| |
| |
| |
Dik van der Meulen
Reactionair en vooruitstrevend
Tristan Haan, Multatuli's legioen van Insulinde. Amsterdam, uitgeverij Bas Lubberhuizen (De Nieuwe Engelbewaarder 8), 1995.
Hans van Straten, Multatuli, van blanke radja tot bedelman. Amsterdam, uitgeverij Bas Lubberhuizen, 1995.
Philip Vermoortel, De schrijver Multatuli. Den Haag, SDU Uitgevers, 1995.
Willem Frederik Hermans zei eens dat een biografie van Multatuli, te schrijven door een team van biografen, zeker 1500 bladzijden dik zou moeten zijn. Wat er intussen over Douwes Deker ook geschreven is, niet een werk van die omvang. Maar als we het aantal deelstudies: artikelen, brochures en boeken over onderdelen van Multatuli's leven, bij elkaar optellen, zouden we waarschijnlijk een veelvoud van die 1500 blz. krijgen.
Wat maakt Multatuli zo aantrekkelijk voor dit soort studies? Waarom zijn er boeken over, laten we zeggen, Multatuli en de kritiek, M. en Groningen, M. als schaker, en is er inmiddels zelfs een boek over Multatuli's bewonderaars - terwijl zijn eigen levensbeschrijving al 109 jaar op zich laat wachten?
De eerste oorzaak is bekend: de ontijdige dood van twee serieuze biografen. Maar een afdoende verklaring is het niet. Du Perron is al meer dan een halve eeuw dood, en Van 't Veer is ook al weer ruim 15 jaar geleden gestorven. Dat zij, in elk geval tot 31 maart '95, niet werden opgevolgd, kan verschillende redenen hebben.
Het is veel werk. Een biograaf kan niet volstaan met de Volledige Werken. Daar staat het meeste wel in over Multatuli zelf, maar niet over zijn tijd. Zonder kennis van de 19de eeuw (literatuur, godsdienst, politiek) is een biografie van Multatuli niet te schrijven.
Het is moeilijk. Dekker noemde zichzelf (en Max Havelaar), zoals bekend, een ‘vat vol tegenstrijdigheids’ - en dat was hij, in alle opzichten. Hij was tegelijk behoudend en revolutionair; liep z'n tijd soms tientallen jaren vooruit, terwijl hij op andere gebieden een eeuw achterliep. Zijn hartelijkheid kon zonder duidelijke aanleiding omslaan in vijandschap. Hij kon iets onwaars zeggen terwijl hij meende zo'n beetje de waarheid te spreken, en tegelijk toch wist dat het de waarheid niet was. Dat te beschrijven én te verklaren, en vervolgens ook nog in verband te brengen met zijn werk, want het gaat tenslotte om een schrijversbiografie - ‘moeilijk’ is veel te zwak uitgedrukt. Het is ondoenlijk. En aan het
| |
| |
eind staan bovendien een paar honderd kenners van Multatuli, schrijvers veelal van een deelstudie, gereed om de nieuwbakken biograaf en zijn boek tot moes te bespreken. Het is trouwens de vraag of een biografie van M. wel meer kán zijn dan een verantwoord schandalenboek, een roddelboek voor intellectuelen, al dan niet voorzien van een notenapparaat en literatuurlijst.
En tenslotte: is er eigenlijk wel behoefte aan een biografie? Per slot van rekening hebben we de Volledige Werken al, waarin bijna alles van Multatuli is afgedrukt, en ontzaglijk veel over hem. En we beschikken over de deelstudies.
