| |
| |
| |
W. van den Berg
Multatuli in het rederijkersmilieu. Een documentatie
(Vervolg en slot van het artikel in de voorgaande nummers)
Eloquentia Weekblad gewijd aan letteren en uiterlijke welsprekendheid
1 (1881), 13
[Berichten]
‘Veel is er geredetwist over den leeftijd van Multatuli, vooral onder eenige persoonen, die in den laatsten tijd zijn lezingen of liever spreekbeurten bijwoonden. Uit een levensbeschrijving in De portefeuille van zijn eigen hand blijkt dat hij geboren is den 2den Maart 1820. De autobiographie komt voor in No. 13 d.d. 25 Juni 1881 er [en] werpt veel licht over den gevierden schrijver.’ [Zie voor deze autobiografie VW deel 21, pp. 347-351]
1 (1881), 16
Multavolo
Aan Neêrlands rederijkers
| |
Gids voor leesgezelschappen en rederijkerskamers
De meeste Multatuliana in dit eenmanstijdschrift van de Arnhemse uitgever J. Minkman staan in de rubriek Letterkundig nieuws en stammen ook uit diens koker. Voorts voert deze periodiek een rubriek Inhoud tijdschriften, waarin de lezer herhaaldelijk geattendeerd wordt op Multatuli-publikaties in prominente tijdschriften als De Gids en De Spectator, maar ook bijdragen over Multatuli in meer obscure week- en maandbladen als de Economist, Flandria, De Indische Gids, De Lantaarn, De Leeswijzer, Noord en Zuid, De Portefeuille, Vragen van den Dag enz. worden ruimschoots gerapporteerd. Het voert echter te ver de gegevens uit die laatste rubriek in deze documentatie te op te nemen.
1 (1887), 5
[Letterkundig nieuws]
‘Een onzer grootste letterkundigen, Eduard Douwes Dekker, beter bekend onder zijn schrijversnaam Multatuli, is den 19en Februari te Nieder-Ingelheim overleden. Welk een man van beteekenis hij voor onze letterkunde was, bewijzen de verschillende dagblad- en
| |
| |
tijdschrift-artikelen, naar aanleiding van zijn dood hem gewijd. Hij heeft zich door zijne werken veel vrienden verworven, maar een wellicht grooter aantal personen tot zijne vijanden gemaakt. Daarom is het eene eerste vereischte met een kalmen blik die artikelen te beschouwen, want waar eensdeels oprechte waardeering en zelfs overschatting van zijne werken valt op te merken, daar ziet men anderdeels geringschatting en verguizing tusschen de regels doorschemeren. Eerst het nageslacht kan den schrijver Multatuli beoordeelen; thans valt het velen zoo moeielijk dezen van den persoon van Douwes Dekker te scheiden. Daarom meenen wij met deze korte mededeeling te kunnen volstaan, terwijl wij onzen lezers naar eene in dit Nr. voorkomende persoonlijke herinnering verwijzen, die het zeer eigenaardig medegedeelde oordeel van Multatuli, over onzen populairsten dichter de Genestet, bijna woordelijk teruggeeft’.
1(1887), 5
J. M[inkman]
Een persoonlijke herinnering aan Multatuli
‘Het is reeds eenige jaren geleden, dat ik op een guren voorjaarsmorgen te Tiel op de boot stapte en het voorrecht genoot eenige uren met Multatuli door te brengen. Ik kende hem niet persoonlijk, doch het portret dat ik van hem bezat, en de scherpgeteekende trekken van den persoon dien ik voor mij had, boden eene te sterk sprekende overeenkomst aan om lang te twijfelen. Ik aarzelde eenige oogenblikken, alvorens het te wagen hem aan te spreken. Doch nauwelijks deed ik dit, of ik zag mijn vermoeden bevestigd, en nadat ik mij aan hem had bekend gemaakt, sprong de interessante man op, stak mij beî zijn handen toe en drukte die met eene hartelijkheid, die ik op 't eerste oogenblik niet begreep, doch die ik eenigermate verklaard zag, toen hij mij dankte voor eene kleine attentie, hem, met misschien honderd andere mannen van meer of minder naam, twee à drie jaren vroeger bewezen. Ik achtte die attentie van zoo weinig beteekenis, dat ik ze reeds lang vergeten had. De man met het stalen geheugen behoefde echter slechts den klank van mijn naam op te vangen om zich te herinneren.
De hartelijke begroeting zette mij terstond op mijn gemak en weldra zaten we zoo gezellig te praten alsof we elkaâr reeds sedert jaren kenden. Praten is echter het eigenlijke woord niet, want ik vergenoegde mij meestal met te vragen, en hij met te antwoorden.
Eene enkele maal als ik hem niet volkomen begreep of van meening met hem over een zeker punt verschilde, kreeg ons onderhoud meer den vorm van een gesprek, en soms werd het zelfs zeer levendig.
