Over Multatuli. Jaargang 21. Delen 42-43
(1999)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||
Reinder Storm
| |||||||||
Het gezin Op de CoulVader Jean Op de Coul was wolhandelaar. Hij werd geboren in Maasbracht op 28 september 1815 en overleed in Amsterdam op 23 februari 1876. In 1843 trouwde hij met Anna Catharina Hendrix (1818-1853). Zij kregen vijf kinderen:
| |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
Na het vroege overlijden van zijn vrouw hertrouwde Jean Op de Coul in 1856 met Christina Helena Nozeman (1821-1906). Uit dit tweede huwelijk werden tussen 1857 en 1867 nog vier zonen geboren, van wie er drie in de textielhandel terecht kwamen en één R.K. priester werd.Ga naar voetnoot1 | |||||||||
Op de Coul bij Dekker en Mimi in huisHoe de relatie tussen Multatuli en Theo Op de Coul (1850-1874) tot stand is gekomen, is niet bekend. Brieven die tussen hen gewisseld zijn, zijn niet teruggevonden. De eerste keer dat de naam Op de Coul in de VW opduikt is in het memoriaal van september 1873. Het bevat de aantekening dat Funke is verzocht al Multatuli's werken te zenden aan Op de Coul. Inderdaad luidt het in de brief van 19 september 1873 aan aan Funke: Wees zoo goed te zenden: met 'n ‘van den schryver.’ [...] 1 Ex. van al de by U ingekomen werken aan den heer Theod. Op de Coul [...] Op de Coul is 'n jong mensch die den Havelaar in 't Fransch wil vertalen. Hy is niet bemiddeld en wil er noten by geven uit mn ander geschryf geput. Ziedaar de reden. -Ga naar voetnoot2 Waltman wordt dezelfde dag verzocht Millioenenstudien en Specialiteiten aan Op de Coul te zenden. Blijkens een brief van Multatuli aan Funke heeft deze het gevraagde onmiddellijk verzonden: ‘[Op de Coul] bedankt me zeer hartelyk, en schynt 'n bruikbaar werkman te zyn. Dit maak ik op uit z'n schryfwys’.Ga naar voetnoot3 Dan volgt een soort radio-stilte. Naar nog zal blijken bezoekt Multatuli de reeds ernstig zieke Theo Op de Coul gedurende deze periode thuis in Helmond. Theo Op de Coul en zijn zuster Mathilde (1848-1911) worden pas weer genoemd in een brief aan Vosmaer van 7 december 1873. Toen waren zij beiden al bij Dekker en Mimi in Wiesbaden ingetrokken. Dekker somt de deugden op van Mimi en vervolgt dan: Tegen-over het meisje dat ik liet hier komen met haar zieken broer, is [Mimi] allerliefst. Mathilde zelf (zoo heet ze) is er door getroffen. | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Wie haar pas ziet, vindt 'r leelyk (dit was ook met my 't geval) maar weldra bemerkt men dit niet meer.Ga naar voetnoot4 Op 2 januari 1874 schrijft Dekker na een maand weer eens aan Funke. Hij legt uit wat hem hinderde bij het schrijven: Ik ben erg onwel geweest, en in-weerwil daarvan nog op-reis ook! Een zieke te Helmont, dien ik niet in den steek laten mocht (hy wordt belegerd door redemptoristenpaters) wilde my by zich hebben. En ik ben daarheen geweest! Een lange historie!Ga naar voetnoot5 Funke verneemt voorts uit dezelfde brief dat Multatuli (bij hoge uitzondering) niet direct om geld verlegen zit omdat Baron A.L. van Plettenberg Multatuli geld had bezorgd voor de verpleging van Theo Op de Coul. Dit geld was ingezameld door de Multatuli-Commissie.Ga naar voetnoot6
