Over Multatuli. Delen 36-37
(1996)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
G.W. Huygens
| |
[pagina 25]
| |
In 1817 ging deze herberg, ‘vanouds genoemd het Klein Schippershuis’ maar inmiddels Heerenlogement geheten, in andere handen over, en in 1828 kreeg ene Martinus Hartman dit logement op zijn naam.Ga naar voetnoot5 Blijkens de officiële akte liep het gebouw door tot de Nieuwehaven, hetgeen door latere luchtfoto's bevestigd wordt.Ga naar voetnoot6 Uit de kaarten van volkstelling en bevolking valt af te leiden dat Weimer in de jaren dertig ten tonele verscheen. Door zijn huwelijk met de één jaar jongere Elisabeth Hartman werd hij mettertijd eigenaar van het bedrijf dat in 1860, toen Dekker er voor het eerst logeerde, hotel Weimer bleek te heten. Zoals logement beter klonk dan herberg, klonk hotel nog weer beter, en uit velerlei gegevens blijkt dat Weimer inderdaad een clientèle van enig aanzien had. In 1876 verhuisde de hôtelier met zijn gezin naar Beverwijk.Ga naar voetnoot7 Hotel Weimer kwam (toen?) onder het beheer van Chr. Brugma en dit zou zo blijven tot in 1884, blijkens het adresboek van dat jaar, waarin Weimer (nummer 3) voor | |
[pagina 26]
| |
de laatste maal genoemd wordt. In het adresboek van 1886 blijkt Brugma directeur van hotel Weimar op nummer 13; op 8 december 1884 had hij zijn vroegere adres verlaten. Deze Brugma zal een goed zakenman zijn geweest. Hij legde de grondslag voor een bloeiend bedrijf en onder zijn 20ste-eeuwse opvolgers zou daaruit door enkele uitbreidingen naar twee kanten het imposante, internationaal bekende hotel Weimar ontstaan. Maar voor de Multatuli-studie stichtte hij verwarring. Blijkens de opdruk van zijn briefpapier, ook door Dekker kwistig gebruikt en in V.W. nauwkeurig verantwoord, heette het (oude) hotel in 1880 nog steeds Weimer maar... in 1881 bleek de naam Weimar te zijn!Ga naar voetnoot8 Toen Dekker nu in de eerste maanden van 1878 t/m 1881 zijn voordrachtentournees hield, werd Rotterdam, de stad van organisator Haspels, zijn ‘hoofdkwartier’, d.w.z. zijn begin-, rust- en eindpunt. Meestal logeerde hij dan in Weimer, waar hij als het kon zijn oude vertrouwde kamer kreeg. Naar zijn aard was hij er de ene keer tevreden, de andere keer niet. De naamsverandering van 1881, het jaar van zijn laatste verblijf, merkte hij waarschijnlijk niet eens op: hij schreef althans gewoon Weimer...Ga naar voetnoot9 Zo komt het dan dat de oplettende lezer van V.W. xxi via het briefpapier ook met hotel Weimar geconfronteerd wordt. Maar het geringe verschil is zelfs de computer niet opgevallen en werd niet verwerkt in het register van deel xxv. In oudere edities van brieven of andere bescheiden komt de naamsverwisseling niet voor, behalve in Multatuli en zijn zoon, uitgegeven en ingeleid door Menno ter Braak (Amsterdam 1937). Deze briljante essayist en Multatuli-bewonderaar, van opleiding historicus-neerlandicus, was dan wel filoloog, maar zeker geen ervaren, naarstig collationerende tekstediteur, zodat het kon gebeuren dat Weimer onder zijn handen in Weimar veranderde.Ga naar voetnoot10 Heel begrijpelijk overigens, want toen hij begin jaren '30 in Rotterdam woonde was hij lid en trouw bezoeker van het Rotterdamsch Leeskabinet aan de Geldersekade. Evenals schrijver dezes enige jaren later moet hij daar getroffen zijn geweest door het uitzicht op de mooie binnenhavens, gedomineerd door het welbekende hotel Weimar. Dat het minder spectaculaire kantorengebouw op nummer 3 in het verleden als hotel Weimer onderdak verleend had aan Multatuli, was hem onbekend. Vervelender is het dat de verwisseling, ditmaal als zetfout, ook binnengeslopen is in het Volledig Werk. Zo vond ik Weimar in deel xix (blz. 40 regel 13 v.o.) en deel x, blz. 399. Dit laatste is bijzonder storend, want het betreft de dagtekening van het ingezonden stuk tegen Lion in de NRC van 19 februari 1861, waarop ik nog terugkom. | |
[pagina 27]
| |
Heel zonderling is ook de vermelding van hotel Weimar onder de reproduktie van bovengenoemde prent uit Dekkers tijd (waarop n.b. de woorden Hotel Weimer te onderscheiden zijn) in de Multatuli-encyclopedie van Ter Laan, die voor het overige t.a.v. dit hotel geen fout gemaakt heeft.Ga naar voetnoot11 Hoewel ik indertijd als lid van de commissie van toezicht nog actief heb meegewerkt aan de totstandkoming, moet ik voor deze fout elke verantwoordelijkheid afwijzen. | |