Vele belangrijke personen of zaken, die mij te dier tijde interesseerden, werden door ons aangeroerd. Hedendaagsche en vroegere letterkundigen, kunstenaars en staatslieden, in verband gebracht met letter- en staatkunde, afgetrokken onderwerpen als God en onsterfelijkheid, maakten den hoofdinhoud van ons samenzijn uit.
Terwijl wij ons in letterkundige aangelegenheden verdiepten, wendde ik mij als onwillekeurig tot hem met te zeggen: ‘Al uwe werken heb ik gelezen; over vele personen
| |
| |
hebt ge daarin uw oordeel uitgesproken, doch wat me verwondert is, dat ge u nergens uitgelaten hebt over de Genestet.’
| |
| |
‘Dat is waar’.
‘En ik meen dat de populariteit van dezen dichter u toch wel het recht zou geven uw oordeel over hem uit te spreken.’
‘Er zijn er meer over wie ik wel zou willen spreken als ik daartoe slechts gelegenheid en de noodige opgewektheid bezat. Ik geloof zeer zeker, dat hij een goeie, beste man is geweest, ofschoon ik hem niet heb gekend.’
‘Neen, zeg me uw oordeel over zijne waarde als dichter, als de baanbreker voor ons Hollanders van de verjongde gedachte, als de man, die zulk een belangrijken stoot heeft gegeven aan het verruimde godsdienstige en zedelijke leven onzer dagen.’
‘Gij vraagt mij veel, maar laat me denken, laat me denken.’ En zijn blik staarde eenige oogenblikken als in verstrooiing voor zich uit. Weldra hernam hij: ‘Ik zal u eens een klein geschiedenisje verhalen. Luister even, het is niet lang. Het is jaren geleden, dat ik op een zondagmorgen eens bij mijn broer kwam, - de goeie man is reeds lang dood, - hij was destijds predikant te Helder. Ik kwam onverwacht; hij kleedde zich om de ochtendgodsdienstoefening te vervullen. Na onze begroeting vroeg hij: ‘En zie je nu niets vreemd aan me, broer?’ - Ik nam hem van het hoofd tot de voeten op, en antwoordde: ‘Neen’. Hij herhaalde zijne vraag en weder gaf ik hetzelfde antwoord, terwijl ik hem nogmaals geheel monsterde. - ‘Maar werkelijk’ zei hij toen met eenige drift in zijn stem, ‘kunt gij dan niets bijzonders aan mij zien,’ en toen ik wederom ontkennend antwoordde was hij werkelijk opgewonden toen hij sprak: ‘En zie je dan niet dat ik geen bef voor heb? Maar in de bef zit het hem niet!’
Hij poosde een oogenblik en vervolgde toen: ‘En nu mijn jonge vriend, weet gij mijn oordeel over de Genestet. Zijn geest deed hem de zuiver menschelijke bede ontvallen:
Verlos ons van den preektoon, Heer!
Geef ons natuur en waarheid weer,
terwijl daar straks zijn hart hem uit deed galmen:
Zonder nu geheel met deze zienswijze van den grooten letterkundige in te stemmen, meen ik het bovenstaande onder de oogen mijner lezers te mogen brengen als een bewijs van zijne gevatheid en de ongeëvenaarde kunst om oogenblikkelijk de zwakke zijde van eene zaak of een persoon aan te toonen’.
1 (1887), 6
[Letterkundig nieuws]
‘Zoowel de Uitgevers-Maatschappij “Elsevier” als de weduwe van Douwes Dekker, heeft
| |
| |
zich tot de vrienden van Multatuli met het verzoek gericht, om mede te willen werken tot het verzamelen van Multatuli's brieven. Die plannen komen ons wel wat voorbarig voor en zeer terecht doet de Kamper Ct. naar aanleiding dier uitgave de volgende aanhaling uit de “Ideeën”: “Ik protesteer ernstig tegen medeplichtigheid aan de vergrijpen die na mijn dood zullen geschieden, ter stilling van den dorst naar kennis mijner lotgevallen.”’
1 (1887), 7
[Letterkundig nieuws]
‘Te Amsterdam heeft zich eene commissie gevormd tot stichting van een huldeblijk voor Multatuli. Naar De leeswijzer verneemt, zal de kunstavond door die commissie voor dat doel te geven, bij genoegzame belangstelling, dezer dagen worden gehouden.’
1 (1887), 7
[Letterkundig nieuws]
‘Het Batav. Hbl. bevat het volgende uittreksel uit den staat van dienst van den Ned. Ind. ambtenaar E. Douwes Dekker (Multatuli) zooals die berustende is ter algemeene secretarie te Batavia.