Ook met anderen bespreekt Multatuli de verpleging van de zieke Theo. Op 20 januari 1874 vraagt Mina Krüseman zich in een brief aan Multatuli af: Moet ik u féliciteren of condoleren met uw nieuwe logés? - Misschien zijt gij allen gelukkig voor 't oogenblik, en toch zou ik in de plaats van geen van drieën willen zijn. [Theo Op de Coul] zal wel sterven, en haar droom [van Mathilde Op de Coul] zal eindigen in een regret, de uwe in een cauchemar! Ik prefereerde nog de regret, daar zit meer poézie in. Had ik nu een tooverstafje, dan zond ik u, even als Vosmaer, naar Azië of Amerika om geheel alleen te zwerven, en rond te dolen om uit te rusten! Eind januari 1874 zitten Dekker en Mimi kennelijk al flink in hun maag met hun logé's. Multatuli schrijft dan aan Roorda: Nu die andere historie. Ik zie er tegen op, en zal 't kort maken. Neen, ik kan niet. Ik sprak van 'n gachis [knoeiboel]. ... [fragment weggelaten door Mimi] Ik heb 'n ware betise begaan! Die anne Mies heeft 'n zware taak, en... ik ook! | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Stuiveling veronderstelt dat met die ‘betise’ het in huis halen van de Op de Coulen bedoeld wordt en onwaarschijnlijk is dit niet. Dekker beklaagt zich tegenover Roorda dat hij ten gevolge van die toestand niet aan geregeld werken toekomt. Daarvoor had Dekker overigens altijd wel een aanleiding bij de hand.
Intussen gaat het met Theo Op de Coul niet goed. Op 3 maart 1874 schrijft Dekker aan Funke dat de viering van zijn verjaardag (2 maart) nogal treurig was... ‘want naast ons in de kamer ligt 'n zieke die weldra sterven zal.’Ga naar voetnoot8 Mina Krüseman zendt op 7 maart nog geld aan Dekker voor Theo Op de Coul. Op 17 maart overlijdt Theo bij Multatuli thuis in Wiesbaden. In een brief aan Funke van 21 maart schrijft hij hierover: Waarde funke, de oorzaak dat ik vel 7 zoo lang liggen liet, en ook nu eerst kopie stuur, is dat ik een doode in m'n huis, zegge op m'n bekrompen kamertjes heb. (Had want ik kom van de begrafenis. En z'n broer en zuster die hier by me logeeren, zoo goed als 't kan. De bereddering maakt my dol. Ik had den overledene 'n maand of drie hier gehad, altyd door als 't ware stervend! Ik moet erkennen dat ik tevreden ben met den afloop van die zaak. 't heeft me veel gekost aan rust. Wat de kopie aangaat, die in genoegzame hoeveelheid aanwezig is, ik moet alles nazien, en o.a. de hoofdstukken (opschriften) invullen. Dit kon ik de laatste 3, 4, 5 dagen niet doen. Ik had nacht noch dag rust. En nog niet. Maar de hoofdzaak is vereenvoudigd. Dit is iets gewonnen. De overledene was met z'n zuster by my gekomen omdat-i in Helmond, waar ze woonden geplaagd werd door redemptoristen die met behulp van 'n styfroomschen vaderGa naar voetnoot9 hem wouen bekeeren. Hy nam, las en bestudeerde m'n Ideën. De paters hadden een-en-ander van my (byv. Minnebrieven en Mill. St.) verbrand. De rest stopte hy weg onder z'n bed. Op 23 maart 1874 geeft Multatuli zijn partij correspondentieschaak met J.L. Switzar gewonnen. Hij verklaart zijn verlies aldus: Tot m'n verschooning moet en mag ik zeggen dat ik den laatsten tyd in groote beslommering heb gezeten, van allerlei aard. Ik had o.a. een zieke by my, die dezer dagen overleden is, en die me in myn niet zeer ruime appartementen wel een beetje over de hand was.Ga naar voetnoot10 Na het overlijden van haar broer bleef Mathilde Op de Coul nog enige tijd hangen in Wiesbaden. Op 27 maart 1874, tien dagen na Theo's dood, schrijft Multatuli aan Vosmaer over zijn gevoelens jegens Mathilde en over de complicaties die haar aanwezigheid in Wiesbaden met zich meebrengt: | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
