| |
| |
| |
Olf Praamstra
Bij de voltooiing van Multatuli's Volledige Werken, een gesprek met Willem Frederik Hermans
Willem Frederik Hermans heeft zich zijn leven lang met Multatuli beziggehouden. Op twaalfjarige leeftijd las hij Max Havelaar voor de eerste keer, in 1937 was hij, vijftien jaar oud, aanwezig bij de festiviteiten ter gelegenheid van Multatuli's vijftigste sterfdag en tien jaar later, toen Multatuli's zestigste sterfdag werd herdacht, publiceerde hij zijn eerste artikel over hem: een recensie van H.A. Ett, De betekenis van Multatuli voor onze tijd (Amsterdam, 1947), verschenen in Vrij Nederland van 20 september 1947. Dit korte stukje was het begin van een reeks van essays, recensies en kritieken met Multatuli als onderwerp, waarvan de laatste in dit nummer van Over Multatuli verschijnt. De belangrijkste onder die vele publikaties zijn de biografische schets De raadselachtige Multatuli, waarvan de tweede, herziene druk in 1987 verscheen, en de in hetzelfde jaar verschenen geannoteerde uitgave van de vijfde druk van Max Havelaar.
Aanleiding voor dit gesprek is de voltooiing van Multatuli's Volledige Werken. U hebt aan de voltooiing van deze Volledige Werken, ook in het openbaar, wel eens getwijfeld en in uw schattingen over het tijdstip, waarop deze onderneming af zou zijn, kan enig pessimisme u niet ontzegd worden. In 1981 noemde u het jaar 2081 als vermoedelijke einddatum; in 1987 was u iets optimistischer en hield u het op 2021. Dat het nu zover is, moet een geweldige meevaller voor u zijn.
Ach, meevaller... ik heb niet getwijfeld aan het feit dat het af zou komen, maar wel vaak gedacht dat ík het niet meer beleven zou. Het Volledig Werk werd samengesteld door zulke opscheppers, dat die twijfel wel terecht was. Zo'n Hans van den Bergh schepte op, dat het in 1987 klaar zou zijn. Nou, waar zijn we nu? Acht jaar later. Maar goed, het meeste hebben we nu tot onze beschikking.
U hebt van jongs af aan een zeer grote bewondering gehad voor Multatuli. In 1950 schreef u een opstel over Multatuli, met de veelzeggende titel ‘Een pionier in het vacuum’; en daarin schrijft u: Als Multatuli er niet was geweest, ‘dan zou de letterkunde in Nederland iets zijn dat hier nu eenmaal niet beoefend wordt, zoals de zeevisserij in de Alpen of de koffiecultuur op Newfoundland.’ Is het echt zo slecht gesteld met de Nederlandse literatuur of steekt Multatuli er zo ver bovenuit?
Allebei, want al is Multatuli buitengewoon goed, dat betekent nog niet, dat er niet vier of vijf andere buitengewoon goede schrijvers hadden kunnen zijn. En die zijn er niet.
| |
| |
Hoe komt dat?
Ik weet het niet. Sommigen zeggen, dat het een gevolg is van het in Nederland overheersende calvinisme. Dat hoor je tenminste vaak. Maar een land als Schotland heeft veel grote schrijvers en is niet minder calvinistisch dan Nederland; en Zweden, dat dan wel niet calvinistisch maar Luthers is, maar toch ook erg streng, heeft eveneens grote schrijvers, beroemde toneelschrijvers ook, en die hebben wij niet. Waar dat 'm in zit, weet ik niet. Misschien omdat Nederland een importexportland is, waar de mensen allemaal een beetje Engels en Frans kennen en denken: wat een ander heeft, hoeven wij zelf niet te maken. Het grootste deel van de literatuur hangt op de een of andere manier met chauvinisme samen: het is het te boek stellen van het geweten van de natie. Daar had Nederland misschien niet zo'n behoefte aan. In de eerste helft van de negentiende eeuw begon die behoefte een beetje te komen. Vóór die tijd bestond Nederland uit kooplui, uit scharrelaars, die hadden daar geen belang bij.