Hiervan kunnen er nooit genoeg zijn. Op 31 maart 1995 werd, tegelijk met de nieuwe Multatuli-biografie van Hans van Straten, Multatuli's legioen van Insulinde van Tristan Haan gepresenteerd. Het is een onderzoek naar de achtergronden van Dekkers gescharrel, in de jaren na de Havelaar, met nichtjes, winkeljuffrouwen en andere meisjes, terwijl Tine zich met de kinderen in Brussel ophield. De waarde van Haans boek ligt eigenlijk niet eens zozeer in wat hij over het Multatuli's ‘legionaires’ heeft ontdekt - al zit er genoeg bij dat niet bekend, of op z'n minst vergeten was - maar vooral dat hij dit legioen tot onderwerp heeft gekozen. Multatuli is, vanaf het moment dat de Havelaar hem beroemd maakte, in tal van publicaties uitgemaakt voor vrouwenversierder, trouweloze echtgenoot en maniak. Terecht misschien, maar wat schieten we met die wetenschap op? Werd het tot nu toe hoofdzakelijk gebruikt om Dekkers deugdzaamheid in twijfel te trekken, of gewoon om een schandaal te vertellen van een bekend persoon, Tristan Haan zoekt een verklaring.
Die verklaring wordt eigenlijk al prijsgegeven in de titel van het boek. Multatuli spiegelde zijn nichtje Sietske Abrahamsz, die zo belangrijk was voor de Minnebrieven, voor dat hij eenmaal keizer van Insulinde zou worden, en zij, als het zover was, kroonprinses en hertogin van Sumatra. In navolging van Piet Spigt gaat Tristan Haan ervan uit dat dit voor Multatuli niet alleen fantasie of ironie was. Maar al zullen we nooit weten hoe serieus Multatuli erin geloofde, in z'n eentje zou hij het keizerschap in elk geval niet krijgen. En dus begon hij vanaf 1860 een ‘legioen van Insulinde’ (de term was van hemzelf) om zich heen te verzamelen; een legioen dat, met één uitzondering, uit jonge vrouwen bestond. ‘Jezus begon met vissers, ik vang met meisjes aan,’ zoals hij zei.
Groot is het legioen nooit geworden. Het is niet helemaal duidelijk is wie wel en wie niet moeten worden meegerekend, maar meer dan tien zijn het er niet geweest - onder wie één man: Nicolaas Braunius Oeberius. De meest prominente legionaires waren Sietske Abrahamsz, Mimi Hamminck Schepel en Marie Anderson. Uiteindelijk is vooral Mimi, als tweede vrouw van Dekker, bekend geworden, maar Marie Anderson was de opvallendste persoonlijkheid.
Hoewel Marie Anderson in de Multatuli-literatuur voortdurend opduikt, was er tot nu toe niet zoveel over haar bekend. En dat, terwijl het Multatuli-museum een aanzienlijke hoeveelheid brieven en manuscripten van haar bezit,
| |
| |
met herinneringen aan Multatuli en aan haar eigen jeugd. Tristan Haan, die de archieven van het museum als geen ander kent, schetst op grond van dit materiaal (aangevuld met stukken uit De Dageraad en het archief van J. Kortenhorst) het portret van een luidruchtige vrouw, die haar tijd ver vooruit was.
Dit bleek vooral toen zij, in 1864, voor het vrijdenkersblad De Dageraad begon te schrijven. Ze was van haar geloof geraakt ‘ook door 't lezen van Multatuli en kennismaking met hem’, zoals ze op late leeftijd getuigde. Ze was een vlotte leerling. Nog voordat Multatuli dominee Zaalberg begon aan te vallen, had Marie Anderson dat al gedaan. Ze was vaak grof, maar kon werkelijk geestig zijn. Zoals in haar reactie op een kritiek van Busken Huets ‘Avond aan het hof’:
Vindt gij het goed dat ik u op een onlogisen zin wijs? Ge zegt, ‘Ik zou sidderen, Huet, als ik uw stuk had geschreven, op de gedachte dat de Koningin mijn stuk inzag.’ Mijnheer, gij zoudt zoo niet schrijven, maar als ge 't gedaan had, zoudt ge niet sidderen.
Marie Anderson was niet de enige legionaire die in De Dageraad schreef. Ook Sietske Abrahamsz schreef erin, en de minder bekende Rosette Beijer. En Braunius Oeberius. Het hoogtepunt van het legioen gaf meteen zijn zwakte aan: een polemiek tussen Multatuli's volgelingen, begonnen door Marie Anderson.
