Adinda’, maar realistischer. Het is het levensverhaal van een Khosa-vrouw die haar gezin vermalen ziet worden onder het systeem van apartheid met z'n passen, stempels, deportaties en thuislanden. Het betekende destijds ‘een rilling door het land’, een morele klap voor het apartheidssysteem. Nu is Poppie één van de klassieken van de moderne Afrikaanse literatuur.
Met Gordel van smarag doet Joubert verslag van een reis die zij in 1995 naar Indonesië gemaakt heeft. Het ging om een toeristische reis zoals er meer gemaakt worden: Singapoer - Java - Bali. Joubert levert een boeiend verslag van haar ervaringen in het Indonesië van Soeharto, waarbij haar achtergrondkennis overigens af en toe te kort schiet.
Hier en daar maakt zij het zich bijvoorbeeld te makkelijk door meningen of vermoedens te geven over zaken die dat slecht verdragen. Zo zegt ze over de Chinese middenklasse: ‘wat glo (=vermoedelijk) ook maar die inlanders uitbuit’ (p. 117) en schrijft ze het behoud van het Engels in Singapoer toe aan een vermeende betere verhouding tussen kolonialisten en gekoloniseerden in die stad, hoewel ze weet heeft van de uitzonderlijke Nederlands-Indische taalpolitiek (p. 132 en 114). De afstand Amsterdam-Kaapstad spreekt weer eens als Joubert ondanks al haar kennis van de Nederlandse cultuur veel vergeefse moeite doet voor Engelse vertalingen van het werk van Pramoedya Ananta Toer, zonder ook maar te denken aan de Nederlandse. Een interessante figuur is haar gids, een anti-Nederlandse christelijke Molukker; aan de achtergrond van deze curieuze combinatie geeft Joubert jammer genoeg geen aandacht.
Zij is wel trefzeker in wat zij zegt over het bewind van Soeharto. Joubert is geen schrijfster bij wie men conclusies over ‘corruptie’ of ‘kolonelsregime’ kan verwachten; zij vertelt wat ze ziet en wat ze meemaakt. Maar daartoe horen een verbod op schrijvers als Pramoedya en Mochtar Lubis. Ook zet ze een reeks lelijke standbeelden à la Oost-Berlijn en de Sovjet-Unie in het zonnetje, als ‘boereverneukery’ (p. 81, ook 87, 137). Dat is voldoende.
Voor Nederlanders biedt het boek weliswaar deels bekende stof, maar bekeken vanuit Afrikaans standpunt. Jouberts band met Nederland is duidelijk. Zij schrijft over ‘ons Hollandse voorgeslagte’ (p. 65) en ergert haar anti-Nederlandse gids door haar emotionele belangstelling voor overblijfsels uit de Nederlandse tijd. Ze noteert de woorden ‘ach stommerik’ uit de mond van een chauffeur die zegt geen Nederlands te kennen. Maar als moderne Zuid-Afrikaanse ziet zij zichzelf ook tussen ‘Afrika’ en ‘Europa’ instaan, voelt zij zich een tussenfiguur, en dus meer verwant met andere tussenfiguren als Indo-Europese Nederlanders of Nederlands sprekende Indonesiërs dan met de Hollander van de gestampte pot en de harde g. Zowel het Nederlands koloniaal verleden als de eigentijdse gevolgen ervan (zoals de mislukking van het staatsbezoek van de koningin, dat met Jouberts bezoek samenvalt) hebben haar kritische belangstelling.
Maar het boek reikt verder dan de kritische reisbeschrijving en is niet alleen belangrijk voor doorgewinterde liefhebbers van de Indische literatuur. Er