[...] ik zit in 'n malle verwikkeling! Ik weet wel wat ik doen moet maar heb den moed niet, of hoe moet het heeten? Er moet iets worden afgesneden - 'n beroerde geschiedenis! Uit een brief van begin april 1874 van Mina Krüseman blijkt Mathilde nog altijd in Wiesbaden te zijn. Overigens was Mina, ondanks dat ze eerder geld ter beschikking stelde voor Theo's verzorging, koel in haar reactie op zijn overlijden: ‘Ik ben blij voor u allen dat [Theo Op de Coul] dood is.’!Ga naar voetnoot12
Eind april heeft Multatuli blijkens een brief aan Vosmaer in zijn relatie met Mathilde Op de Coul ten slotte toch handelend opgetreden: De zaak met dat beste lieve meisje dat hier was, heeft me zeer aangegrepen, en ik heb veel driehoeksmeting en Keltische wortels noodig om opteknappen. Denk alles goeds en liefs van dat meisje. Ze is 'n edel kind.Ga naar voetnoot13 In juli 1874 verhaalt Dekker kort de Op de Coul-geschiedenis aan Waltman. Een treffend detail daaruit betreffende de nalatenschap van Theo Op de Coul mag niet onvermeld blijven: Voor hy [= Theo Op de Coul] me kende en zonder te weten dat ik iets van hem wist, bepaalde hy, dat na z'n overlyden aan my moest worden gezonden 't liefste wat-i had: twee duifjes en een spaansche uitgaaf van Don Quichot. Dit had hem eene zuster moeten beloven. En ze heeft woord gehouden ondanks 't verzet van familie en redemptoristen, die nu ook haar de verdoemenis aankondigen. De duifjes heb ik zoo lang mogelyk gehouden ('t was lastig in een kamer!) maar allengs vervreemdden zy, en bleven weg. Ze schenen in te zien dat ik niet was ingericht voor de eischen van hun natuurtje. Den ouden Don Quichot in perkamenten band, bewaar ik trouw. Hém kan ik stallen!Ga naar voetnoot14 | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
Het exemplaar van Don Quichot dat Multatuli ontving uit Theo Op de Couls nalatenschap met de inscriptie van Mathilde. Collectie Multatuli Museum. Foto U.B. Amsterdam.
| |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
Multatuli en Mathilde Op de CoulHet contact met Mathilde Op de Coul duurde, voornamelijk schriftelijk, nog geruime tijd voort. Helaas zijn de brieven zelf niet overgeleverd. In februari 1875 schrijft Multatuli aan Vosmaer: Vandaag 'n briefje van die lieve lieve Mathilde! Ook dat wou ik je wel zenden. [...] Ik zal haar jouw groet doen. 't Zal haar zoo verheugen dat ik je over haar gesproken heb. En nu ga ik haar schryven.Ga naar voetnoot15 In februari 1878 heeft Multatuli, op tournee door Holland, in korte tijd, naar verhouding, geregeld contact met Mathilde. Hij schrijft aan Mimi in Wiesbaden dat hij zo'n lieve brief en enkele dagen later zelfs een boeket van Mathilde heeft gekregen. Zij heeft hem ook praktisch tijdens de lezingentournee terzijde gestaan. Multatuli waardeerde haar inzet, maar beklaagde zich in zijn brieven aan Mimi wel over de uitwerking, ook al had hij medelijden met haar om haar onbeholpenheid. 18 februari 1878: ‘Mathilde was allerliefst te Amsterdam. Maar ze weet niet hoe ze me verplegen moet. De wil is goed, o zeer! Toch irriteerde zy me! -’Ga naar voetnoot16 Een dag later verwijt hij Mathilde gebrek aan tact en wijst haar ruw de deur. Niettemin blijft er contact met Mathilde, maar de ondertoon van zijn berichten wordt koeler. Op 26 februari schrijft Multatuli aan Mimi: ‘Haar hart is edel, maar haar lompheid is onverdragelyk.’Ga naar voetnoot17 Op 7 april: ‘Op [...] Mathilde heb ik 't land. Ze is bars onbescheiden en takteloos. 