ken, zeker wanneer hij Tine schreef over bepaalde wijzigingen in zijn roman, die ik in het nethandschrift (dat ik inmiddels ook op mijn bureau had liggen) terug kon zoeken.
Spannend waren ook de delen die handelen over de totstandkoming van de ‘Eerste door den auteur herziene uitgaaf’ uit 1875, een pijnlijk proces dat bijna twee jaar ofwel de delen xvi, xvii en xviii in beslag nam. Geografische omstandigheden - Multatuli woonde in Wiesbaden, de uitgever in Amsterdam en de drukker in Utrecht - leidden tot een frequente briefwisseling, die het mogelijk maakte de vermoedelijke gang van zaken tot in details te reconstrueren. De toon van de brieven is vaak aangrijpend: Multatuli raakte hevig geëmotioneerd door de herziening van wat hij zelf ‘een stuk van zijn leven’ noemde en kon soms maandenlang geen proeven corrigeren.
Voor de editie was het een onschatbaar voordeel dat al deze documenten in boekvorm beschikbaar waren. Ik hoefde niet langs allerlei archieven op jacht naar mogelijk interessante brieven van en aan Multatuli. Het feit dat anderen de vaak moeilijk leesbare handschriften al ontcijferd hadden, leverde eveneens kostbare tijdwinst op. Hoevéél dat scheelde, bleek wel toen ik me bezig begon te houden met de perikelen rond de ‘Tweede door den auteur herziene uitgaaf’ uit 1881. De documenten uit die periode waren op dat moment nog niet in gedrukte vorm beschikbaar (de betreffende delen xx en xxi zouden pas in 1989-1990 verschijnen) en dus moest ik de brieven zelf raadplegen. De extra tijd die dit kostte, werd wat mij betreft echter meer dan gecompenseerd: niet iedereen krijgt de kans Multatuli's brieven in handen te nemen en dat nog wel in zijn geboortehuis aan de Korsjespoortsteeg.
In de loop van mijn onderzoek raakte ik er steeds meer van overtuigd dat de editie van de Havelaar ook aandacht zou moeten besteden aan het autobiografisch karakter van de roman. Ook hier boden de Volledige Werken uitkomst. De delen viii (over de periode op Sumatra) en ix (over de kwestie Lebak) maakten het mogelijk feit en fictie met elkaar te confronteren. Het bleek dat Multatuli met een opmerkelijke precisie te werk was gegaan: allerlei details waren letterlijk in de documenten terug te vinden. Daarnaast zijn er slordigheden, die verklaarbaar zijn als je de armoedige omstandigheden in aanmerking neemt waaronder hij zijn Havelaar schreef. Slechts een enkele maal bleek Multatuli de feiten te hebben gemanipuleerd om zijn dubbele pleidooi voor de Javaan én zichzelf kracht bij te zetten.
Het zal duidelijk zijn: zonder de Volledige Werken zou de historisch-kritische Havelaar-editie er anders hebben uitgezien. Natuurlijk weet ik dat er kritiek mogelijk is op de volledigheid van de bijeengebrachte documenten en op de accuratesse waarmee de bronnen zijn geëditeerd, maar dat zinkt wat mij betreft in het niet tegenover de schat aan gegevens waarover we nu kunnen beschikken. Is er dan niets meer te wensen? Jazeker wel! Eén dringende wens is al vervuld in het afsluitende deel: het omvangrijke correspondentie- en namenregister hebben de toegankelijkheid van de Volledige Werken aanzienlijk verbeterd. Maar wat zou het