Eduard Douwes Dekker, geboren te Amsterdam 2 Maart 1820. Vader: Engel Douwes Dekker. Moeder: Sietske Eeltjos Klein. Te Indië aangekomen 6 Januari 1839, schip Dorothea, gezagvoerder E. Douwes Dekker. 15 Januari 1839 in dienst getreden als klerk bij de algemeene rekenkamer, zonder bezoldiging. 1 Maart 1839 een maandelijksch traktement toegelegd van f80. 17 April 1839 verhoogd op f125. 6 Februari 1840 benoemd tot 2n commies bij de Algemeene Rekenkamer, op een maandelijksch traktement van f220. 9 Juli 1842 tot controleur 2e klasse ter Westkust van Sumatra, traktement f275 's maands. 25 October 1843 goedgekeurd het hem door den Gouverneur van Sumatra's Westkust gegeven ontslag als control. van Natal en ter beschikking gesteld van den resident der Padangsche Bovenlanden. Van 1 Dec. 1844 tot ult. Juni 1845 een wachtgeld toegekend van f 91,67. Besluit 1 Juni 1844, wachtgeld verlengd tot ult. December 1845. Besluit 10 September 1845 machtiging verleend tot uitbetaling van het traktement als controleur 2e klasse van 1 September 1843 tot 8 Januari 1844 en wachtgeld van 9 Januari 1844 tot einde 1844. Bij besluit van 13 September 1845 tijdelijk ter beschikking gesteld van den resident van Krawang tot ult. December 1845, op eene toelage van f 108,33 boven het wachtgeld. 18 Mei 1846 commies op het residentie-kantoor te Bagelen, traktement f200. Bij besluit van 25 Jan. 1848 eene gratificatie toegekend van f 200. Bij besluit van 27 Oct. 1848 benoemd tot secretaris van Menado, tevens vendumeester, traktement f 400. Bij koninklijk besluit 17 December het radicaal toegekend als ambtenaar 2e klasse. Bij besluit van 8 October 1851 benoemd tot adsistent-resident tevens magistraat en commandant der schutterij te Amboina f500. 25 Juli 1851 eervol ontslagen als president der wees- en boedelkamer te Menado.
Bij besluitvan 1 Augustus 1852 twee jaar verlof toegestaan naar Nederland, traktement f2700 's jaars, tot herstel van gezondheid.
| |
| |
Bij besluit van 4 Januari 1856 benoemd tot assist-resident van Lebak.
Bij besluit van 23 Maart 1856 eervol van de verdere betrekking van ass.-res. van Lebak ontheven en voorloopig belast met de waarneming der betrekking van ass.-res van Ngawie (Madioen) f 500.
Aangeteekend dat bij kabinetsbrief van 23 Maart 1856, hij ernstig wordt terechtgewezen ter zake van zijn onvoorzichtige handelingen als assist.-resid. van Lebak.
Bij besluit 4 April 1856, op verzoek, eervol uit 'slands dienst ontslagen.’
1 (1887), 12
[Letterkundig nieuws]
‘Omtrent het gehouden Letterkundig Congres kunnen we zeer kort zijn. Behoudens enkele veranderingen is het programma geheel nagekomen. Men heeft aan het verlies van onze grootste letterkundigen van den tegenwoordigen tijd, Multatuli en Busken Huet geen enkel woord gewijd, maar daarentegen een passende hulde gebracht aan mej. Hasebroek - een niet minder bekend letterkundige - die daags vóór den aanvang van het congres is overleden’.
2 (1888), 3
[Letterkundig nieuws]
‘In het geboortehuis van E. Douwes Dekker (Multatuli) in de Korsjespoortsteeg te Amsterdam, is dezer dagen een gedenksteen geplaatst, vermeldende den datum van zijne geboorte en van zijn overlijden’.
2 (1888), 6
[Letterkundig nieuws]
‘Bij den uitgever A. Rössing te Amsterdam, is in den trant van Multatuli's Ideeën een werk van diens geestverwant Engelbert de Chateleux ter perse, getiteld: “Ephemeriden”. Den inhoud omschrijft de auteur aldus: Ideeën, Spreuken, Paradoxen, Studieën, Verhalen, Sprookjes, Fabels, Droomen. Kort en goed, 'n jaargang mijner zielsannalen’.
2 (1888), 9
[Letterkundig nieuws]
‘In het Juli-Nummer van de Gids komt een zeer belangwekkende studie voor over Multatuli, waarop wij de aandacht onzer lezers vestigen’.
2 (1888), 10
[Letterkundig nieuws,] overgenomen uit De Portefeuille)]
‘Van goed ingelichte zijde vernemen wij dat de Uitgevers-Maatschappij “Elsevier” nog in
| |
| |
den loop van dit jaar eene nieuwe uitgave zal bezorgen van de werken van Multatuli: Deze naar tijdsorde gerangschikte uitgave zal voorafgegaan worden door Studiën over de werken van dien Meester, door Mr. C. Vosmaer, en bezorgd worden door Multatuli's weduwe. Indien de nieuwe uitgaaf tot matigen prijs verkrijgbaar wordt gesteld, dan durven we voorspellen dat aan deze ondersteuning een buitengewoon succes ten deel zal vallen’.
