideeën in druk verschenen.
Wie naar overeenkomsten en verschillen tussen Woutertje Pieterse en de werkelijkheid zoekt, kan uiteraard niet om de hoofdpersoon heen. Multatuli sprak zoals | |
[pagina 18]
| |
gezegd met klem tegen dat de geschiedenis van Wouter een zelfbiografie was, en op het eerste gezicht zit daar wel wat in. Het weinige dat bekend is over Eduard Douwes Dekker als kind doet vermoeden dat hij toen al veel karaktertrekken had van de volwassen Dekker/Multatuli. Zijn jeugdvriend Pieter Bleeker beschreef hem in 1842, na een ontmoeting in Batavia, in een brief aan een andere oude vriend, Arie Kruseman: ‘Hij is nog de oude Eduard; hetzelfde vurige, wilde, onbuigzame, onbedwingbare karakter.’Ga naar voetnoot6 Dit komt overeen met wat Dekker zelf in 1845 aan zijn verloofde Tine schreef: ‘Ik had eene zucht voor onafhankelijkheid die tot in het bespottelijke ging.’ Dit is het niet het beeld dat de lezer bijblijft van Wouter, die men zich gewoonlijk herinnert als een bedeesde, dromerige jongen. Het is dan ook de vraag of dat beeld klopt. Wouters moeder, die klaagde dat er met die jongen ‘altijd wat was’, dacht er in elk geval anders over. En inderdaad: bij nadere beschouwing is er een opvallend contrast tussen de mededelingen van de verteller over Wouters karakter en diens daden. Dat blijkt eigenlijk al aan het begin van de vertelling. In de Hartenstraat dan was 'n leesbibliotheek. Een kleine jongen met 'n stadskleurig gezichtje stond op de stoep, en scheen besluiteloos. Het was hem aan te zien dat-i gebukt ging onder 'n plan boven zyn kracht. Telkens stak-i de hand uit naar de kruk van de deur, en telkens veranderde hy die halfvolbrachte beweging in een onnodig neertrekken van 't rechthoekig hemdskraagje, dat als 'n juk op zyn schouders lag, of in 'n even onnodig tegenhouden van 'n gemaakte kuch.Ga naar voetnoot7 De besluiteloze jongen stond op het punt Glorioso te lenen uit een leesbibliotheek, een fenomeen dat in de achttiende eeuw was opgekomen.Ga naar voetnoot8 Hij had veertien stuivers als pand: de opbrengst van een gestolen Nieuw Testament. Hij las het boek, dat thuis beslist niet mocht worden gezien, in stilte op een brug over een sloot, net buiten de stad. In 1872 bekende Multatuli Mimi hij dit niet had verzonnen: Hij [DD] vertelde mij hoe hij als i geld kon machtig worden om 'n boek te lezen, dan moeite had dat weg te stoppen. Noch op school noch te huis bij hem mocht het gezien worden. Zoo herinnert hij zich soms zamen gehuurd te hebben met 'n vriend van hem Scholten. 'n goede jongen zeide hij, en een jongen die altijd zakgeld had wat ik maar zeer zelden had. Bovendien zoo zamen dat kostte ons dan ieder maar 'n stuiver in de week. We gingen dan samen zoogenaamd wandelen | |
[pagina 19]
| |
om dat te lezen. zaturdag 's middags bijv. Ik herinner me nog we Rinaldo Rinaldini lazen, dat lazen wij dan op de rand van 'n brugje op de cingels, ik heb dat in de W. eenigszins geschetst door Glorioso. En eens viel 't boek in de sloot. Wat hadden we toen 'n moeite om het te vergoeden! O, en ik ben er meer kwijt geraakt, dat kwam van 't verstoppen. -Ga naar voetnoot9
In 1955 verscheen een nieuwe Duitse vertaling van H. Bruck bij uitgeverij Neues Leben in Berlijn.
De tweede, goedkope uitgave van Wilhelm Spohr's vertaling uit 1936.