Want lang heeft het allemaal niet geduurd. Nog voor het jaar 1864 om was, begon het legioen uit elkaar te vallen. Sommigen vertrokken naar het buitenland, anderen verdwenen in het niets, waaruit ze ook gekomen waren, en de oorzaak is niet altijd duidelijk. Was de betovering weg? Braunius Oeberius en Mimi bleven Dekker trouw; Marie Anderson in mindere mate ook. Zij had met Multatuli weliswaar het ene conflict na het andere, maar telkens weer legden ze het bij. Toch zouden haar herinneringen aan Multatuli, die zij na diens dood publiceerde, zonder twijfel een definitieve breuk hebben betekend als hij ze had kunnen lezen.
Behalve informatie over het legioen, geeft het boek van Tristan Haan enkele nuttige aanvullingen en correcties op de Volledige Werken. Het conflict tussen Marie Anderson en Quintillianus (=Braunius Oeberius), uitgevochten in De Dageraad, komt in de VW niet goed uit de verf; Stuiveling volstond in deel XI met wat verwijzingen. Deel XXIV geeft wat meer (blz. 622-624), maar Haan legt de achtergronden bloot. Jammer dat hij kennelijk nog niet beschikte over de reactie van Braunius Oeberius aan Multatuli (VW XXIV, blz. 623).
Belangrijk is ook dat Tristan Haan, waarschijnlijk als eerste, uitvoerig gebruik heeft gemaakt van de correspondentie van Multatuli's (gewezen) vrienden na Dekkers dood. Terecht heeft hij in een bijlage een lange brief over Multatuli van Sietske uit 1903 opgenomen, die vooral in toon sterk afwijkt van haar in 1910 gepubliceerde herinneringen.
Uiteraard staat Haan ook stil bij de erfenis van Mimi. Mimi Douwes
| |
| |
Dekker, bij haar leven vereerd door de bewonderaars van Multatuli, is na haar dood verguisd om de manier waarop ze met de nalatenschap van haar man was omgegegaan. Weliswaar had ze brieven van Multatuli publiek gemaakt, maar ze waren verknipt en bepaald niet diplomatisch afgedrukt. Sterker: blijkbaar had ze geprobeerd het beeld van haar man (en van haarzelf) op te poetsen door minder aardige brieven en brieffragmenten weg te laten. En het ergste was dat ze een groot deel van de brieven had weggegooid of zoekgemaakt. Tristan Haan ontkent dit alles niet, maar weet de treurigheid te relativeren: ‘Zonder weduwe geen en met weduwe maar een half archief.’
Bij dit alles heeft Multatuli's legioen van Insulinde één nadeel: gebrek aan helderheid. Tristan Haan schrijft over Marie Anderson dat ze ‘iets associatiefs in de gedachtegang’ had. Dat zou ook voor dit boek een goede typering zijn. Het komt de leesbaarheid niet ten goede; sommige associaties en zinswendingen zijn slechts met grote moeite te volgen. De lastig te doorgronden opbouw van het boek is een bijkomend probleem. Wie echter de vereiste concentratie kan opbrengen wordt veel wijzer over een van de belangrijkste periodes uit Multatuli's leven, en de tijd dat hij als schrijver op z'n best was.
In acht maanden tijd schreef Hans van Straten een boek van meer dan 400 bladzijden over Multatuli: Multatuli, van blanke radja tot bedelman: ‘de eerste biografie van Multatuli,’ aldus de flap, ‘die verder gaat dan de Max Havelaar’. Het is een vervolg op de halve biografieën van Du Perron en Van 't Veer.
Toen de biografie op 31 maart '95 verscheen, reageerden sommige kranten nogal afwijzend. Van Straten schreef daarop een polemische reactie voor Maatstaf (juli 1995), vooral gericht tegen Hans van den Bergh. Er blijkt uit (wat al bekend was) dat een ruzie tussen Van Straten en Hugo Brandt Corstius de aanleiding was voor de biografie. Maar al is het artikel op sommige punten verhelderend, je vraagt je af wat Van Straten ermee wilde bereiken. Of het snedig is anderen uit te maken voor ‘mummelend baasje’ (Brandt Corstius' alter ego Piet Grijs) of ‘drollig kereltje’ (Arjan Peters)? En het is jammer, want het doet afbreuk aan de verdiensten die zijn boek wel degelijk heeft.