2 (1888), 11
[Letterkundig nieuws]
‘Het artikel van Dr. Swart Abrahamsz. over Eduard Douwes Dekker, in de Juli-afl. van de Gids opgenomen, is thans bij den uitgever Tj. van Holkema te Amsterdam verschenen, en heeft reeds aan een paar brochures, die min of meer heftig tegen de wijze waarop Dr. Swart Multatuli beschouwd heeft, protesteeren, het aanzijn geschonken, terwijl tal van dagblad- en tijdschrift-artikelen Dr. Swart de les lezen. Dat hij dit in enkele opzichten verdiend heeft, valt niet te ontkennen, maar over het geheel heeft zijne studie eene groote verdienste: zij heeft vele hoofden warm gemaakt en vele pennen in beweging gebracht, waardoor de kans grooter is geworden, dat we Multatuli in zijne juiste letterkundige waarde eenmaal aan de hand van een bekwamen gids zullen leeren kennen. De methode door Dr. Swart gevolgd, moge nieuw zijn en daarom alleen vele bestrijders vinden, - een Hollander is van nature een vijand van al wat buiten zijn gezichtskring ligt, - wij moeten volmondig erkennen dat dit de juiste weg is om een kunstenaar te leeren kennen en waardeeren. Zoomin als de hersenen van den bloedsomloop gescheiden kunnen worden of omgekeerd om een redelijk denkend mensch te vormen, zoo min kunnen de invloeden die van buiten af op een kunstenaar werken, ontbeerd worden om diens scheppingen te kunnen verklaren. En daarom ontvangt men van haast alle levensbeschrijvingen een heel vaag beeld van den geschetste’.
2 (1888), 11
[Rubriek Advertentiën]
‘Bij A. Rössing, te Amsterdam, is verschenen:
multatuli, een valsche diagnose van een dolenden Gids,
'n onpartijdig antwoord - zonder geleerdheid - op het artikel van Dr. Swart Abrahamsz., door H.J. Top. f0,50.
multatuli geoordeeld door de wetenschap.
Het Gidsartikel van Dr. Swart Abrahamsz, toegelicht door A. Gorter, Arts. Prijs f0.50’.
3 (1889), 1:
[Letterkundig nieuws]
‘Het eerste deel der verzamelde werken van Multatuli is verschenen bij de Uitgevers-Maatschappij “Elsevier”. De prijs dezer (niet compleete) serie is f 15.50. Er ontbreken slechts aan: “Millioenen-Studien”, “Duizend-en-eenige hoofdstukken over Specialiteiten”
| |
| |
en “Nog eens vrije arbeid in Nederl.-Indië”. Deze goedkope uitgave zal zeer zeker onzen grootsten letterkundige voor velen bereikbaar maken. Wij vestigen gaarne de aandacht onzer lezers op deze editie’.
3 (1889), 3
[Annonce]
‘Verschenen bij A. van Klaveren, te Amsterdam:
multatuli-wespen,
door Veritas.
Pikante brochure: ... prijs 50 Cents’
3 (1889), 4
[Letterkundig nieuws]
‘Wederom zal de Multatuli-literatuur vermeerderd worden met eene studie van L.G. Gerhard, getiteld: Multatuli, eene stem uit Indië. De prijs zal zijn f 1.60. Uitgever is de heer A. Rössing te Amsterdam’.
3 (1889), 4
[Letterkundig nieuws]
‘Naar wij vernemen is Dr. Dondorf en Veritas de schrijver van Multatuli-Wespen, één persoon. Bedriegen wij ons niet, dan is Juffr. Anderson, die ook onder de naam van Mevr. Quarlès schrijft, niet vreemd aan bovenstaande pseudoniemen. De bekendheid van Juffr. A. met Multatuli geeft ongetwijfeld veel waarde aan bovengenoemde brochure’.
3 (1889), 4
[Annonce]
Tweede aankondiging van Multatuli-wespen.
4 (1890), 2
[Letterkundig nieuws]
‘De Zw. Ct. verneemt, dat de weduwe van Douwes Dekker bezig is met het bewerken van een afzonderlijke uitgave der Wouter-geschiedenis, die in de ideeën van Multatuli verspreid voorkomt’.
4 (1890), 8
[Letterkundig nieuws]
| |
| |
‘De eerste bundel brieven van Multatuli is verschenen. Zij behandelen het ontstaan van den Max Havelaar. Uitgever is W. Versluijs te Amsterdam’.
4 (1890), 9
[Letterkundig nieuws, (overgenomen uit de Arnhemsche Courant)]
‘Brieven van een overledene uit te geven is op zichzelf niet goed te keuren. Een onderscheid maakt het echter als hij, die ze schreef, door zijne werken heeft opgehouden een particulier persoon te zijn, maar een openbaar man is geworden, van wien elk woord en elke daad beteekenis heeft in verband met zijne daden of geschriften. Vooral ook maakt het een onderscheid, wanneer diegene, welke die brieven in het licht gaf, dit deed uit sympathie en als hulde aan de nagedachtenis van den overledene.
