Over Multatuli. Delen 38-39
(1997)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Jaap GraveRecensie: Klaus Martens, J.C.C. Bruns' Verlag. Seine Autoren und Übersetzer. Literaturvermittler um die Jahrhundertwende. (= Schriften der Saarländischen Universitäts- und Landesbibliothek; Bd. 1), St. Ingbert 1996Het gebeurt zelden dat er nog een archief van een uitgever gevonden wordt. De kans dat dat gebeurt is vooral in Duitsland erg klein, waar in de Tweede Wereldoorlog veel vernietigd is. Het mag dan ook een wonder heten dat het archief van uitgeverij J.C.C. Bruns te Minden bijna compleet aangetroffen werd op de zolder van de uitgeverij. Bijna compleet, want in de loop der jaren en tijdens de bezetting van de uitgeverij na de Tweede Wereldoorlog is er waarschijnlijk nog het een en ander weggegooid. Klaus Martens, professor voor Noord-Amerikaanse literatuur en cultuur aan de universiteit van Saarbrücken, heeft samen met enkele medewerkers van de universiteit het meeste materiaal inmiddels ingezien. Op basis van het materiaal werd er een tentoonstelling gemaakt en verscheen onder zijn redactie J.C.C. Bruns' Verlag. Seine Autoren und Übersetzer. Literaturvermittler um die Jahrhundertwende. Dit boek bevat veel materiaal van de tentoonstelling en enkele opstellen. Ter afsluiting is een overzicht van alle bij J.C.C. Bruns verschenen werken opgenomen.
Omslag van Klaus Martens, J.C.C. Bruns' Verlag; seine Autoren und Übersetzer, 1996.
Uitgeverij J.C.C. Bruns is voor de receptie van de Nederlandse literatuur in Duitsland van belang omdat het meeste werk van Multatuli hier in een vertaling van Wilhelm Spohr verschenen is. Het gaat om de boeken die tussen 1899 en 1903 werden uitgegeven: Multatuli (1899), Max Havelaar (1900), Liebesbriefe (1900), Millionenstudien (1900), Fürstenschule (1900) en Die Abenteuer des kleinen Walther (1901, deel II 1902). Bij J.C.C. Bruns verscheen tevens het door Spohr vertaalde werk van Willem Paap Königsrecht (1902) en Max Dannenberg (1906) dat Paap in het Duits schreef.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 64]
| |
Klaus Martens gaat in zijn artikel Ansichten und Kontexte des Literaturverlags J.C.C. Bruns: Zur Interaktion von Autoren, Übersetzern und Verlegern nader in op de constellatie auteurs, vertalers en uitgever. J.C.C. Bruns begon in 1834 als drukkerij. Sinds 1854 werd er de Patriotische Zeitung uitgegeven. In 1881 breidde Gustav Bruns het bedrijf uit door ook literatuur uit te geven. Zijn zoon Max Bruns (1876-1945) zette zijn werk voort. De groei van de uitgeverij kwam overeen met de explosieve groei van de Duitse economie en in het bijzonder de uitgeverswereld in de jaren na 1870. Als literaire uitgeverij gaf J.C.C. Bruns bijna de gehele moderne literatuur uit de tijd rond 1900 uit. Van Charles Baudelaire, Gustave Flaubert en Edgar Allen Poe verschenen zelfs de eerste verzamelde werken in het Duits bij uitgeverij J.C.C. Bruns. Werk van schrijvers als Rachilde, H.G. Wells, Barbey d'Aurevilly, Dostojewski en Oscar Wilde werd ook bij hem gepubliceerd. Duitse schrijvers zaten ook in zijn fonds: Max Bruns zelf, Max Dauthenday, Felix Paul Greve, Heinrich en Julius Hart, Ludwig Jacobowski, Samuel Lublinski, Arthur Moeller van den Bruck, Paul Scheerbart en Johannes Schlaf. Het is opmerkelijk dat J.C.C. Bruns zoveel grote namen voor zijn uitgeverij wist te winnen. Het literaire centrum rond 1900 was immers Berlijn. Daar waren de meeste uitgevers, vertalers en auteurs gevestigd. Het contact tussen Spohr en J.C.C. Bruns was waarschijnlijk gelegd door de gebroeders Hart, die uit het niet ver van Minden gelegen Münster afkomstig waren. Zij hadden contact met bijna alle moderne auteurs in Duitsland. Bij J.C.C. Bruns verscheen het door Heinrich Hart uitgegeven tijdschrift Berliner Monatshefte für Litteratur, Kritik und Theater (1885). De literaire tak van de uitgeverij werd uitgebouwd toen Max Bruns in de uitgeverij ging werken. Max Bruns schreef poëzie en had contact met de gebroeders Hart. Deze schrijvers behoorden tot de Friedrichshagener Kreis, waar Wilhelm Spohr ook deel van uitmaakte, en worden op hun beurt gerekend tot de kringen rond het literaire