Maar de zeventiende eeuw staat toch bekend als een bloeiperiode in de Nederlandse geschiedenis?
Onze kooplieden hebben een bloeiperiode gekend, die hebben overal vandaan grote schatten bij elkaar geroofd en een groot gebied beheerst.
Maar ook voor de letterkunde is de zeventiende eeuw toch een hoogtepunt geweest?
foto: T. Luiken
Een beetje wel, maar het is, jammer genoeg, allemaal zo vreselijk onleesbaar uitgevallen. Iemand als Hooft die wou de Nederlandse Tacitus worden. Helaas, had
| |
| |
hij nou gewoon net als Willem Godschalk van Focquenbroch z'n moerstaal geschreven, dan hadden we er nu nog plezier van. Maar dat deed hij niet. Zelfs in die tijd zagen sommigen al in, dat wat hij deed aanstellerij was; een aanstellerij, die dus diep geworteld is in Nederland. Focquenbroch had al in de gaten dat Huygens en Hooft zo'n gewrongen Nederlands schreven.
Aanstellerij, dat is dus ook een reden voor het ontbreken van een goede Nederlandse literatuur?
Ja, dat is wat Multatuli bedoelt, als hij zegt: ‘ik probeer levend Hollands te schrijven, maar ik heb schoolgegaan’. Die schoolmeesters ramden het eruit.
Verklaart die Nederlandse traditie ook, dat u weliswaar grote bewondering hebt voor Multatuli, maar hem desondanks internationaal niet zo hoog aanslaat?
Dat doe ík niet, hij wórdt internationaal niet hoog aangeslagen. Scandinavische schrijvers als Ibsen, Andersen, Strindberg e.d., schrijvers uit een vergelijkbaar klein taalgebied als het onze, zijn nu eenmaal veel beroemder. Dat is niet, omdat ik het zeg, maar dat is een feit. U kunt dat in iedere krant lezen, u kunt het zien aan de programma's van theaters in Parijs, Londen, Berlijn, of waar dan ook: er is altijd wel een stuk van Ibsen of Strindberg dat opgevoerd wordt. Ziet u Aleid opgevoerd worden in Parijs? Nee toch zeker. Of Vorstenschool? Ik heb Vorstenschool één keer helemaal gezien. Ik meen zelfs met Fie Carelsen in de hoofdrol. Nou ja, het was wel om uit te zitten, maar het was niet van: oh, oh, wat ben ik onder de indruk. Multatuli vond het trouwens zelf ook niet mooi. Hij heeft er jaren aan geworsteld. Goed, het is beter dan Aleid, maar dat is dan ook zo slecht. Dat heeft hij ook niet eens af kunnen maken, zo vervelend vond hij dat.
Nu is schrijven voor toneel ook niet zijn sterkste punt.
Maar ook Max Havelaar is geen wereldberoemd boek. Het is een goed boek, het verveelt je niet, maar je kan niet zeggen dat het briljant in elkaar zit. Dat slot is een potje krachtpatserij en dan die dwaze oproep aan koning Willem III. Daar klopt niets van, want die arme koning Willem III had ook toen al niets in te brengen. Het boek is niet doelmatig geschreven. De boodschap van Multatuli komt lang niet altijd over. Van het begin af aan is het boek daarom verkeerd begrepen. Zo is het bijvoorbeeld op grote schaal verspreid in de Sovjetunie als anti-kolonialistisch betoog, maar dat was Multatuli's bedoeling helemaal niet.