Dat die verdiensten in de besprekingen niet voldoende werden gezien, komt misschien door de wijze waarop het boek werd gepresenteerd: al maanden voordat het in de winkel lag, werd het aangekondigd als de biografie van Multatuli, en het vervolg op Van 't Veer. De biografie bestaat niet en zal ook nooit geschreven worden, zeker niet binnen acht maanden.
De kracht van Van Stratens boek zit 'm niet in het geheel, maar in de onderdelen. Ook dit boek is in feite een deelstudie geworden, al is het niet zo bedoeld. Een viervoudige studie over Douwes Dekkers spilzucht, zijn gokverslaving, zijn band met Edu en (minder overtuigend) zijn vrouwen.
Multatuli was slordig met geld. Dat is geen nieuws, maar tot nu toe waren er hoofdzakelijk boeken en artikelen van tegenstanders, die het nog veel erger
| |
| |
maakten, en van bewonderaars, die zeiden dat het allemaal sterk overdreven was. Van Straten, die er redelijk in slaagt een soort middenpositie in te nemen, maakt duidelijk dat Multatuli gemakkelijk schulden maakte en daarbij niet altijd even gewetensvol te werk ging, maar dat de schade uiteindelijk nog wel meeviel; meer, in elk geval, dan Dekker zelf dacht. Van Straten schat de schuld (met de nodige slagen om de arm) op 15.733 gulden, waar Multatuli zelf het tienvoudige in gedachten had. Nu had Dekker misschien nog betalingsachterstanden die ons niet zijn overgeleverd, maar Van Stratens schatting lijkt toch veel waarschijnlijker. Overigens zou die 16.000 gulden tegenwoordig neerkomen op enkele tonnen (al is het te eenvoudig om de getallen simpelweg te vermenigvuldigen met 30, zoals vaak wordt gedaan). Van Straten is erin geslaagd uit de warboel van schulden, winsten, Multatuli-commisies, giften en legaten een duidelijk overzicht samen te stellen van Multatuli's financiële problemen.
Dekkers gokverslaving is hiermee natuurlijk direct verbonden. De speelbank, die zo belangrijk was voor zijn leven en werken, kreeg tot nu toe vrij weinig aandacht. Van Straten is bij mijn weten de eerste die voor leken duidelijk weet te maken hoe de systemen werkten waarmee Dekker dacht rijk te worden. En ook wat de zwakte ervan was: tijdgebrek. Het hoofdstuk over Dekkers verslaving (hoewel dit misschien niet het juiste woord is; toen hij eenmaal begreep dat hij aan de speelbank nooit rijk zou worden, hield hij het voor gezien) is ijzersterk. Het opent met een bekende parabel (niet van Multatuli) over een Oosterse koning en de bedenker van het schaakspel, die als beloning voor zijn uitvinding alleen wat graankorrels op het schaakbord wilde: een op het eerste veld, twee op het tweede, vier op het derde, enz. - om aan de hand hiervan Multatuli's speelmethode uit te leggen. De uitleg is niet alleen glashelder; ook de opbouw van het hoofdstuk is mooi.
Minder sterk zijn de hoofdstukken over Multatuli's vrouwenlegioen. Niet alleen omdat Van Straten hierbij duidelijk schatplichtig is aan het boek van Tristan Haan (die hij te weinig noemt) - zoals ook bij de presentatie van het boek door de uitgever werd toegegeven. Anders dan bij Haan is het bij Van Straten niet duidelijk wat hij met Multatuli's vriendinnen aanwil. Dekker ging misschien vreemd met Sietske Abrahamsz, met Mimi, met Charlotte de Graaff - en wat dan nog? Dit soort mededelingen zijn pas interessant als er iets mee wordt gedaan, en, natuurlijk, als ze aannemelijk worden gemaakt.