Aan deze twee voorwaarden beantwoordt het werk, dat dezer dagen bij den heer Versluijs te Amsterdam verscheen: “Brieven van Multatuli”, bijdragen tot de kennis van zijn leven, gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, geb. Hamminck Schepel. Met groote belangstelling zal men zeker kennis nemen van hetgeen de schepper van “Max Havelaar” aan zijne gade schreef, met betrekking tot dit boek in den tijd, dat hij daaraan arbeidde. Die brieven zijn geheel in den geest van hetgeen hij voor het publiek bestemde en men vindt er de geheele geschiedenis in van het ontstaan van dit meesterwerk, dat eene klassieke waarde zal behouden in de Nederlandsche letterkunde.
Ook daarom is de uitgave van deze brieven, in plaats van af te keuren, in hooge mate te waardeeren’.
5 (1891), 2
[Letterkundig nieuws]
‘Aan de Zw. Ct. wordt gemeld, dat Mevr. de wed. Douwes Dekker onder de papieren van Multatuli een onvoltooid tooneelspel heeft gevonden. Het is ter beoordeeling aan de heeren Le Gras en Haspels, te Rotterdam, ter hand gesteld’.
5 (1891), 3
[Letterkundig nieuws]
‘“De geschiedenis van Woutertje Pieterse”, getrokken uit Multatuli's Ideeën heeft eindelijk bij bovengenoemde Maatschappij de pers verlaten. Wij twijfelen er niet aan, of dit belangrijke geschrift van den genialen auteur zal spoedig uitverkocht zijn en door vele drukken worden gevolgd. Naast den “Max Havelaar” zal “Woutertje Pieterse” het meest gezochte werk van Multatuli blijven, wanneer althans, waarover wij nu nog niet kunnen oordeelen, de geschiedenis met zorg uit de Ideeën genomen is.
Het tweede deel der brieven van Multatuli “De Havelaar verschenen”, zag gelijktijdig met Woutertje Pieterse het licht. Ook dit deel zal zeker weder belangrijke onthullingen geven, ofschoon het te verwachten is, dat een groot deel ingewonnen zal zijn door de onverkwikkelijke zaak met Mr. J. van Lennep’.
| |
| |
5 (1891), 5:
[Letterkundig nieuws]
‘De fragmenten van Multatuli's onafgewerkt blijspel: “Aleid'” zijn te Rotterdam door het gezelschap der Vereenigde Tooneelisten ten gehoore gebracht voor een niet groot, maar belangstellend publiek, dat zich zeer dankbaar toonde voor het gebodene. Al kan men uit deze twee gedeelten niet opmaken hoe Multatuli zich den loop van het stuk gedacht zou hebben, er moeten kostelijke tooneeltjes in voorkomen, die elk op zichzelf de moeite waard zijn gezien te worden’.
5 (1891), 6
[Letterkundig nieuws]
‘In de “Tribune” komt een schrijven voor van den heer Eduard Douwes Dekker, waarin deze protesteert tegen het openbaar maken van de brieven van zijn vader door, gelijk hij haar noemt, “la dame M. Hammink-Schepel”. Hij acht het onvolledig uitgeven van die brieven, waarvan hier en daar de vorm verminkt is, met bijvoeging van aanteekeningen, een eerroof, (diffamation). Zelf ziet hij echter in, dat, wanneer hij de tweede echtgenoote van zijn vader voor den rechter daagde, deze hem in het ongelijk zou stellen. Daarom bepaalt hij zich tot een protest.
Ook de “Tribune” keurt het openbaar maken van die brieven af en zegt:
Wat nu de uitgave der brieven betreft is dit eene quaestie van auteursrecht, en aanmerkingen er op vallen onder een ander kaliber. De heele zaak is meer een moreel vraagstuk.
Al betaalde de uitgeefster voor het circuleeren der brieven, in plaats van het tegendeel, dan nog zou die handelwijze in hooge mate onkiesch wezen.
Het is eene intieme correspondentie, die nooit werd geschreven om te komen onder de oogen van het publiek. De groote menigte vermaakt zich gaarne met 't geen afwijkt van den gewonen regel, om het te be- of veroordeelen naar hare grove opvattingen. Misschien zal een protest van den zoon en een indirect beroep op de algemeene opinie meer uitwerken dan een rechterlijke aanklacht’.
5 (1891), 9
[Letterkundig nieuws]
‘Bij den uitgever W. Versluijs te Amsterdam is een eerste deel verschenen met “Brieven van Multatuli”. Het bevat de eerste periode van zijn leven en de laatste dagteekening is die van 31 December 1845. Hij is hierin een geheel ander man dan de volgende gebeurtenissen in zijn leven hem gemaakt hebben en deze brieven hebben weinig letterkundige waarde. Toch getuigen zij voor zijn ontwikkelden geest, zijn gevoel voor het schoone, zijn dichterlijken aanleg, waarvan hij reeds in 1838 blijk gaf. Ook in deze brieven toont hij reeds zijn meesterschap over de taal en zijn gaaf om juist te zien en juist weer te geven’.
| |
| |
5 (1891), 9
[Letterkundig nieuws]
‘Bij den uitgever W. Versluys te Amsterdam is dezer dagen in druk verschenen het onafgewerkt blijspel “Aleid” van Multatuli. De uitgave is zeer smaakvol en het formaat strookt met dat van Multatuli's gezamelijke werken.’