Er zijn mensen die Max Havelaar vergelijken met De negerhut van oom Tom. Ten onrechte, want die Negerhut van oom Tom is zeer doelmatig geschreven. In dat boek wordt met alle middelen het idee erin gehakt, dat het niet kan dat de negers behandeld worden, zoals ze in het verhaal behandeld worden. Dat heeft de schrijfster heel precies uitgewerkt met behulp van een brave, vrome slaveneigenaar, die zijn slaven goed behandelt, en een ander die ze stelselmatig mishandelt en uithongert, enz.; dat zit heel systematisch in elkaar. Maar in de Havelaar is daar
| |
| |
geen sprake van. Veel mensen in Nederland schijnt dat niet uit te maken, maar in het buitenland ergert men zich daar aan. U kunt dat lezen in de recensie van de Engelse vertaling van de Havelaar in de Scottsman, die onlangs in deel XXIV van de Volledige Werken is verschenen; in die recensie wordt de Havelaar gekraakt. Terwijl Max met Tine, Verbrugge en Duclari zit te eten en grappen te maken over de vrouwen van Arles en Nîmes, liggen de bewoners van Lebak langs de weg te sterven. Multatuli besefte niet - trouwens veel Nederlandse schrijvers beseffen niet - dat zoiets niet kan, dat die zaken in een verhaal met elkaar samen moeten gaan. Daar hebben Nederlanders geen gevoel voor. Je ziet dat ook aan de PvdA: de PvdA, de partij van de arbeid, de partij voor arme mensen die moeten arbeiden om meer macht te krijgen. Lange tijd is die partij in de Tweede Kamer en ook in de regering vertegenwoordigd geweest door iemand als Ien Dales: die was 125 kg zwaar! Dat vind ik geen symbool voor zo'n partij. Men had moeten zeggen: of er gaat vijftig kilo af, of anders niet in de Kamer. Maar Hollanders accepteren dat. Ja, zo'n aardig mens, zeggen ze dan. Hoe kan dat nou? Er moet samenhang zijn. Er moet harmonie zijn tussen symbolen en werkelijkheden. Ook in de Havelaar ontbreekt het daaraan. Al die gezellige praatjes tijdens het eten, terwijl om hen heen iedereen de hongerdood ligt te sterven. Dat kan niet.
Daarom wordt het boek vaak verkeerd begrepen en dat is de reden, dat het niet helemaal raak is. En om dan toch de ellende in Lebak in beeld te brengen, krijg je Saidjah en Adinda. Dat is inderdaad to the point. Alle détails zijn goed: de buffel beschermt kleine Saidjah, en juist die buffel wordt door de regent opgegeten. Heel goed, zo hoort het. Ik geloof dat dat het fundament is waar eigenlijk het hele boek om draait.
Maar als u het boek zo beoordeelt, gaat u ervan uit dat het slechts één doel heeft: verbetering brengen in het lot van de arme Javaan.
Zo is Multatuli eraan begonnen, maar naderhand merkte hij: wat drommel, het gaat niet alleen om de onderdrukte Javaan, het gaat ook om de onderdrukte Tine en Max! Dat schrijft hij trouwens ronduit. En dat is heel iets anders dan in De negerhut van oom Tom. Daar blijft de schrijfster volstrekt buiten het boek, die doet niet mee, en daarom is het boek veel meer to the point dan de Havelaar. En daarom wordt die Negerhut van oom Tom over de hele wereld nog geregeld gelezen. Van de Havelaar zijn er, geloof ik, wel dertig vertalingen, maar die staan bij de afdelingen Nederlands van buitenlandse universiteiten in de kast, en dan is het afgelopen, helaas.
Maar Multatuli heeft natuurlijk meer geschreven dan alleen Max Havelaar?
Jawel, maar de Havelaar is verreweg zijn beroemdste boek. Zelf vind ik sommige gedeelten van Woutertje Pieterse veel mooier, veel beter geschreven ook; het zit ook beter in elkaar. Maar dat leest men niet. De Salamander-uitgave van Woutertje Pieterse die een paar jaar geleden uitgekomen is, ligt nu al weer bij De Slegte.
| |
| |
Heeft u daar een verklaring voor?