't Verveelt me. -’Ga naar voetnoot18 Een jaar later, 7 februari 1879, heeft Multatuli weer een wat milder oordeel: Ik had Mathilde 'n kaartje gezonden. Ze zond me 'n bouquet dat ik nu by thuiskomst op m'n kamer vond, en 'n briefje waarin ze zegt dat ze [...] morgen 10 uur hier komen zal. Dit had ik haar voorgesteld. Ik had (maanden geleden) op haar larmoyante brieven niet geantwoord. Dit drukte my voor den stumpert. -Ga naar voetnoot19 De laatste vermelding van Mathilde in Multatuli's brieven, 11 januari 1880, is onheus. Mathilde had, onder een doorzichtige schuilnaam, aan Haspels voorgesteld om ten gunste van Multatuli de toegangsprijzen voor de lezingen te verdubbelen. Vreemd genoeg kon Multatuli het voordeel hiervan niet inzien en was hij verontwaardigd over Mathilde's domheid en de strekking van haar suggestie.Ga naar voetnoot20 | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
Brieven over en van Theo Op de CoulDe relevante brieven zijn hier zonder verder commentaar afgedrukt, ze spreken voor zichzelf. Al in 1870 komt in een brief terloops Theo's zorgwekkende gezondheid aan de orde. Hier zijn de brieven die kort voor zijn dood zijn geschreven afgedrukt.Ga naar voetnoot21 De spelling, hoe inconsequent of merkwaardig ook, is gehandhaafd. Af en toe is een woordje toegevoegd, de interpunctie is genormaliseerd. Het meest opvallend is ongetwijfeld het totale verzwijgen van de namen van Multatuli c.q. Eduard Douwes Dekker en Mimi. Dit heeft zijn reden. De brieven zijn gericht aan vader Op de Coul, door Multatuli al ‘styfroomsch’ genoemd. De kinderen hebben het hun vader kennelijk niet moeilijk willen of durven maken door zelfs maar op te schrijven dat Theo bij de beruchte vrijdenker en godloochenaar Multatuli te sterven lag. | |||||||||
1. Brief van Theo's broer Jozef Op de Coul aan zijn vader Jean Op de Coul:Helmond, 18 december 1873
Geachte vader,
Ik schrijf u dadelijk na van Mathilde gehoord te hebben, dat ge moeielijk met uw geweten kunt overeenbrengen, om Cato [zus] met haar en Théodore te laten meegaan. De zaak is van zeer, zeer ernstigen aard; daarom geef ik u het volgende met allen ernst ter overweging: 1. Er moet een derde zijn voor de oppassing. Théodore kan, helaas laten we het zeggen, zal erger worden. Dan moet hij opgepast worden bij dag en bij nacht. Daarin moet Mathilde worden bijgestaan, zonder dat wordt ze zeker ziek. 2. Théodore houdt veel van Cato; hij zou zoo graag zien, dat Cato meeging. We hebben hem niet durven zeggen dat ge besloten waart Cato niet te laten meegaan. We hebben alleen gezegd dat ge nog niet besloten waart en dit reeds heeft hem kwaad gedaan. Gaat Cato mee, dan doet dit hem goed; gaat Cato niet mee, dan zal hem dit erg kwaad doen, als het hem wordt medegedeeld; en het zal hem blijven kwaad doen, want in de plaats waar hij heengaat zal hij dikwijls bij oppassing door Mathilde of een vreemde aan Cato denken. Théodore is er zeer, zeer op gesteld dat Cato meega. Gaat Cato niet mee, dan doet hem dit veel kwaad. 3. Een vreemde kan niet eens meegaan of gehuurd worden om de kosten. Er is | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
wel geld genoeg voor drie personen, om de reis te doen en eenige maanden in het zuiden te verblijven, doch niet genoeg voor een derde als dat een vreemde is, die betaald moet worden. 4. Om uw geweten gerust te stellen, zal Cato haar woord geven, dat ze elken zondag naar de kerk zal gaan. Théodore en Mathilde zullen hun woord geven, dat ze niet met Cato of in haar presentie over religie zullen spreken.