tijdschrift Die Gesellschaft. Dit tijdschrift volgde de buitenlandse - vooral Franse - literatuur op de voet. J.C.C. Bruns werd korte tijd (1898-99) uitgever van dit tijdschrift. Door deze nieuwe uitgever werd Ludwig Jacobowski, die al als freelance lector voor J.C.C. Bruns werkte, redacteur bij Die Gesellschaft. Jacobowski had een goede neus voor nieuw talent en onbekende schrijvers en bracht veel schrijvers onder bij J.C.C. Bruns. En uit de brief die Spohr op 19 april 1898 naar J.C.C. Bruns stuurde blijkt dat Ludwig Jacobowski hem naar uitgeverij J.C.C. Bruns heeft verwezen. Jutta Ernst gaat in het artikel ‘Zwischen Kunst und Justiz: Die übersetzerische Vermittlung von Weltliteratur und ihre rechtlichen Rahmenbedingungen’ | |
[pagina 65]
| |
nader in op de juridische kant van het vertalen. Bij J.C.C. Bruns verschenen vertalingen uit zoveel verschillende talen, dat de juridische kant een zeer belangrijke rol speelde. Aan de hand van enkele voorbeelden maakt zij duidelijk dat de juridische voorwaarden en gevolgen van vertalingen van taal tot taal verschillend waren. Weliswaar was de Berner Conventie op 9 september 1886 in werking getreden, maar deze gold bijvoorbeeld niet voor de Scandinavische landen en Nederland. Voor Frankrijk lag de situatie weer anders: voor vertalingen uit het Frans hoefde de uitgever geen autorisatie aan te vragen. Tien jaar na publicatie van het origineel waren de rechten vrij. De Franse uitbreiding van de conventie hield echter in dat een vertaling die binnen tien jaar na publicatie van het origineel verscheen net zo lang beschermd was als het origineel in dat land. Voor Duitsland beliep deze periode dertig jaar. Nederlandse literatuur was dus vrij van rechten. Jutta Ernst interesseert zich voor Spohrs vertalingen van het werk van Multatuli omdat deze juridische gevolgen hebben gehad. Dat blijkt uit de brief van de vertaler Regina Ruben, die in het archief van J.C.C. Bruns is gevonden. Zij schrijft Bruns op 3 juni 1902: ‘Soeben lese ich auf einem Begleitzettel eines Ihrer Multatulibände, daß Sie diese sogenannte Spohrsche Uebersetzung als autorisirt in die Welt senden. Da ich die alleinige Autorisation zur deutschen Uebersetzung Multatulis vor Jahren schon erwarb, ehe man in Deutschland noch eine Ahnung von Herrn Wilh. Spohr hatte, so erlaube ich mir die ergebene Anfrage, was Sie zu Ihrem Vorgehen veranlaßt resp. was Ihnen hierzu das Recht giebt?’Ga naar voetnoot2 Enkele dagen later schrijft ze dat ze weliswaar weet dat er geen overeenkomst tussen Nederland en Duitsland bestaat, maar zij heeft nu eenmaal van de Nederlandse uitgever het alleenrecht voor een geautoriseerde vertaling in Duitsland gekocht. Ze voelt zich sterk benadeeld door J.C.C. Bruns en eist per ommegaande een verklaring van Wilhelm Spohr. Blijft die uit dan wil ze juridische stappen ondernemen om haar recht te krijgen. Spohr, die inmiddels door Bruns op de hoogte is gebracht van Rubens schrijven, reageert allereerst anders dan verwacht kan worden van iemand die voortdurend beklemtoont door Multatuli's humanisme geïnspireerd te zijn. Hij begint zijn brief met een antisemitische opmerking: ‘Ich lehne es ab, mich mit der schnodderigen Jüdin in Verbindung zu setzen. Ich bitte Sie dringend, ihr dies auch mitzutheilen, wenn Sie ihr | |
[pagina 66]
| |
schreiben, und zwar in folgenden Worten: “Herr Spohr erklärt, dass er keine Veranlassung habe, sich irgendwie mit Ihnen in Verbindung zu setzen.”’Ga naar voetnoot3 Spohr schrijft Bruns dat hij liever gezien had dat zijn uitgever helemaal niet op de brief van Ruben had geantwoord. Ook zou hij het gewaardeerd hebben als hij Ruben had verboden op zo'n arrogante toon tegen een auteur [niet: vertalerGa naar voetnoot4] van zijn uitgeverij te spreken. Dan gaat hij er toe over Bruns uit te leggen hoe de situatie is: er bestaan geen verdragen tussen Nederland en Duitsland. Iedereen heeft het recht Multatuli te vertalen. Bovendien is Spohr van mening dat niemand in Nederland het recht heeft een autorisatie voor het buitenland te geven. Hij raadt Bruns aan Ruben te antwoorden dat hij voor de vertalingen van Spohr al sinds lange tijd het woord autorisatie