5 (1891), 12
[Letterkundig nieuws]
‘De letterlievende vereeniging “J.J. Cremer” te Haarlem, heeft een tooneelwedstrijd tusschen rederijkers en liefhebberij-tooneelgezelschappen in Nederland en België uitgeschreven, die in den schouwburg te Haarlem gedurende het speelseizoen 1891/1892, ter gelegenheid van het tien-jarig bestaan der vereeniging, zal plaats hebben. [...] Den 2 Febr. 1892 treedt de rederijkerskamer de Genestet te Utrecht op met “de Bruid daarboven” en “Een kop thee” [...]’.
6 (1891), 4
[Letterkundig nieuws]
‘De “Spectator” heeft een plebisciet uitgeschreven: hij vroeg van allen, die daarin belang stellen, voor 20 Dec. l.l., een opgave van minstens 10 werken van Hollandsche schrijvers of dichters der 19e eeuw, die ieder hunner het meest en het blijvendst geboeid hebben, een opgave dus van ieders meest geliefde Hollandsche boeken. [...] Er kwamen 300 antwoorden in. Ziehier de werken die de meeste stemmen op zich vereenigden [...].
Hildebrand, Camera Obscura, 206; Multatuli, Max Havelaar, 134; De Genestet, Gedichten, 112; [...] [Op de 24e plaats Woutertje Pieterse, op de 27e Vorstenschool, op de 35e de Ideën]’.
6 (1891), 4
[Letterkundig nieuws]
‘Aan den wedstrijd van den Provincialen Groninger Rederijkersbond, waaraan door zes kamers werd deel genomen, is de prijs, een prachtig vaandel, gewonnen door de Rederijkerskamer “Kunstliefde en Vriendschap” te Bellingwolde, - de 1e premie, Max Havelaar van Multatuli en de gedichten van de Genestet, in prachtband door “Harmonie” van Borgercompagnie, [...]’.
6 (1891), 5
[Letterkundig nieuws]
‘Op den 19n Febr. l.l., den 5n verjaardag van Multatuli's overlijden, is een Gedenkboek
| |
| |
verschenen, uitgegeven door de Vereeniging “De Dageraad”. Behalve een nog nooit gepubliceerd photographische portret van den overledene - vervaardigd naar een door hem aan Tine geschonken miniatuur - en een plaat bij “Het Gebed van den Onwetende”, bevat het boek: een facsimilé van Multatuli's laatste correspondentie, een briefkaart geschreven 4 dagen voor zijn dood; verschillende oorspronkelijke bijdragen; uittreksels uit tijdschriften en couranten enz. Het laatste gedeelte van het boek wordt gevormd door een uitvoerige bibliographie, vermeldende alle vertalingen van Multatuli's geschriften, en de belangrijkste boeken, brochures, tijdschrift- en courant-artikelen voor of tegen hem geschreven’.
6 (1891), 10
[Letterkundig nieuws]
‘Nieuws over Multatuli:
Wij lezen in “De tijd”: Naar ons uit Indië wordt gemeld, heeft pater Jonkbloedt S.J. een gewichtige studie onderhanden, waarin door hem, op grond van persoonlijke waarnemingen, in Indië-zelf gedaan, zal bewezen worden dat verscheiden toestanden, in den Max Havelaar door Multatuli beschreven, totaal onwaar zijn.
Algemeen zeker zal deze letterkundige arbeid, die, als wij wel zijn ingelicht, in het tijdschrift Studiën zal verschijnen, met ongeduld worden tegemoet gezien.
Naar aanleiding van dit bericht zegt de Zutph. Cour.: Den vereerders van Multatuli zal zeer gefrappeerd, neen geërgerd hebben het berichtje in “De Tijd”, dat pater Jonckbloedt S.J. een gewichtige studie onder handen heeft, waarin door hem, op grond van persoonlijke waarnemingen in Indië zelf gedaan, zal bewezen worden, dat verscheidene toestanden, in den “Max Havelaar” door Multatuli beschreven, totaal onwaar zijn.
Nu, we zullen met belangstelling kennis nemen van die studie, doch wij willen er hier voorloopig reeds op wijzen, dat een zeer interessante studie over Bantam en ook over de Havelaarszaak op dit oogenblik ter perse is bij de firma W.J. Thieme & Co. te Zutphen. Zij is van de hand van een gewezen Indisch ambtenaar, den heer R.J. van Sandick, die zelf ter plaatse (Lebak) nasporingen heeft gedaan en zijn studiën, thans verzameld, onder den titel van Lief en Leed uit Bantam, het licht zal doen zien.