Overweeg het voorafgaande met ernst. Uw plicht schrijft u voor, Cato te laten meegaan. Ik zeg dit, terwijl ik mij geheel op uw standpunt plaats, op uw standpunt van katholiek. Ge kunt volkomen gerust zijn, wat godsdienst aangaat. Ge zult inzien dat ge Cato moet laten meegaan.
Antwoord dadelijk, er is haast bij. Elke dag, die Théodore langer blijft, doet hem nadeel. Het geld voor de reis komt morgen. Er moet nog voor één en ander gezorgd worden. Ik hoop dat gij besluit, zonder eerst nog aan pater Wulfing te schrijven. Dat duurt te lang. Doch desnoods ga ik naar die pater Wulfing heen, om hem te dwingen, om u te zeggen, dat ge Cato moet laten gaan. Zend in elk geval dadelijk antwoord. Théodore weet, dat ik u schrijf. Indien uw antwoord uitblijft, doet dit hem nadeel. Théodore moet ons heilig zijn.
Uw zoon Jozef
Telegrafeer, als ge dadelijk kunt besluiten van ja.
Théodore heeft van nacht slecht geslapen. Hij hoest zeer veel en heeft erge hartpijn. Die heeft hij nog niet gehad, dat komt van Cato. Wanneer ge naar Roermond gaat, kom dan Théodore eens opzoeken. Doch stel daarop uw besluit niet uit. | |||||||||
2. Brief van Emile Steijns, apotheker te Helmond aan Theo's vader Jean Op de Coul:Helmond 21 Decb 73
WelEdele Heer en Vriend,
Als vriend ben ik verpligt U mededeling te doen van den toestand van uwe zoon Theodore. Volgens hetgeen mij de docter mede deelde was die zeer ernstig en heeft [hij (= de dokter); rs] kennis gegeven dat zijn verlangen was hem te bedie- | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
nen. Aan die kennisgeving die voor gisteren gebeurde is tot nu toe nog geen gevolg gegeven alhoewel de toestand niets verbeterd is. Uwe spoedige overkomst acht ik noodzakelijk ten einde maatregelen te nemen die uws inziens het beste zullen zijn.
Hoogachtend uw [woord onleesbaar] vriend Emile Steijns, Apotheker Helmond.
[Daaronder, in een andere hand:] ons dunkt, voor naar Theodoor te gaan, Ued eerst eenige inligtingen bij de Apothecer Steins ging [woord onleesbaar] | |||||||||