Dat ligt aan het Nederlandse onderwijs. Tegenwoordig worden Nederlandse jongens en meisjes op school wijsgemaakt, dat alles wat je kan lezen goed is: De Privé, dat is ook prachtige literatuur om te lezen, en weet ik wat allemaal, dat is de pest.
Was het vroeger beter?
Het onderwijs wel, al moet u niet denken dat er vóór de oorlog veel gelezen werd. Toen ik naar het Barlaeusgymnasium ging in Amsterdam, waren er behalve ik nog twee of drie andere jongens die boeken lazen uit wat toen de moderne literatuur was. De meeste jongens gingen liever tennissen of hockeyen.
Mischien waren er toen wel vaker leraren op school die het lezen van literatuur stimuleerden?
O nee, het is helemaal niet zoals nu, dat ze dachten dat leerlingen de liefde tot het lezen moest worden bijgebracht. Ik kreeg Nederlands van een meneer Zijderveld, dat was een geleerd man die veel wetenschappelijke artikelen schreef, maar liefde tot het lezen bijbrengen? Geen sprake van! We moesten goede opstellen maken en ons ervan bewust zijn wat je las, hoe vervelend het ook kon zijn, maar liefde tot het lezen bijbrengen: dat was helemaal geen punt. Dat is ook onzin: je krijgt op school toch ook geen wiskunde om liefde voor de wiskunde bij te brengen. Een leraar wiskunde streeft er toch niet naar, dat leerlingen zeggen: nou dat vind ik leuk, 2 + 3 = 5, ja dat kan ik begrijpen, daar hou ik van. Dat bestaat toch helemaal niet! Dat is alleen bij Nederlands zo, tegenwoordig; het is een moderne gekte.
Hoe kwam u er dan bij om Multatuli te lezen?
Ik had een zuster die drie jaar ouder was dan ik en die had Max Havelaar al gelezen en er met mij over gepraat. Ik was toen nog erg jong, twaalf of dertien, denk ik, en mijn zuster zal dus vijftien of zo geweest zijn. Maar zij was al op jeugdige leeftijd maatschappelijk geëngageerd. Ze was zeer bevriend met Irene Vorrink - die heeft naderhand nog van zich doen spreken -; dat was de dochter van Koos Vorrink, de voorzitter van de SDAP. Beiden waren toen al zeer maatschappelijk begaan en dus lazen ze Multatuli. Ik denk dat ik door haar voor het eerst van hem gehoord heb en zin kreeg om Max Havelaar te lezen. Ik heb het boek toen van mijn vader geleend. Mijn vader hield overigens helemaal niet van Multatuli, hij noemde hem altijd Malletuli, en vond alles wat hij geschreven had maar onzin, maar als onderwijzer had hij het moeten lezen, dus had hij de Max Havelaar in de uitgave van de Wereldbibliotheek, dat herinner ik me nog goed, in zo'n ouderwets bandje van de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur. Dat mocht ik wel van hem lenen en toen heb ik het gelezen.
En Woutertje Pieterse las u toen ook al.
| |
| |
Iets later. Toen was ik een jaar of dertien, veertien. Dát vond ik schitterend. Multatuli is dat verhaal begonnen te schrijven in 1860 en dat is precies het geboortejaar van mijn grootmoeder van moederszijde. Die is in die buurt geboren, in de Nieuwe Leliestraat of zoiets, en ik was stomverbaasd om een boek te lezen, waarin iemand sprak die precies zo praatte als iemand die ik kende. Ik had nog nooit zo'n boek gelezen: die moeder van Woutertje Pieterse praatte net als mijn grootmoeder. Geweldig vond ik dat.
Toen u in de jaren zeventig begon aan het schrijven van uw biografie over Multatuli, ontkwam u er niet aan om u grondig in de zaak Lebak te verdiepen. Hebt u het idee dat uw inspanningen op dit gebied ook tot enig resultaat geleid hebben? Of is het zonde van de tijd geweest?