Verschillen met de werkelijkheid waren er natuurlijk ook. Glorioso was eigenlijk Rinaldo, een andere rover uit de pen van de Duitse schrijver Vulpius (een vriend van Goethe). Dekkers klasgenoot Jan Reinhardt Scholten werd uit de geschiedenis van Wouter weggeschreven, en een poldersloot nam de plaats in van de ‘cingels’ (tegenwoordig de Singelgracht). Uit verdere aantekeningen van Mimi blijkt dat de jonge Dekker het pandgeld voor de leesbibliotheek van zijn ouders stal. Zijn romanheld drukte er echter een Nieuw Testament voor achterover. In de wereld van de familie Pieterse was dat vergrijp oneindig veel zwaarder - maar voor de schrijver Multatuli, lang en breed van zijn geloof af, was het een symbolische heldendaad. Een andere passage waarin Wouters avontuurlijke inslag tot uiting komt, beschrijft zijn sprong van de ‘aspoort’. Daartoe uitgedaagd door een kameraad, een van de dubieuze broertjes Halleman, verzuimde Wouter een katechisatieles en sprong van de aspoort (genoemd naar de kolenstort die daarbij lag). ‘Die | |
[pagina 20]
| |
sprong bezorgde hem bovendien 'n barometer in z'n verstuikten teen die, uit edele wraak, hem later altyd waarschuwde als 't regenen zou,’ aldus de verteller. Net als het Glorioso-verhaal was dit op de werkelijkheid gebaseerd. In een brief aan Mimi schreef hij erover: ‘'t Is waar dat ik van die poort sprong in kathechisatie-tyd, en dat m'n toon [=teen] me pyn doet als 't regenen gaat.’Ga naar voetnoot10 Hoewel hij bang was dat zijn lezers de Wouter-geschiedenis als ‘Mémoires’ zouden opvatten, onthulde hij naderhand in een noot dat het om ‘de Zaag- of de Raam-poort’ ging. De mededeling werd onmiddellijk gevolgd door een waarschuwing: Men zou zich vergissen als men uit het opgeven der namen van de beide poorten, welker ene hier bedoeld wordt, de slotsom trok dat de Wouter-geschiedenis nuchtere waarheid behelsde, naar den zin van onzen Droogstoppel. Ook die soort waarheid is er in, doch zelden. De strekking is wáár in hoger betekenis.Ga naar voetnoot11 Jaren later liet Eduard Douwes Dekker zich nog altijd gemakkelijk overhalen tot dit soort waaghalzerij. In 1838, tijdens zijn reis naar Nederlands-Indië beweerde zijn broer Jan, die ook aan boord was, dat hij, Eduard, niet eens in de mast durfde te klimmen. Waarop Dekker, ondanks zijn hoogtevrees, onmiddellijk naar het topje van de mast klom. Toen hij later, wederom met Jan, in een bootje voor de kust bij Batavia voer, waarschuwde zijn broer hem dat hij moest oppassen niet overboord te vallen. - Zanik niet zoo, of ik gooi me expres in het water, zei Eduard. Een nieuwe gelegenheid om zijn dadendrang te tonen kreeg Wouter tijdens een oproer van ‘'n bende van 't gemeen, die bezig was de geschonden rechten der “huisjesmelkers” heel nadrukkelyk te wreken op zichzelf’. Wouter trotseerde de | |
[pagina 21]
| |
menigte om een oude soldaat pruimtabak te bezorgen. ‘O, Thermopylae!’ roemde Multatuli zijn held. ‘O, Miltiades! O, Glorioso! O, Ivanhoe! O, Kolokotroni! O, riddereer! Welke dame zal z'n harnas ontgespen?’Ga naar voetnoot13
Juffrouw Laps door Pam Rueter. Uit: De kleine Wouter. Gekozen en ingeleid door G. Stuiveling. Amsterdam 1960.