3. Brief van Theodore Op de Coul aan zijn vader, Jean Op de Coul[Dubbel onderstreept:] Geheim.
Wiesbaden, 13 maart 1874
Geachte vader,
't Is nu drie maanden, bijna vier, [woord onleesbaar] dat ik uit Roermond weg ben, en ik kan niet langer zonder u eens te schrijven; maar ik doe 't in stilte, in 't geheim en vertrouw ook dat gij dezen brief voor u alleen zult houden. Ik zal later meer schrijven... als ik kan. Ja als ik kan, want ik ben erg ziek; en 't is daarom ook dat ik niet weet wanneer deze brief zal vertrekken; let daarom maar alleen op het postmerk, dat zal wel de juiste tijd van afzending aangeven. Maart is half en tegen alle verwachting is 't weer hier nog slecht; en goed weer heb ik toch zoo noodig om weer wat op mijn [woord onleesbaar] te komen; ik ben zeer zwak, hoest veel, leg veel uit [?] en 't ergste van alles, kan bijna niet slapen en heb hoegenaamd geen eetlust. Dus zooals gij ziet is 't met mijn gezondheid niet brillant; echter hoop ik nog indien slechts het weer spoedig verandert, wat beter te worden en dan denk ik op 't voorjaar naar Roermond te komen. Ik zal immers welkom zijn? Wien ook ben ik nader? Ik zal welkom zijn bij allen zonder onderscheid? Ik hoop het. En waarom zouden we niet, al hebben we niet over alles dezelfde opinies, waarom zouden we niet in goede verstandhouding rustig samen kunnen leven, voor zoolang ik nog te leven heb? Ach ik ben dat zwerven heen en weer zoo moe en zou zoo gaarne ergens zijn waar ik zeggen kon: ‘zie hier ben ik goed; zij die mij omgeven zijn allen goed voor mij; hier ben ik nu rustig; hier wil k blijven.’ - Zouden we ons zoo doende het leven niet veel kunnen veraangenaamen?- Nog iets als ik kom, d.i.: als ik nog zoover herstel dat ik de reis doen kan, dan had ik wel gaarne dat gij mij een eind wegs kwaamt afhalen, als zulks mogelijk zal zijn. Ik reis dan waarschijnlijk van hier met de boot tot Keulen of Dusseldorf; als gij dan | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
te Venlo mij afwachttet, zou zeer goed zijn. Maar zoover zijn we nog niet! Voor dien tijd schrijf ik misschien nog eenige keeren, vooral als ik erger of beter word. Heeft men u ons adres gegeven? Zoo ja, schrijf mij dan eens, maar indien gij iets over dezen brief schrijft of over wat er mee in verband staat, doe dat dan op een apart briefje, zoodat ik uwen brief toch aan Mathilde kan laten lezen. Zij weet niet dat ik u dezen schrijf. Om onnoodige en thans voor mij zeer schadelijke onaangenaamheden te voorkomen, kan ik niet u ons adres opgeven; echter zal ik zorgen dat men het doe, als 't nog niet gebeurd is. Wat dat schrijven mij vermoeit! Ik zou u anders nog veel te zeggen hebben! - Ik hoop dat gij nog al wat goed verkocht hebt, ik kan u niet zeggen doe de groete aan allen, want dan zoudt gij moeten zeggen een brief van mij gehad te hebben. Ik hoop ze maken 't allen wel? - Nu mijn hartelijke groete aan u. Uw u toegen. zoon Th. Hoe is 't met uw verkoudheid? Goed hoop ik!- | |||||||||
4. Telegram van Mathilde Op de Coul aan haar vader Jean Op de Coul:Wiesbaden, 17 maart 1874
[Aan:] Opdecoul Roermond
Theodor sanft gestorben. War administrirtGa naar voetnoot22
Mathilde | |||||||||
5. Brief van Mathilde Op de Coul aan haar ouders¶[Wiesbaden, maart 1874]
Geachte ouders,
Tot uitvoerig schrijven ben ik op het oogenblik niet in staat. Toch wil ik u met 'n enkel woord meedeelen hoe de laatste lijdensuren van Théod[oor] geweest zijn. Zachter en kalmer afsterven dan het zijne is zeker niet mogelijk. 's Avonds voor z'n dood had hij oorpijn en hoorde hij en ik duidelijk iets als knarsen in z'n oor. Tot op z'n laatste levensdag kwam i nog eenige uren uit z'n bed en wanneer het weer zacht was liet ik hem met 'n wagentje in de zon brengen; in 't begin vervrolijkte hem dat een weinig; later evenwel had noch zon, noch iets anders 'n gunsti- | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