Nee, dat laatste niet. Je doet het ook niet voor je plezier, maar het kan niet anders, als je je met Multatuli bezighoudt. Het is in feite de schuld van de mensen die zich voor mij met deze kwestie hebben beziggehouden. Er waren er bij, die waren geweldig anti-Multatuli, zoals jhr. W.H.W. de Kock, maar die wist lang niet alles, waardoor wat hij schreef nu weinig waarde meer heeft; een betere tegenstander was J. Saks, die heeft de zaak Lebak serieus en grondig onderzocht, maar ook hij heeft een paar belangrijke fouten gemaakt; en dan heb je natuurlijk E. du Perron, die zich er eveneens ernstig in heeft verdiept, maar ook hij heeft het een en ander over het hoofd gezien. Ten slotte is er dan Rob Nieuwenhuys, maar die had het helemaal bij het verkeerde eind; die Nieuwenhuys, die hadden ze assistent-resident van Lebak moeten maken! Nee, dat was helemaal niks.
Nu heeft u er zelf het nodige over geschreven. U heeft gewezen op het belang van bepaalde documenten, in de loop van de tijd zijn er nog nieuwe documenten opgedoken, maar het lijkt weinig uitgehaald te hebben.
Dat ben ik niet met u eens. De laatste tijd heb ik er niet veel meer over gehoord. Zelfs Paul van 't Veer was het vrijwel met mij eens. Hij durfde er alleen niet zo goed voor uit te komen, want hij was bang dat Garmt Stuiveling kwaad op hem zou worden.
Voor Multatuli was de waarheid in de zaak Lebak van het grootste belang. Daarmee stond of viel zijn zaak. Want de Havelaar was toch in de eerste plaats een pleidooi voor eerherstel van de ambtenaar Douwes Dekker. Even heeft het erop geleken, dat het zou lukken. Nl. als Multatuli eind 1859 het manuscript van Max Havelaar laat lezen aan de minister van koloniën en met hem onderhandelt over een herbenoeming als ambtenaar bij het Indische gouvernement. Die onderhandelingen mislukken en dan, schrijft u in uw biografie, heeft Douwes Dekker ‘de beslissende veldslag in de oorlog van zijn leven verloren’. Waarom?
Nou dat lijkt mij duidelijk. Nederland is nog steeds zo, maar in die tijd in de zoveelste macht, d.w.z. dat iemand die zoiets doet maatschappelijk volkomen uitgerangeerd is. Iemand neemt ontslag na herrie, hij schrijft er een boek over, hij
| |
| |
gaat ermee naar deze en gene, de onderhandelingen hebben geen resultaat, en dan werpt hij het in de openbaarheid -; ja dan ben je verloren als ambtenaar, dan kan niemand je meer helpen. Vanaf het moment dat hij het boek publiceerde, was hij de stok achter de deur kwijt.
Er zijn mensen die het Multatuli kwalijk nemen, dat hij onderhandeld heeft met de minister om herplaatst te worden, in ruil voor het niet publiceren van zijn boek. U niet. U vindt het zelfs jammer, dat de onderhandelingen mislukken. Het lijkt wel of u het betreurt dat hij schrijver is geworden?
Dat is ook zo. Een schrijver in Nederland, en dan in die tijd, stelde toch helemaal niets voor. Hij heeft zichzelf wel eens vergeleken met een schrijver als Dickens, die tachtig maal zoveel honorarium voor een lezing kreeg als hij; of met Victor Hugo, die ook veel meer verdiende. Bovendien was Hugo een man van gewicht, hij was staatsraad en toen Napoleon III de macht greep, ging hij in ballingschap; en dat maakte indruk op het Franse volk. Vergelijk dat eens met de verhuizing van Multatuli naar Wiesbaden. Wie kon dat toen wat schelen? Niemand toch. En dat ligt niet aan Multatuli, maar aan Nederland. In Nederland valt voor een schrijver niet veel te beginnen, schrijvers worden hier niet gewaardeerd; men beschouwt ze als maatschappelijke mislukkelingen. Dat is zelfs nu nog zo. Het is nog niet zo lang geleden, dat A. Rinnooy Kan, toen nog professor in Rotterdam en tegenwoordig voorzitter van de werkgevers, mij ‘de mislukte hoogleraar Hermans’ noemde. Hoe haalt hij het in z'n kop? Toen had ik de Grote Prijs der Nederlandse letteren al gekregen, maar nee in Nederland blijf je de ‘de mislukte hoogleraar Hermans’.