En aan dat laatste schort het evenzeer. Neem het hoofdstuk over Charlotte de Graaff. De zaak-Charlotte heeft Hans van Straten, zo vertrouwde hij het Utrechts Nieuwsblad toe (1 april '95), ‘een heel wat minder positieve kijk op Douwes Dekker gegeven’. In zijn boek komt hij er regelmatig op terug, en in Maatstaf noemt hij het z'n belangrijkste ontdekking.
Wat was er gebeurd? Marie Anderson, ‘die nog nooit op leugens betrapt is’, schreef in haar Multatuli-herinneringen terloops dat Charlotte de Graaff, lid van het Legioen van Insulinde, in 1863 bij Tine in Brussel een miskraam kreeg.
| |
| |
Van Straten: ‘Een bevalling kun je zien aankomen, een miskraam niet.’ En dus, zo redeneert hij, was Charlotte, door Multatuli bezwangerd, in Brussel voor een abortus. Die abortus ging echter niet door. Van Straten gaat ervan uit dat Charlotte een kind kreeg. Multatuli stuurde immers een kennis, de publicist M. Salvador, naar Tine om poolshoogte te nemen. Of de baby in de plee is gegooid (V.S. noemt ‘dit wijd verbreide volksgebruik alleen als theoretische mogelijkheid’) of op een andere manier is weggemaakt, weet niemand. De redenering lijkt wel ingenieus (zij het wat warrig) - maar waarop is dit allemaal gebaseerd? Salvador heeft niets geschreven over zwangerschap of kind. Op die ene mededeling dus van Marie Anderson? Dat is weinig, zelfs voor een levensverhaal met zoveel leemten, waar elke aanwijzing moet worden benut. Het is te weinig, zeker als het gehele oordeel van de biograaf hiervan blijkt af te hangen.
Ook de andere stukken over de legionaires zijn onbevredigend. Van Straten heeft zich te weinig verdiept in de tijdgeest en niet voldoende rekening gehouden met het idealisme dat Multatuli en zijn volgelingen wel degelijk bezielde. Als Charlotte de Graaff haar erfdeel aan Dekker geeft, kan dat, volgens Van Straten, alleen maar zijn gebeurd omdat hij haar beloofd heeft met haar te trouwen. In de herinneringen van de Schoondochter (ook volgens Van Straten een onbetrouwbare bron) leest hij dat Nonnie tijdens de beruchte Ménage à trois bij Tine op de kamer sliep. Van Straten: ‘Dekker sliep dus bij Mimi.’ Het kan allemaal best waar zijn, maar we weten het niet zeker, en zullen het waarschijnlijk ook nooit weten.
De zonderlinge verhouding van Douwes Dekker met zijn zoon Edu komt gelukkig beter uit de verf. De overeenkomsten tussen vader en zoon liggen misschien voor de hand, maar werden tot nu toe eigenlijk nauwelijks gesignaleerd. Hoewel Van Straten wel wat meer oog had mogen hebben voor de verschillen, schetst hij genuanceerd en betrokken hoe Multatuli's liefde voor zijn zoon langzaam overgaat in vijandschap. Multatuli, die met het klimmen der jaren niet alleen wat bedaagder, maar ook burgerlijker werd, verstootte zijn zoon om daden waarvoor hijzelf, toen hij jong was, z'n hand niet omdraaide.
Voor een biografie is het niet genoeg. Al kan men over Multatuli honderd verschillende biografieën schrijven, de vrijheid van een biograaf is niet onbeperkt. Het is onvoldoende de belangrijkste voorvallen uit iemands leven alleen op een rij te zetten. Zeker niet bij Multatuli, van wie al zoveel bekend is. Een biograaf zou verbanden moeten leggen en verklaringen geven. Dat heeft Hans van Straten niet genoeg gedaan. Waarom raakte M. van zijn geloof af? Waarom werd Tine door M. gedwongen zich (ten onrechte) te laten inschrijven als barones? Waarom kreeg M. altijd met iedereen ruzie? Volledige verklaringen zijn er nooit, maar een biograaf moet althans een poging wagen. Eenvoudig is dat niet, zeker niet in deze halve biografie, waar de schrijver het moest doen zonder Multatuli's jeugd en Indische jaren. (Je kunt je trouwens afvragen of het überhaupt mogelijk is halve biografieën te schrijven.)
