Over Multatuli. Delen 38-39
(1997)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Frank Okker
| |
[pagina 12]
| |
werken van den man, dien hij blijkbaar tot ontroerens toe vereerde. En dat was zoowat mijn eerste kennismaking met de hypocrisie op aarde.’Ga naar voetnoot2 | |
Te saai en te sufIn de daaropvolgende jaren heeft Walraven zich terdege in het werk van Multatuli verdiept en in de achtergronden van de zaak-Lebak. Hij laat zijn broer weten dat zijn vertrouwen in de historische betrouwbaarheid van de voormalige assistent-resident van Lebak is afgenomen, maar dat hij hem nog altijd een groot kunstenaar acht. Nadat hij in de tweede helft van 1925 zijn entree in de journalistiek heeft gemaakt, bespreekt hij diverse boeken over Multatuli waarbij hij consequent diens kant kiest. Zo neemt hij op 30 oktober 1926 in De Indische Courant Multatuli in bescherming tegen jhr. W.H.W. de Kock, de oud-voorzitter van de Algemene Rekenkamer in Batavia, die een uiterst negatief boek over hem gepubliceerd heeft.Ga naar voetnoot3 Walraven maakt duidelijk dat de feiten die de oud-hoofdambtenaar, ‘iemand dus die zijn pensioen al veilig binnen heeft’, tegen Multatuli inbrengt allang bekend zijn, maar dat deze het enthousiasme voor zijn werk niet kunnen verminderen. Het boek van De Kock echter ‘riekt teveel naar de papierzolder’ en is ‘te saai en te suf’ om er veel aandacht aan te schenken. ‘Juist, Multatuli hééft nooit gelogen. Als geniaal mensch en kunstenaar heeft hij gegeven, wat in zijn hart en geest leefde, eerlijk en ongekunsteld, zonder zelfs te bedenken, dat er wellicht in latere jaren een hoofdambtenaarlijke kritikaster zou komen, die hem van leugens zou beschuldigen op een oogenblik, waarop hij niet meer in staat zou zijn om zichzelf te verdedigen!’ Ook E. du Perron zal met De Kock de vloer aanvegen, maar dat gebeurt pas elf jaar later, wat Walraven groot genoegen doet. ‘Wat de verdediging van Multatuli betreft, was ik Du Perron dus een flink aantal jaren voor. Een mensch moet toch iets hebben om zich over te verkneukelen.’Ga naar voetnoot4 Aan het overlijden van Mimi Hamminck Schepel, de tweede vrouw van Multatuli, besteedt Walraven eveneens ruim aandacht. Zijn ‘Bij den dood van Mimi’ beslaat vrijwel twee volledige kolommen en verschijnt op de voorpagina van De Indische Courant van 30 september 1930. In april 1932 publiceert hij in die krant, onder zijn vaste pseudoniem Maarten | |
[pagina 13]
| |
Cornelis (de voornamen van zijn derde zoon), een aantal parodieën.Ga naar voetnoot5 De eerste is ‘Droogstoppel in Indië’ waarin hij kwistig gebruik maakt van de befaamde stijlmiddelen van Multatuli. Eén daarvan is het uitdrukkelijk verklaren van een zogenaamd onduidelijke verwijzing, wat een komisch effect oplevert (‘...een van zijn meisjes bracht ons thee en ze smaakte best. De thee bedoel ik.’). Het is een procédé dat nog steeds - met kennelijk succes - door Gerard Reve wordt toegepast. In zijn parodie snijdt Walraven ook enkele onderwerpen aan, die hij al vaker met het nodige sarcasme besproken heeft, namelijk de onrechtvaardig lage beloning van de inheemse werknemers in de (suiker)cultures en de Amerikaanse films (Charley Chaplin) waaraan hij een flinke hekel heeft sinds zijn verblijf in dat land. Het artikel van Walraven is hierna afgedrukt. | |
De volledige hersensVijf jaar later bespreekt hij De man van Lebak, het eerste boek van Du Perron over Multatuli. Uitgaand van zijn eigen kennis noemt Walraven de verzameling documenten ‘overbekend’. ‘Men vindt dan ook in dit boek wederom alles terug, wat wij onlangs nog bij de gebundelde opstellen van Saks lazen, die het ook op zijn beurt ontleende aan de Brieven, aan De Bruyn Prince, aan De Kock, aan Multatuli's Werken, aan Jonckbloet en Van Sandick en zoovele anderen, vrienden en vijanden van “den man van Lebak”.’Ga naar voetnoot6 Interessant is de impliciete parallel die Walraven in zijn stuk trekt tussen Multatuli en zichzelf. Hij wijst erop dat Multatuli, net als vele anderen, door toevallige omstandigheden in Indië terechtkwam en in een werkkring belandde waarvan hij pas later kon vaststellen in hoeverre hij er geschikt voor was. Met instemming beschrijft Walraven, die zelf meer dan tien jaar boekhouder geweest is, de minachting van Multatuli voor bepaalde onderdelen van zijn werk. ‘Voor het administratieve deel vooral, want dat eischt het geheele denkvermogen. Men kan niet boekhouden en tevens aan iets anders denken. Het saaiste cijferboek eischt de volledige hersens, wil men fouten voorkomen.’ Het gebeurt vaak dat Walraven in een recensie zijn eigen situatie weergeeft. Du Perron, die de bespreking in Batavia leest, moet met verbazing hebben geconstateerd dat ook in Oost-Java (Walraven woont sinds 1931 in Blimbing) een Multatuliaan leeft. Walraven slaagt er goed in zijn liefde voor Multatuli door te geven, want in zijn gezin wordt diens werk intensief gelezen. Zijn oudste zoon Wim (1922) blijkt op 10-jarige leeftijd bijna de gehele Saïdjah-geschiedenis uit | |
[pagina 14]
| |
zijn hoofd te kunnen opschrijven.Ga naar voetnoot7 Het werk van Multatuli heeft voor Walraven een belangrijke inspiratiebron gevormd. Tussen hun beide levens zijn diverse overeenkomsten aan te wijzen, zoals hun onvermogen om met geld om te gaan. Natuurlijk zijn er ook vele verschillen, bijvoorbeeld het veel omvangrijker literaire oeuvre van Multatuli, die wèl naar Europa is teruggekeerd. Maar het pijnlijkste onderscheid is dat van hun literaire waardering. Multatuli is al tijdens zijn leven een gevierd auteur; voor Walraven komt de grote publieke erkenning pas in 1966 met de publicatie van zijn Brieven, 23 jaar na zijn dood.
Willem Walraven
Foto: Koninklijke Bibliotheek |
|