Het is toch een veel grotere prestatie om een groot schrijver te zijn dan hoogleraar?
Ja zeker, maar daar denkt men in Nederland niet zo over. Schrijvers in Nederland staan buitenspel. Toen Multatuli zich kandidaat stelde voor de Tweede Kamer, kreeg hij maar tien stemmen. En dan zeggen de mensen: ja maar dat kan ook niet: politicus en schrijver, dat gaat niet samen. Maar dat is onzin, het hangt er maar van af wat voor schrijver. Bij Jacob van Lennep kon het wel, maar bij een schrijver als Multatuli niet, die was subversief, die schreef geen verhaaltjes voor kinderen zoals Van Lennep.
Merkt u dat zelf ook, want u bent natuurlijk ook een omstreden schrijver in Nederland?
Ja, natuurlijk. Maar voor mij is het gemakkelijk. Multatuli heeft voor mij de weg geëffend. Daarom heb ik hem ook een ‘pionier in het vacuum’ genoemd, omdat hij de eerste was die het zo deed.
Multatuli heeft de weg voor u geëffend, hij was subversief en omstreden, maar verder bestaan er tussen u en hem weinig overeenkomsten.
Nee, wij zijn heel verschillende schrijvers. Ik sta ook niet zo negatief tegenover
| |
| |
het schrijven als Multatuli. Hoewel het met die negatieve houding van Multatuli bij nader inzien ook wel weer meevalt. Hij deed wel of dat schrijven allemaal flauwekul was, maar dat was het voor hem niet. Hij had een geweldige pudeur van het schrijven. Dat is natuurlijk ook erg Nederlands: kunstenaar zijn is iets schandelijks, daar geneer je je voor. Dus deed hij wel uitspraken als: schrijven is hoererij, schrijven is niks, enz., maar in werkelijkheid deed hij er zeer z'n best op. Schrijven was het enige waar hij zich echt voor uitsloofde, waar hij heel erg hard voor werkte. Ik zal u een paar voorbeelden geven. Als je de eerste druk van Minnebrieven vergelijkt met de druk in de blauwe Garmond-editie, dan beginnen de Minnebrieven in de eerste druk zo:
Zijn rok was kaal, maar dat scheen hij niet te weten. Wie denkt aan zijn eigen rok, bij zoo veel ellende van anderen?
In de volgende drukken wordt dat:
Z'n rok was kaal, maar dit scheen hy niet te weten.
Dus niet ‘dat’, maar ‘dit’ - Piet Grijs, opgelet! En zoontje van Piet Grijs, tellen! -; en dan de volgende zin:
Wie denkt aan eigen rok, by zooveel ellende van anderen?
Hij heeft ‘zijn’ weggelaten. Dat is inderdaad beter. Ik zou dat ook weggelaten hebben.
Een ander voorbeeld, ook uit het begin van Minnebrieven:
Zoo zeggen de boeken.
Maar in de wereld is 't zoo niet, waarachtig, het is zoo niet!
Er zijn indedaad menschen, die een hevigen tegenzin hebben in kale rokken, die niet hangen om de schouders van een ander. Er zijn geen rampen ligter te dragen, dan de rampen van een buurman. Alleen brand maakt eene uitzondering. Pokken ook. Dat slaat over
Dat wordt dus in de volgende druk, veel beter:
Zoo zeggen de boeken.
Maar in de wereld is 't zoo niet. Waarachtig, het is zoo niet!