niet meer gebruikt maar er toe over is gegaan van een ‘grosse deutsche Multatuli-Ausgabe’ te spreken. Spohr gaat zelfs zo ver dat hij Bruns adviseert Ruben aan te klagen omdat zij haar vertalingen geautoriseerd noemt, hoewel haar contract met de Nederlandse uitgever geen enkele rechtsgeldigheid heeft in Duitsland. Het blijkt dat Ruben een advocaat heeft ingeschakeld. Deze, Theodor Suse uit Hamburg, antwoordt Bruns op 14 juni 1902. J.C.C. Bruns, schrijft hij, mag het woord geautoriseerd voor de Multatuli-uitgave niet gebruiken, omdat dat nadelig voor zijn cliënte is. Het is een vreemde zaak: Regina Ruben heeft de rechten van de Nederlandse uitgever van Multatuli gekocht. Dit geeft haar het alleenrecht de Duitse vertalingen van Multatuli geautoriseerd te noemen. Dat er echter in deze periode nog andere vertalingen verschijnen (die van Spohr maar ook die van Karl Mischke) kan zij door haar aankoop van de rechten niet verhinderen. Het gebruik van het woord autorisatie is dus als een soort keurmerk op te vatten, dat niets met kwaliteit te maken hoeft te hebben. Het illustreert alleen dat de vertaler de morele plicht is nagekomen de schrijver of diens juridische vertegenwoordigers voor diens geestelijke eigendom schadeloos te stellen. Ruben staat in haar recht, dat is zeker. Wel is het vreemd dat zij pas zo'n anderhalf jaar na verschijning van de eerste uitgave reageert. In alle delen staat: ‘Alle Rechte, auch das der Übersetzung in fremde Sprachen, vorbehalten’. Over autorisatie wordt in het eerste deel, Multatuli, niet gerept. Omdat er later in de correspondentie van Spohr aan Bruns sprake is van een proces, gaat Jutta Ernst ervan uit dat het door de brieven van de advocaat van | |
[pagina 67]
| |
Ruben ‘dennoch zum gerichtlichen Streit gekommen [ist]’.Ga naar voetnoot5 De passage waar zij haar oordeel op baseert vindt zij in Spohrs brief van 9 september 1902 aan Bruns. Hierin klaagt Spohr dat hij maar weinig heeft kunnen werken, onder meer omdat ‘mein Beleidigungsprozess dazwischen kam.’Ga naar voetnoot6 Op 11 oktober 1902 schrijft Spohr opnieuw aan Bruns over het gevoerde proces. Het gaat hier echter niet over een proces tussen Ruben en Spohr, maar over het bekende proces tussen Spohr en Mischke. De aanleiding daarvoor vormde Spohrs scherpe voorwoord van Die Abenteuer des kleinen Walther. Het was gericht tegen de literaire kwaliteit van de eerder verschenen vertaling van Mischke's Die Abenteuer des kleinen Walther.Ga naar voetnoot7 Dit proces liep uit op een schikking. De aanval op Mischke moest Spohr in de verdere oplagen weglaten. Bovendien moest Spohr de kosten van het proces en van het officiële verslag betalen, dat een onafhankelijk persoon van beide vertalingen had gemaakt. De kosten bedroegen meer dan 600 M. Dat was ongeveer het honorarium dat hij voor de vertaling van Multatuli's Liebesbriefe had gekregen. Het is dus vrijwel zeker dat de brief van Rubens advocaat Theodor Suse niet tot een rechtzaak heeft geleid. Hoewel zij zich in dit geval vergist, heeft Jutta Ernst met haar bijdrage enige helderheid gebracht in het doolhof van rechten en rechteloosheid van literatuur tussen de verschillende landen. Maar alleen uit dit voorbeeld blijkt al dat de rechtsvraag gecompliceerd was. De verhouding tussen Spohr en J.C.C. Bruns bekoelde na deze affaire aanzienlijk. Frauenbrevier en Ideen, de andere delen van Spohrs geplande Multatuli-uitgave verschenen elders. Rubens vertaling van Multatuli's Minnebrieven (de geautoriseerde) verscheen in 1903 onder de titel Minnebriefe bij uitgeverij Hendel, uitgerekend bij de concurrerende uitgever van J.C.C. Bruns en uitgerekend met een voorwoord van Karl Mischke. Na het bladeren in het prachtig uitgegeven boek over J.C.C. Bruns rest de verbazing dat zo'n kleine uitgeverij ver weg in de provincie erin slaagde zo'n concentratie van goede auteurs, vertalers en vormgevers bijeen te krijgen. Maar de uitgever deelde volop in de recessie van de jaren twintig en het grootste deel van het programma werd in 1929 verkocht aan de uitgevers Paul Zsolnay, Deutsche Verlags-Anstalt en Grethlein. J.C.C. Bruns bestaat nog steeds en geeft het Mindener Tageblatt uit. |
|