| |
| |
Bovendien heeft Van Straten te weinig oog gehad voor Multatuli's schrijverschap - terwijl Eduard Douwes Dekker (tegen wil en dank misschien) toch als schrijver de geschiedenis is ingegaan. De meeste boeken van Multatuli worden in enkele, soms weinig vleiende regels afgedaan. Specialiteiten wordt alleen terloops genoemd, maar Vorstenschool krijgt een aantal bladzijden, waarschijnlijk omdat er zoveel anekdoten aan zijn verbonden.
De verwaarlozing van Multatuli's werk is niet zonder gevolgen gebleven. Uit Van Stratens boek rijst nu het beeld op van een wispelturige praatjesmaker. Dat was Multatuli wel, of liever: dat was hij óók, maar de lezer gaat zich afvragen waarom zo'n man een biografie verdient. Je moet er niet aan denken dat alle praatjesmakers binnenkort 400 blz. dik in de boekhandel staan. Met meer aandacht voor Multatuli's boeken, en vooral voor de relatie tussen leven en werk, was dit niet gebeurd.
Hoewel het geen ‘antibiografie’ is (term van Martin van Amerongen), krijg je hier en daar de indruk dat Van Straten zich met zijn boek niet alleen op Brandt Corstius heeft willen wreken, maar ook op Multatuli. Soms neemt hij het weliswaar voor de schrijver op (bij de conflicten met Van Lennep en Van Vloten), maar elders worden Van Stratens waarnemingen afgewisseld met kort afwijzend commentaar (meestal één woord + uitroepteken). Vaak geeft Multatuli daar aanleiding toe, dikwijls heeft Van Straten gelijk - en toch stoort het, vooral waar de biograaf het zo overduidelijk bij het rechte eind heeft. Maar soms zit hij ernaast, of zou hij zijn gelijk op z'n minst moeten bewijzen. Zie bijvoorbeeld Van Stratens oordeel over Multatuli's boeken. Nogmaals: hij zegt er veel te weinig over, maar waar hij zich uitspreekt, is het van een verbluffende simpelheid. Minnebrieven is Multatuli's ‘meest chaotische boek’, ‘Woutertje Pieterse ligt op volstrekt chaotische wijze verstrooid in de Ideën’, het onvoltooide Aleid is een ‘mislukt toneelstuk’. Voor alles is wat te zeggen, ongetwijfeld, en er is vast veel tegenin te brengen (behalve misschien bij Aleid) - als Van Straten maar wat argumenten had gegeven.
Zou dit alles het gevolg zijn van de haast waarmee het boek is geschreven? Daar zijn in elk geval sporen van. Zo wordt Multatuli voorin het boek (blz. 42) een reactionair genoemd, wat een volstrekt onvolledige karakterisering is: ‘een recalcitrante, radicale, conservatieve reactionair’, maar later blijkt de politieke reactionair radicale en allerminst reactionaire open brieven te schrijven. Op blz. 346 staat dat hij ‘tot lid gekozen’ werd van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, maar nergens lezen we dat hij voor de eer bedankte.
Geen biografie is volledig. Toch hadden enkele onderwerpen meer aandacht moeten krijgen. In de eerste plaats godsdienst en atheïsme, die als een rode draad door het leven en werk van Multatuli lopen. Van Straten besteedt er (nogal plichtmatig) twee of drie bladzijden aan, maar dat is niet genoeg. En in de tweede plaats Dekkers laatste jaren. ‘Tenzij het iemand betreft die bij een vuurgevecht het leven heeft gelaten,’ schrijft Van Straten, ‘gaan biografieën uit als een nacht- | |
| |
kaars.’ (blz. 395) Dat klopt - voor deze biografie. Maar dat ligt aan de biograaf, niet aan z'n onderwerp. Alleen al over die laatste jaren zou een boek van meer dan 400 bladzijden kunnen worden geschreven.