Er bestaan inderdaad menschen die 'n hevigen tegenzin hebben in kale rokken, als ze niet hangen om de schouders van 'n ander. Geen rampen zyn lichter te dragen dan de rampen van 'n buurman. Alleen brand en pokken maken 'n uitzondering: die dingen slaan soms over!
| |
| |
Dat is veel beter, dat is ritmisch ook beter. Een ander zou met die eerste versie al lang blij geweest zijn; hij niet: ‘dat slaat over’ vind ik houterig; ‘die dingen slaan over’ klinkt beter en tegelijkertijd weet iedereen precies wat er met ‘die dingen’ bedoeld wordt. Die eerste versie is trouwens ook nog in de spelling Siegenbeek.
Zulke voorbeelden vind je ook in Specialiteiten; daarvan bestaan twee verschillende drukken: de eerste verscheen in 1871, de tweede in 1879. In de editie van 1871 schrijft Multatuli:
Later, veel later, ontvingen we uit Amerika Jonathan's raadgeving aan z'n zoon: ‘Be honest my dear, be honest if possible, but... make money!’ (...) Men stopt haar weg, om niet uit de school te klappen. De diepte van den zin staat alzoo den opgang der verraderlijke klanken in den weg. Zinledige praatjes als de aangehaalde hebben méér kans op populariteit.
In 1879 maakt hij daarvan - ik laat de eerste zin weg:
Men stopt haar weg, om niet uit de school te klappen, waaruit schynt te blyken dat de diepte van den zin den opgang der verraderlyke klanken in den weg staat.
Dat aan elkaar plakken maakt het hatelijker, dat maakt het sarcastischer.
En dan de volgende zin:
Zinledige praatjes als de aangehaalde, hoe flauwer hoe liever, hebben méér kans op populariteit.
In de eerste versie ontbreekt dit ‘hoe flauwer hoe liever’. Hij heeft die teksten dus allemaal met aandacht herlezen en waar hij het nog niet helemaal perfect vond, heeft hij het verbeterd. Hier, nog een voorbeeld:
Lezer ik koos mijne wijze, om u voortebereiden tot het betoog dat de uitdrukking:
the right man on the right place
ten onzent (...) etc.
En daar maakt hij later van
Lezer ik koos m'n eigen manier om u voortebereiden tot het betoog dat enz.
Hier heeft hij dus ‘mijne wijze’ vervangen, omdat het boekentaal was, en maakt hij ervan: ‘m'n eigen manier’.
| |
| |
Ik heb natuurlijk niet de tijd gehad om het hele boek zo na te vlooien. Dat is ook mijn soort arbeid eigenlijk niet. Maar hier, nog een laatste voorbeeld:
... tot berisping gaf hy niet meer aanleiding dan noodig was om onschuldig te zyn aan irritante vlekkeloosheid.
Dat is in de nieuwe druk:
... tot berisping gaf hy niet meer aanleiding dan noodig was om onschuldig te zyn aan sarrende vlekkeloosheid.
Deze verandering vind ik niet zo geslaagd. Hij was toch niet bang voor een Frans woordje, dus had hij beter ‘irritante’ kunnen laten staan.
Dit zijn dus allemaal voorbeelden, die aantonen hoe serieus Multatuli het schrijven nam, hoe nauwgezet hij zijn teksten corrigeerde. Dat blijkt, op een andere manier, ook uit het mooie artikel dat Chantal Keijsper in 1993 in Over Multatuli publiceerde over zijn bemoeienissen met de typografie. Dan zie je dus dat Multatuli zich ook in typografisch opzicht ontzettend uitsloofde voor de correctie. Hij heeft er ook een theorie over: ‘Oude fouten weertezien, bederft mijn oog en begrip.’ Dat kan hij niet hebben. ‘Vooral m'n eigen flaters ontsnappen mij dan. Ge begrypt dat ik (altyd op voet van oorlog met het... schryvrenrot!) goed op m'n tellen moet passen. Ik mag geen oogenblik suf zyn.’ Dat schrijft hij aan Funke, nota bene, in het hol van de leeuw. Want Funke hield wel veel van hem, maar hij wou ook graag geld verdienen. Funke zette alles zo compres mogelijk, dat spaarde een beetje papier.