II. Multatuli en de Rotterdamse rederIn het tegen H.J. Lion gerichte ingezonden stuk (NRC 19 februari 1861) verklaarde Multatuli zich bereid, iedere belangstellende inzage te geven in de bescheiden betreffende de Havelaarszaak. Wel vroeg hij zich aan het slot af of dit wat zou uitrichten: ‘Wat zal het mij baten te bewijzen dat Havelaar regt heeft zoolang de Nederlandsche natie weigert regt te doen?’ Dagtekening: Rotterdam, Hotel Weimer, 19 Februarij 1861. multatuli.Ga naar voetnoot12 Welbeschouwd staat er niet met zoveel woorden, dat Dekker met de bewuste papieren voor zich speciaal zitting zou houden in Weimer. Deze voorstelling stamt van Mimi: Hy verhaalde later dikwerf dat hy na het schryven van voorgenoemd stuk in Nieuwe Rotterdammer Courant, met al de bewysstukken van den Havelaar gereed gelegd, in Hotel Weimer zat te wachten, om er aan wie er zou komen inzage daarvan te geven./ De eenige die zich aanmeldde was de ryke Hoboken, niet evenwel om bewyzen in te zien, maar om te manen om geld.Ga naar voetnoot13 Deze aanmaning betrof uiteraard de nog steeds niet voldane passage naar Indië na de verlofperiode (1855). Dekker kan het verhaal in latere jaren best aldus verteld hebben. Biograaf Hans van Staten heeft het grif en zonder kritiek overgenomen en het nòg weer een beetje mooier gemaakt: ‘Na het verschijnen van de krant ging hij in het hotel aan de Spaansekade zitten wachten, met alle bewijsstukken uitgestald. De enige die zich aanmeldde was de reder A. van Hoboken’ (...)Ga naar voetnoot14 Maar zo is het helemaal niet gegaan. De werkelijke gang van zaken heeft Dekker heet van de naald beschreven aan een zekere Jansen te Rotterdam in een brief van dezelfde 22ste februari: Tot mijn grooten spijt ben ik onverwacht genoodzaakt schriftelijk afscheid van U | |
[pagina 28]
| |
te nemen. Mijn plan was geweest eenige weken in Rotterdam te blijven om een werk te schrijven en zie heden morgen werd ik alleronaangenaamst verrast door een envoyé van een groot handelskantoor alhier aan 't welk ik geld schuldig ben, en dat naar aanleiding mijner annonce van gisteren zich haastte mij op te zoeken (...) hetgeen ten klaarste bewijst dat Droogstoppel niet gestikt is maar integendeel bijzonder goed op de zaken past./ Hoe het zij. In mijn zeer gedrukte positie heb ik kalmte en loisir noodig, en dat is onmogelijk als men mij komt harceleeren over zulke dingen./ Het is daarom dat ik Rottm verlaat. Ik weet niet waarheen ik gaan zal. Ik zoek een plekje waar ik eenigen tijd rust kan vinden om mijne zaak te bepleiten.Ga naar voetnoot15 Hals over kop vertrok hij diezelfde morgen naar Den Haag, zoals blijkt uit de brief aan Tine, die hij nog op die 22ste februari vanuit hotel Maréchal de Turenne schreef. Hij was dus wel bijzonder kwaad! Wanneer hij in latere jaren deze belevenissen placht te vertellen - en vertellen kón hij! - had hij kennelijk afstand genomen en oog gekregen voor de humoristische zijde van de zaak. Hij liet daarbij zelfs de deftige reder persoonlijk opdraven, al had deze natuurlijk in werkelijkheid een employé gestuurd. We zien hieruit dat de in principe zo waarheidslievende Dekker op zijn praatstoel aardig kon fantaseren. Deze geschiedenis roept nog één vraag op: welk ‘werk’ had hij gedacht in Rotterdam te schrijven om zijn zaak te bepleiten? In Den Haag ontstond alleen Het gebed van den onwetende (26 februari). Hij schreef het als albumblad voor de in Amsterdam wonende Duitser Bovenschen, nadat hij op 23 februari diens brief (herhaald verzoek?) bij zijn post in Den Haag gevonden had. Het in Rotterdam geplande werk kan het dus niet zijn, nog afgezien van de materie, en evenmin zijn volgende publikatie (Wijs mij de plaats...), waarvoor de opdracht nog lang niet binnen was. De enige mogelijkheid zou dan Minnebrieven zijn, en het is inderdaad meer dan waarschijnlijk dat hij juist toen met dit plan rondliep, voorzover het boek een vervolg op de Havelaar zou worden, waarin opgenomen de authentieke bewijsstukken, die in Rotterdam niemand hadden kunnen interesseren. Hij had ze immers meegebracht! Maar pas in Amsterdam, waarheen hij in maart vertrok, riep het tumultueuze contact met Sietske gevoelens in hem wakker, die hem zouden inspireren tot het schrijven van dit poëtische, grillig opgebouwde werk. Er kwam wel iets heel anders uit de bus dan hij zich in Rotterdam had voorgesteld. |
|