brieven en documenten. Edgar du Perron had - zo hoorden wij - voorgesteld om werk, brief en document chronologisch, om zo te zeggen van dag tot dag, te publiceren opdat iedereen zou zien hoe onscheidbaar werk en leven bij Douwes Dekker waren. Om begrijpelijke, vooral praktische redenen werd er besloten om de werken eerst, daarna de brieven en documenten uit te brengen. Zes delen werk, zes delen brieven en documenten, dachten wij. We konden niet vermoeden dat het er zeven respectievelijk achttien zouden worden.
Literaire plannen zijn mooi doch onuitvoerbaar als er niet een uitgever is die het manuscript laat drukken en dan aan de boekhandel aanbiedt. Het was Geert van Oorschot die het grote risico wilde nemen. Niet iedereen in Nederland zat erop te wachten dat het oeuvre van die beeldenbreker, die atheïst, zo nadrukkelijk onder de aandacht van het lezend publiek werd gebracht. Aan een rijkssubsidie viel voorlopig niet te denken; in elke vergadering werd het gezegd: ‘Alles wat er is, is bestemd voor Hooft’. Dat was wel mooi voor de 17de eeuw, maar we hadden het liever voor de 19de gehad. Na verloop van tijd kwam er gelukkig toch steun van de overheid; zelfs voor de bewerkers bleef er een vriendelijke beloning over.
Het was allereerst zaak dat het Genootschap zijn voorgenomen taak vervulde om propaganda te maken en heel Nederland van de bijzonderheid van de schrijver te overtuigen. ‘Multatuli - Europees formaat’ noemde Garmt Stuiveling één van zijn redevoeringen. Het Bestuur organiseerde cursussen over Dekker als moralist, als kunstenaar en als ambtenaar. De vraag was immers: had hij als ambtenaar in Lebak juist gehandeld? Wij vonden van wel, maar anderen niet, zoals bijvoorbeeld Rob Nieuwenhuys. Discussies hierover konden onze zaak slechts dienen. We beperkten ons niet tot Amsterdam (waarbij dankbaar opgemerkt moet worden dat onze eerste passen ondersteund werden door de hoofdstedelijke afdeling van de Vrijdenkersvereniging De Dageraad), maar trokken ook naar Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Haarlem. Bij een van die gelegenheden werd de vraag gesteld of Douwes Dekker en Multatuli dezelfde persoon waren, een vraag voor de nietkenner begrijpelijk, voor de kenner op het eerste gehoor onnozel, maar bij nader inzien toch niet zo dwaas. Is de creatieve auteur identiek met zijn dagelijkse ik? Dekker-Multatuli heeft het zo doen voorkomen, maar was of is het werkelijk zo?
Van belang bij onze ondemerning was verder personen van literair gezag aan onze kant te krijgen. We boekten succes. Ook zij die op grond van hun overtuiging neen hadden kunnen zeggen, stemden in: W.A.P. Smit en W.J.M.A. Asselbergs. Anderen lieten hun goedkeuring blijken door lezingen voor het Genootschap te houden: Jan Romein, K. ter Laan, Josine Meyer. Van de jongeren deden Adriaan Morriën en Adriaan van der Veen mee.
Geert van Oorschot zat niet stil. Behalve de in bruin linnen gebonden dundrukdelen zouden ze voor de intekenaren tegen verhoogde prijs ook in leer