gen indruk op hem; hij was droefgeestig en hoegenaamd door niets op te wekken. Daags voor z'n dood dus en wel om vijf uur 's avonds ging i naar bed, dronk nog op aanraden van den dokter 'n glaasje madera, at 'n beetje pruimen en bleef daarna rustig liggen. Een oogenblik later beklaagde hij zich als 't ware niet meer te hoeven hoesten en toch niet te kunnen slapen. Toen probeerde ik nog hem iets voor te lezen en ofschoon ik overluid las, kon i me toch niet meer verstaan. Om drie uren 's nachts vroeg i me, zooals in den laatsten tijd bijna iedere nacht gebeurde, om Emser water en melk (warm). Ik gaf hem dat en toen verzocht hij mij hem veel veel over te dekken. Dat was reeds de kou van den aanstaanden dood. Ik deed dat, haalde hem nog een warme kruik voor z'n voeten en zond naar een geestelijke die hem ten volle bediend heeft. Tot op het laatste oogenblik behield hij z'n gewone helderheid van geest. Z'n laatste blik was lijdend maar zacht en gelaten. Ik ben overtuigd dat hij zonder smart gestorven is. Een zijner laatste woorden waren: ‘ik kan niet meer zien, hou jij m'n boekje vast’. Jozef [een andere broer] is gisteren hier aangekomen. We zullen zoo goed mogelijk voor de begrafenis zorgen. De eerste dag na z'n dood is hij in z'n bed gebleven. De tweede, toen z'n kistje klaar was, is hij naar het lijkenhuis overgebracht. Het lijkenhuis is een in verschillende kamertjes verdeeld huis op het kerkhof alhier; daar komt iedere dag 'n dokter de lijken beschouwen. Daar heeft Jozef hem voor 't eerst gezien. Heden zijn we er weer naar toe gegaan, Jozef en ik. We hebben 'n bloemenkrans bij hem neergelegd en morgen wordt hij op 't roomsch kerkhof begraven. We hebben een plekje gronds voor hem gekocht en morgen zullen we op z'n graf 'n kruis laten plaatsen met z'n naam. Zoo doende is er ten minste gelegenheid om z'n graf nog eens op te zoeken en er hem een liefdevolle en vrome gedachte te wijden. Vaart allen wel; ik ben moe. Toch zijn we beiden kalm. Alles wel beschouwd is de zaak voor onzen overleden[e] goed zooals ze is. Jozef zal voor Cato [een zus] een kransje meebrengen dat op Théodors lijkje gerust heeft. Voor Marie [oudste zus] zal er ook wel 'n souvenirtje zijn en voor allen misschien. Zooniet dat ieder hem gedenke in z'n hart. Onder 't schrijven ontvang ik uw telegram; aan uw verzoek om naar huis te komen kan ik nog niet voldoen. Ik heb hier lessen te geven; ook gevoel ik dat activiteit noodzakelijk voor me is in deze omstandigheden.
Mathilde
Weldra meer. | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
6. Brief van Mathilde Op de Coul aan haar ouders[Wiesbaden, maart 1874]
Mijn bezigheden te Wiesbaden kan ik afbreken; de laatste treurige bezigheid die ik te verrichten had is afgedaan, namelijk de laatste hand te slaan aan Théodor's graf. Ik ben zeer ontmoedigd en treurig en ik voel dat mijn verblijf alhier me ziek maakt. Ik geloof dat het goed voor me zal zijn Wiesbaden te verlaten want ik vrees er ziek te zullen worden. Alles hier maakt me zoo'n treurige indruk. Ook met 't trouwen van Marie [28 april 1874Ga naar voetnoot23] zou ik toch hebben willen overkomen; ik zal dus m'n komst wat vervroegen. Ik had geen geld om rouwkleeren te koopen, zoo het kan laat ze dan voor me maken, zoo eenvoudig mogelijk. Zeker zal 't u allen aangenaam zijn nog eens van Théod. te hooren. Ik groet u hartelijk. Heden ben ik te vermoeid om veel te schrijven. Ik heb erge hoofdpijn. Ik schrijf weldra meer, den dag kan ik nog niet bepalen doch zal het spoedig zijn.
Hartelijk gegroet
Laat dezen brief aan Marie lezen. Een eenvoudig zwart rond hoedje is 't best voor de rouw. | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
Het telegram waarin Mathilde Op de Coul de dood van haar broer Theo meedeelt aan haar vader. Foto Koninklijke Bibliotheek.
|
|