Ook hier was zijn herinnering z'n voornaamste bron. De rellen zijn historisch en Dekker heeft ze gadegeslagen. Het opstandje werd veroorzaakt door huiseigenaars die het oneens waren met een belastingmaatregel. Het gebeurde in 1835, op de Herenmarkt. Daar stond in die tijd een loods waar 's winters soep werd uitgedeeld aan de armen; om die reden zouden de gebeurtenissen bekend worden als het Soeploodsoproer. Dekker hoefde maar naar buiten te lopen om de rellen te zien. Maar of hij net als Wouter de menigte met pruimtabak trotseerde, zei hij er niet bij. Een enkele keer durfde Wouter ook in familiekring zijn schuchterheid af te werpen, hoewel het hem meestal duur kwam te staan. Zie bijvoorbeeld zijn vraag aan juffrouw Laps, die juist heeft uitgelegd dat ‘de Heer’ veertig dagen in de woestijn is gebleven, en veertig nachten... denk eens! En al dien tyd zonder eten... dat's wat anders! Geloof me, juffrouw Pieterse! je moet je niet van je weg laten brengen door Laurens z'n broek. Maar 't is netjes gedaan, dat moet ik zeggen. Wat vraagt de man ervoor? | |
[pagina 22]
| |
byzonder voor, en daarom belangwekkend. Eensklaps vroeg hij juffrouw Laps, hoe lang zy in de woestyn geweest was. Als we Multatuli moeten geloven, was hij in het stellen van lastige, wezenlijke vragen Wouters gelijke. In Idee 564 herinnerde hij zich dat een moeilijke vraag aan een leraar werd bestraft met een ‘“Mauvaise-marque à Mr Edouard pour impudence.” Och, wat al mauvaise-marques heb ik later in 't leven gekregen, voor zúlke impudentiën.’Ga naar voetnoot15 Opvallend is ook de overeenkomst met de vragen van Frits Droogstoppel aan dominee Wawelaar.
Uit deze voorbeelden blijkt niet alleen dat de ogenschijnlijk zo verlegen Wouter niet minder impulsief handelde dan zijn geestelijk vader, maar meer dan eens ook letterlijk in diens voetsporen trad. Wouter gaf bijna doorlopend blijk van zijn onstuimigheid; zijn beroemde Roverslied kan wat dat betreft als een manifest worden gelezen. Toch was Wouter tegelijk wel degelijk een dagdromer (wat hiermee ook niet in tegenspraak is) - maar zelfs in die hoedanigheid toonde hij sterke verwantschap met Douwes Dekker/Multatuli. Wouter droomde vaak van een toekomst als koning van Afrika en redder van de mensheid. Koning van Afrika, met Femke aan zijn zijde. Al wat er met hem en Femke in Afrika geschiedde, zou beschreven worden in fraaie boeken met gekleurde plaatjes. Hy zag zich op 'n salomonischen troon waarvan 't model aan z'n prentenbybel ondeend was, en ze zat naast hem... zy! En groots was ze niet, want ze wilde 't heel wel weten ‘voor 't aangezicht van 't gehele volk’ dat ze vroeger maar 'n bleekmeisje zonder kroon of statie was geweest, even buiten de aspoort.’Ga naar voetnoot16 Hiervoor had Multatuli naar eigen zeggen teruggegrepen op zijn eigen jeugd. ‘Met... malle zelfverheffing,’ schreef hij kort voor zijn dood, ‘wou ik me altyd opdringen dat op my de verantwoordelykheid rustte van alles wat verkeerd of droevig was.’ Hij ontkende opnieuw dat hijzelf Wouter was, maar toch spreekt het vanzelf dat er in dat Wouterverhaal soms dingen voorkomen die in werkelyk gebeurde toestanden wortelen. Dit nu is met die zucht om wat te zeggen te krygen in Afrika 't geval. In m'n jeugd had ik eens gelezen hoe onmenselyk | |
[pagina 23]
| |
die koninkjes daar met hun onderdanen omgaan, en ik kòn niet slapen van... medelyden, denk je? Nu ja, dat ook, maar m'n hoofdindruk was schaamte dat ik dat maar zoo toeliet. Alsof ik geroepen was de wereld te hervormen!Ga naar voetnoot17 Die roeping was niet alleen iets van zijn jeugd. Zoals Eduard Douwes Dekker als kind op een Afrikaanse koningschap rekende, zo heeft hij, als volwassene, gedroomd van de de keizerstroon van Insulinde.Ga naar voetnoot18 En in 1863 had hij plannen om Polen te bevrijden. (Een Duitse vertaler van de Havelaar daarover: ‘Es wäre natürlich ein aussichtloses Beginnen gewesen.’)Ga naar voetnoot19 Even typerend voor Wouter, en behoorlijk Multatuliaans, was zijn verbazing, bij het vernemen van allerlei wereldleed, over het uitblijven van de hartenkreet: ‘Waar blyft Wouter?’ De roeping werd gevoed door calvinistisch zondebesef, de leer van eeuwig tekortschieten, en door romantisch idealisme, waarvan Dekkers karakter doortrokken was. Bij de oudere Multatuli konden dit soort dromerijen, Heiland-achtige gevoelens of hoe men ze ook wil noemen, samengaan of afgewisseld worden met een scherp bewustzijn van zijn eigen beperkingen, door dokter Holsma verwoord in een lang gesprek met Wouter. - Meen je dat álle mensen slecht zyn? Dit mag je toch niet aannemen, dunkt me. Onder die mensen zyn er gewis velen die 't zelfde wensen als jy. Waarom veranderen zy de wereld niet? Na lang aandringen stamelt Wouter tenslotte: - Omdat... u niet kan, m'nheer. | |
[pagina 24]
| |
mee, en ik heb je verzorgd en naar bed laten brengen. En ik heb je moeder laten geruststellen over je lang uitblyven. Dat alles was m'n plicht, niet-waar? Een preek die voor Wouter, maar ook voor de lezers en niet in de laatste plaats Multatuli zélfbedoeld was. Want zijn gevoel alles en iedereen te kunnen verbeteren werd niet uitgesloten door zijn besef dat zijn invloed beperkt was. Hierin leken Wouter, de jonge Eduard DD én de schrijver Multatuli op elkaar. Zoals hij zelf tegen Mimi zei: ‘en dat ik onnoozel was en verheven tegelyk is ook waar’.Ga naar voetnoot21 En aan Tine, vele jaren eerder, schreef hij dat hij ‘honderde voorbeelden’ zou kunnen aanhalen, ‘waar schijnbaar hoogmoed en nederigheid met elkander in strijd waren, doch die nederigheid was de echte niet, zooals gij nu wel begrijpt’.Ga naar voetnoot22
Aan één onderwerp mag hier niet worden voorbijgegaan: de godsdienst, die in de Wouter-Ideeën een alles bepalende rol speelt. De familie Douwes Dekker was doopsgezind. Tot welke protestantse bloedgroep Wouter en de andere Pieterses behoren verraadt Multatuli niet, maar het gezinsleven heeft wat doopsgezinde trekken. In dit verband is wel eens op het beroemde salie-avondje gewezen, de bijeenkomst van juffrouw Pieterse en een aantal vriendinnen, waarbij juffrouw Laps een zoogdier bleek te zijn en meester Pennewip langskwam om Wouters schandaal verwekkende Roverslied voor te lezen. Een (kleine) aanwijzing vinden we ook in het lesmateriaal op de school van Wouters broer Stoffel, waar de kinderen lazen in een ‘Chrestomathie van 't Nut...’ - In wát voor 'n ding? snauwde juffrouw Laps. Het gaat hier niet om die bloemlezing of het geloof van juffrouw Laps, maar om het Nut, een op doopsgezinde leest geschoeide instelling waarvan zowel Pieter Douwes Dekker als Eduard lid waren. | |
[pagina 25]
| |
Het is niet uitgesloten (maar evenmin zeker) dat Wouter op godsdienstig gebied eenzelfde ontwikkeling heeft doorgemaakt als Dekker. Lange tijd maakte Wouter, evenmin als de jonge Dekker, niet de indruk aan de protestantse godsdienst te twijfelen. Maar in de zevende bundel Ideeën veranderde dit. Daar ginds stond 'n huis op 't instorten. Leentje stak povertjes in de kleren. Er was onlangs 'n arme blindeman in 't water gevallen, en verdronken. Er scheen niemand by geweest te zyn om te helpen... ook alweer God niet. Bovendien, waarom was die man blind? En, nu eenmaal blind zynde, waarom was-i arm? En, nu eenmaal arm zynde, waarom... och, er was geen eind aan verwytende vragen.Ga naar voetnoot24 En de verwijtende vragen gaan nog een bladzijde lang door: waarom regende het als het droog moest zijn, en omgekeerd? Waarom streden de deugdzame Grieken, die bovendien van het juiste geloof waren, tevergeefs tegen de wrede Turken? Wouter is dan een jaar of zestien. Zou het bij Dekker ook zo zijn begonnen? Het is mogelijk dat Multatuli hier uit zijn herinnering putte; zeker is dat hijzelf niet lang na zijn 16de het doopsgezinde geloof (maar niet álle geloof) de rug toe keerde.