Met groote belangstelling hebben wij van Sandicks objectieve beschouwingen over de Havelaarszaak kennis genomen (die vroeger ten deele trouwens in de Vragen des Tijds gepubliceerd zijn) en wij meenen dat met deze toelichting inderdaad de geschiedenis van Eduard Douwes Dekker's eervol ontslag als adsistent-resident van Lebak ongeveer volledig is verklaard en het gedrag der Nederlandsche Regeering in deze volkomen is gerechtvaardigd’.
6 (1891), 10
[Letterkundig nieuws]
‘De Toekomst bevat den uitslag van een in Januari uitgeschreven literarische enquête.
| |
| |
Voor de Nederlandsche auteurs in 't algemeen luidt die: Multatuli, Havelaar 14, Van Beers, Begga 11, Swarth, Rouwviolen 9, De Mont, Lentesotternijen en Idyllen 9, Loveling, Sophie 9, Beets, Camera Obscura 7, Conscience, De Loteling 6, Tony, Ernest Staes 6, Vosmaer, Amazone 6, De Genestet, Gedichten 5, Huet, Literarische Fantasiën en Kritieken 5, De Geyter, Keizer Karel 5, 24 anderen, van Noord en Zuid, hebben allen minder dan 5, op een totaal van meer dan dertig stemmen.’
6 (1891), 12
Letterkundig nieuws]
‘Binnenkort zal de zesde bundel Brieven van Multatuli het licht zien’.
7 (1892), 1
[Letterkundig nieuws]
‘De Revue de l'Evolution van 1 Sept. bevat een biographie van Multatuli door Alexander Cohen. De schrijver vertaalt daarin vele fragmenten uit Dekker's werken’.
7 (1892), 3
[Letterkundig nieuws]
‘Onder de belangrijkste uitgaven in deze maand mag in de eerste plaats genoemd worden een nieuw werk van Dr. Jan ten Brink, De Bredero's, een novelle uit de geschiedenis der Nederlandsche letteren. Verder het zesde deel der Brieven van Multatuli [...]’.
7 (1892), 6
R.A. van Sandick
Eene kenschetsende bijdrage
‘De heer R.A. van Sandick geeft in Eigen Haard de volgende bijdrage tot de kennis van Multatuli.
In 1855 keerde de Oost Indische ambtenaar E. Douwes Dekker met vrouw en kind weer naar Indië terug. Hij was ‘met verlof naar Europa’ geweest, en volgens de bepalingen kwam hij dus in Indië ‘op wachtgeld’, in afwachting van een herplaatsing als assistent resident bij het binnenlands bestuur.
In die dagen woonde te Batavia de familie H. Mevrouw H. was een hoogstbeschaafde, fijngevoelige vrouw, het tegendeel van een legendarische type der Europeesche vrouw uit de indische romans. Vol belangstelling en hartelijk voor haar omgeving, op zijn Hollandsch degelijk, ‘every inch a lady’. Dekkers vrouw, freule Everdine van Wijnbergen, was een nicht van haar.
Op een avond, vóór den eten, zat mevrouw H. in de voorgalerij van haar woning op het Koningsplein. Een rijtuigje reed het erf op. Een dame stapte eruit, die snelde trappen van de voorgalerij en op mevrouw H. toeliep, met de woorden: ‘Dag nicht, hier ben
| |
| |
ik. Ik kon het thuis niet uithouden. Dekker is een duivel.’
Mevrouw H. herkende Tine, haar nichtje, erg, heel erg van streek.
Wat er tusschen man en vrouw was voorgevallen, zou ik u niet kunnen zeggen. Mevrouw H. vroeg er niet naar. Want ze was niet alleen een hartelijke en fijngevoelige, maar ook een verstandige vrouw. Ze liet aan Tine geen tijd om confidenties te doen, maar ze nam Tine's handen in de hare en ze zeide:
- ‘Wel kind, je bent hartelijk welkom hier in huis. Ga maar eens kalm zitten. Weet je wat je doen moest? Blijf van van middag bij mij. Kom, doe me dat genoegen. Schrijf maar even een briefje aan Dekker, dat ik je gevraagd heb om hier te blijven eten. Ik zal er dadelijk een jongen mee wegsturen. Dan kunnen wij na den eten eens kalm samen praten. Dan kom je heelemaal tot bedaren, en dan ga je van avond in een rustige stemming weer naar huis.’
- ‘O, Ja, nicht, dat neem ik gaarne aan.’
Tine kreeg van mevrouw H. papier en inkt en zij ging zitten schrijven in een zijkamer.
Mevrouw H. liet haar alleen en ging weer op haar gewone plaats in de voorgalerij zitten.
Tine was nauwelijks met haar brief begonnen toen Douwes Dekker de trappen van de voorgalerij op stormde; hij was blijkbaar zeer overspannen. Mevrouw H. verwelkomde hem zoo ongedwongen mogelijk, en wees hem een stoel aan. Dekker begon dadelijk verbazend druk te redeneeren.