Een van de grootste bezwaren tegen Multatuli, van blanke radja tot bedelman, schreef ik, is Van Stratens geringe aandacht voor Multatuli's schrijverschap. Ook Tristan Haan heeft daar weinig aan gedaan, maar door de opzet van zijn boek is dat minder storend. Daarom komt het goed uit dat in hetzelfde Multatuli-jaar 1995 een essay van Philip Vermoortel is herdrukt (sterk gewijzigd), dat voor het grootste deel juist aan Multatuli's boeken en brieven is gewijd. Hoewel De schrijver Multatuli kennelijk vooral is bedoeld voor lezers die Multatuli alleen kennen als auteur van Max Havelaar, kunnen ook ‘gevorderden’ er plezier aan beleven. Niet alleen om de schok der herkenning, maar ook vanwege Vermoortels originele (zij het soms wat erg kritiekloze) benadering. Hij heeft in de Volledige Werken Ideeën en brieffragmenten gevonden die zelden zijn aangehaald, en toch zeer de moeite waard zijn (uitgezonderd, wat mij betreft, enkele woordspelige citaten). Aan de hand daarvan zet hij uiteen wat de kern is van Multatuli's geschriften: hart en waarheid.
Hart en waarheid: Multatuli zocht ernaar, maar vond ze, naar eigen zeggen, bijna nergens. Hij vond ze niet in de kerken en niet in de politiek. Zeker niet bij de liberalen, maar ook niet bij de conservatieven (al bood hij ze eenmaal zijn pen aan), en later evenmin bij de socialisten. Daarom schreef Multatuli op het eind van zijn leven aan zijn vriend H.C. Muller: ‘Ik kan met niemand meegaan, men had met my moeten meegaan.’
Vermoortel probeert de onderwerpen die in Multatuli's werk centraal staan: politiek, godsdienst, onderwijs, opvoeding en zeden, zoveel mogelijk naast elkaar te behandelen, omdat alles met elkaar was verbonden. ‘Alles in alles,’ zoals Multatuli telkens weer opmerkte. Hierbij blijkt andermaal dat het veel te eenvoudig is om Multatuli simpelweg ‘reactionair’ te noemen. De taboes die M. heeft doorbroken op het gebied van seksualiteit, armoede, onderwijs en geloof zeggen genoeg. Dat hij er evengoed (en daarin had Van Straten gelijk) ook vol-strekt achterhaalde denkbeelden opnahield, blijkt onvoldoende uit Vermoortels boek, al wijst hij er terecht op dat M. een van de eersten was die hebben gepleit voor een werkelijk algemeen kiesrecht: dus ook voor vrouwen en minvermogenden.
Vermoortel maakt duidelijk wat er bij Van Straten ontbreekt: betrokkenheid bij Multatuli's werk en denkbeelden. Maar omgekeerd laat Van Straten zien dat Vermoortel kritischer had moeten zijn - zonder zijn bewondering voor Multatuli te laten varen, overigens. Dat gevoel bekruipt de lezer vooral bij het laatste hoofdstuk, waar Vermoortel bladert in ‘de roman van [Multatuli's] gemoedsgeschiedenis’. Er staat te weinig in over Multatuli's schulden en zijn geruzie; zelfs (of juist) in wat bedoeld is als een inleiding tot Multatuli's werk, had daarover wel mogen worden geschreven.
| |
| |
Maar gelukkig is Vermoortel, ondanks zijn enthousiasme voor Multatuli, nooit prekerig of belerend, zoals veel Multatulianen van weleer. Integendeel: blijkbaar heeft hij zich, als Multatuli, toegelegd ‘op 't schryven van levend Hollands’. Zodoende is De schrijver Multatuli een zeer leesbare inleiding tot het werk van Multatuli geworden, en een bijna noodzakelijke aanvulling op de biografie van Hans van Straten.
|
|