Natuurlijk zijn er behalve de genoemde en andere overeenkomsten tal van verschillen tussen Wouter en de werkelijkheid. Naast figuren als Stoffel Pieterse, de naaister Leentje, de Hallemannetjes en de werknemers en bazen van de firma Ouwetyd & Kopperlith, zijn er vele personages die niet of niet in die vorm hebben bestaan, zoals Femke, prinses Erika, dokter Holsma en juffrouw Laps (al heeft Multatuli's schoondochter beweerd dat zijn moeder ‘als model gediend heeft voor juffrouw Laps, maar dit mag niet gezegd worden om Multatuli niet te schaden’).Ga naar voetnoot25 Opvallender nog is het ontbreken van allerlei personen die in het leven van de jonge Dekker een voorname plaats innamen, zoals zijn vader (Wouters vader, een schoenlapper, is dood), zijn broers Jan en Willem en zijn vriend Bram des Amorie van der Hoeven. De plaats van handeling van Woutertje Pieterse, Amsterdam, was de stad van zijn jonge jaren, maar de tijd werd door Multatuli veranderd. ‘'t is lang geleden,’ aldus de schrijver. Myn moeder klaagde over duurte van levensmiddelen en brandstof. 't Moet dus geweest zyn vóór de ontdekking der staathuishoudkunde. Onze meid was getrouwd met den barbiersknecht die maar één been had. ‘Dat was zo zuinig, meende de ziel, om 't schoeisel.’ Daaruit zou men nu weer kunnen besluiten, dat de staathuishoudkunde wél uitgevonden was.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 26]
| |
Elders was Multatuli concreter. In een brief aan Mimi uit 1864: ‘Ik heb om latitude te houden Wouter een vyftig jaar teruggeschoven, dat is om vryheid te hebben hem te volgen tot zyn dood toe. Zie je, anders zou ik eindelyk stuiten op vandaag.’Ga naar voetnoot27 Uitgaande van zijn eigen jeugd zou dit erop wijzen dat Woutertje Pieterse ergens tegen het eind van de achttiende eeuw moet worden gesitueerd. Maar al snel wordt duidelijk dat men die ‘vyftig jaar’ niet al te nauw moet nemen. Soms blijken de gebeurtenissen in de eerste helft van de negentiende eeuw te spelen: zo vindt meester Pennewip Bilderdijks toneelstuk Floris V uit 1807 een klassieker. Multatuli zag dit in. In 1873 schreef hij in zijn zesde bundel Ideeën: ‘Vooreerst hééft m'n verhaal geen dagtekening - de welberekende fout die my de vryheid verschaft naar hartelust rond te grabbelen in den aard der dingen [...].’Ga naar voetnoot28
Ondanks alle verschillen heeft Multatuli bij het schrijven over Wouter dikwijls teruggegrepen op zijn eigen jeugd. Dankzij mededelingen van hemzelf weten we soms wanneer hij dat deed, maar vaker tasten we in het duister. Wie Woutertje Pieterse leest, komt veel over de jeugd van Dekker te weten, maar hoeveel, weet niemand. In Multatuli's ogen deed dat er ook niet toe. Hij was een chroniqueur van de waarheid, geen boekhouder van de werkelijkheid. Het ging hem immers om een vertelling die waar was ‘in hoger betekenis’. Een autobiografie is Woutertje Pieterse niet: daarvoor zijn de feitelijke verschillen met Dekkers eigen jeugd te groot. Met zijn zuivere karakter en zijn ongeveinsde ruimhartigheid was Wouter als literaire figuur het kind van een tijd die met antihelden nog weinig vertrouwd was. Wouter, naar Multatuli's eigen idealen geschapen, baarde hoogstens opzien waar die idealen afweken van het gangbare. Dankzij de overeenkomsten met de werkelijkheid heeft Wouter (ondanks Multatuli's tegenwerpingen) echter wél iets van een zelfportret gekregen, maar zo geromantiseerd en geïdealiseerd, dat hij eerder een jonge Max Havelaar herinnert dan aan Eduard Douwes Dekker. [...] het zijn onsterfelijke bladzijden, bestemd om te schitteren in de europeeschen litteratuur, maar helaas begrensd door eene taal, die den roem dier bladzijden de vleugels knot. |
|