Tine hoorde zijn stem, ze liet haar brief in den steek en kwam ook naar voren. En daar zaten nu Dekker en Tine, alsof er niets gebeurd was.
Mevrouw H. vroeg hen beiden te eten. 't Werd een allerprettigste avond; Dekker schitterde van vernuft, sloeg paradox op paradox, deed allergrappigste verhalen, en de beide dames, Tine en Mevrouw H. schaterden het telkens uit van het lachen. 't Spreekt wel van zelf, dat mevrouw H. tact en kieschheid genoeg bezat om met geen enkel woord een toespeling te maken op de aanleiding tot hun samenzijn. De avond vloog om. Toen het laat werd, liet Mevrouw H. inspannen. Opgewekt, vroolijk, gelukkig reden Tine en haar man, in de beste harmonie, samen weg.
Vóór zij ging slapen, maakte mevrouw H., volgens een goede Indische gewoonte, de ronde door haar huis, om te kijken of de bedienden alles behoorlijk hadden opgeruimd. Zij kwam ook nog eens in het zijkamertje. Daar zag ze een stuk papier op tafel liggen. Zij nam het bij het schijnsel van de kaars, die zij in haar hand had. 't Was het begin van den brief van mevrouw Dekker aan haar man. De brief was nog niet ver gevorderd. Op het blaadje stond alleen maar, met Tine's hand geschreven:
‘Lieve Engel!’.
7 (1892), 7
[Letterkundig nieuws]
‘In de Soer. Ct. wordt het denkbeeld opgeworpen, in Indië een standbeeld voor Multatuli op te richten’.
| |
| |
7 (1892), 7
‘De Mercure de France zal in Mei de vertaling geven van eenige parabelen van Multatuli, vertaald door den heer E. van Heurck, student te Gent, en het tijdschrift Le Réveil eerlang een vertaling van den Banjer (uit “Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb!”), ook door den heer Van Heurck in het Fransch overgezet’.
7 (1892), 10
P.Br.
[Letterkundig nieuws, (ontleend aan de Zeeuwsche Courant)]
‘Nederlandsche auteurs, [...] ook de beste en populairste, zijn en waren te allen tijde in geldelijk opzicht van eene heel wat mindere conditie (dan een Franschman bijvoorbeeld). “Zich zalig te schrijven” - zooals Busken Huet het uitdrukte bij zijne beschouwing over Betje Wolff en Aagje Deken in Oude Romans - “is het verste punt, waartoe in Nederland een auteur het brengen kan”. Dichters noch romanschrijvers hebben ten onzent ooit kans gezien ook maar te leven van hunne pen, laat staan er schatten mee te vergaderen. Wat meer zegt: een vijftig jaar geleden - gelijk door Martinus Nijhoff in zijn levensbericht van G.T.N. Sutingar intertijd naar waarheid is gereleveerd - verkeerden onze letterkundigen zelfs nog in den waan, dat het niet welvoeglijk was voor hunne pennevruchten een honorarium te bedingen; zij huiverden bij de gedachte alleen, met zoogenaamde “broodschrijvers” op ééne lijn te worden geplaatst. Slaagde eene uitgave boven verwachting - zegt Nijhoff - dan wist de uitgever zijnen dank niet beter te kennen te geven dan door een geschenk aan den auteur of aan zijne echtgenoote, ook wel in den vorm van een bankbiljet “voor den spaarpot der kinderen”, en de auteur was dan telkens “verrast” door die beleefdheid(!). Zoo geschiedde het in den dagen van van der Palm, Tollens, v.d. Hoeven e.a. Zelfs onze populairste romanschrijver Jacob v. Lennep, heeft nooit eenig honorarium bedongen of ontvangen voor zijn talrijk papieren kroost, behalve voor zijn laatsten roman Klaasje Zevenster, en dat was destijds daarom een kleine gebeurtenis - ik bedoel zijn contract met de heeren Nijhoff, Sijthoff en Thieme. Tegenwoordig is men ten onzent die valsche schaamte, als ik ze zoo noemen mag, wel-is-waar geheel te boven gekomen en wordt er tusschen schrijvers en uitgevers uit een geheel ander vaatje getapt dan toen, maar toch is en blijft het auteurschap alléén en zonder iets
meer, tenzij dan op het gebied der journalistiek, in Nederland als beroep beschouwd, ondenkbaar. Ons land is er te klein, de grenzen van ons taalgebied zijn er te beperkt voor. Vondel dreef een kousenhandel, Tollens deed in verfwaren, Potgieter was koopman, Klikspaan een troetelkind der fortuin en geboren rentenier, Alberdingk Thijm handelde in blikjes van verduurzaamde levensmiddelen en dreef later een boekhandel. Anderen zijn professor of docent aan eene hoogere burgerschool, of bekleeden een kerkelijk ambt, enz. enz. Onze “Hommes de lettres” in den trant van Zola, als zij bij zeldzame uitzondering soms b.v. Multatuli heeten, lijden broodsgebrek en leven als zwervers of ballingen’.
|
|