Er zijn er meer die dat doen, maar dan minder consciëntieus dan Funke. Veel werken van Multatuli zijn herdrukt als Salamander; ook de Havelaar. Nu zit Max Havelaar bij Multatuli vol witregels, zeer veel witregels, en die zijn er in de Salamanderuitgave allemaal uitgegooid. Dat vind ik schandelijk. Je kan wel zeggen dat hij het misschien een beetje te dol maakte, maar als een auteur dat nu eenmaal wil, dan hoort men dat te respecteren. Een witregel is net zo belangrijk als een gewone regel - een Franse dichter, ik weet niet meer welke, heeft eens gezegd: ‘het woord stilte is ook een geluid’ - en zo is een witregel ook een regel. Maar de bezorger van die Salamanderuitgave, J.J. Oversteegen, heeft ze zomaar weggelaten; die Oversteegen met z'n grote mond, een corrupte professor, een slecht mens, bah, die heeft ze allemaal laten vervallen. De arme Dek had zich bont en blauw geërgerd.
Hierboven hebben we vastgesteld, dat Multatuli en u als schrijver weinig gemeen hebben. Is dat de reden dat u zich steeds meer met z'n leven bent gaan bezighouden?
Nee, dat hoort tot die dingen die een gevolg zijn van samenlopen van omstandigheden. Ik geloof niet in een noodlot, ik geloof meer in het rollen van knikkers.
| |
| |
Want hoe is het gegaan: ik heb in mijn jeugd veel Multatuli gelezen en later enkele stukjes over Multatuli geschreven. Toen was er, nu al weer heel wat jaren geleden, een man, Olivier Boelen, zoon van een rijke wijnhandelaar, die een uitgeverijtje had en die geweldig veel geld kon opmaken. Het is een idee van hem geweest, of van Hans Sleutelaar, om een fotoboek te maken over het leven van Multatuli met bijschriften. Zo ben ik dus aan die Raadselachtige Multatuli gekomen, geld was geen probleem. Anders was ik er, denk ik, nooit aan begonnen.
Toen dat boek was uitverkocht, wilde de Bezige Bij er een tweede druk van uitgeven, samen met de door mij verzorgde editie van de Havelaar, in één cassette. Die is nu weer bijna uitverkocht en wellicht komt er binnenkort een derde druk. Ik hoop dat ze het doen. Dan ga ik mij er weer op werpen. Want nu met de editie van A. Kets-Vree en de Volledige Werken, die eindelijk compleet zijn, beschik ik natuurlijk over veel meer gegevens - die kan ik niet allemaal plunderen, maar Kets-Vree zal ik, waar ik haar kan, plunderen, want dat heeft ze bij mij ook gedaan.
Als schrijver lijkt Multatuli niet op u, maar als mens ook niet?
Als mens helemaal niet. Nee, dat is dus het vreemde, dat hij mensen fascineerde, die echt helemaal niet op hem leken. Want hij was altijd in de weer met gasten ontvangen, met vrienden dit, vrienden dat, enz. Die behoefte die heb ik eigenlijk niet of nauwelijks.
Hij was ook een wereldverbeteraar, en dat kan men van u evenmin zeggen.
Nee, dat ben ik niet en dat was ik ook nooit geworden. Ik moet wel zeggen, dat mijn cynisme door het beleven van die Duitse bezetting zeer is toegenomen. Maar zonder de oorlog, denk ik, was het ongeveer hetzelfde geweest, maar niet zo vehement. Want toen zag je pas wat de mensen waard waren. Nou, neemt u van mij aan: geen bal!
En zijn verhouding tot de vrouwen?
Hij was altijd met meisjes in de weer, hij gedroeg zich als een soort sekteleider; ook dat heb ik helemaal niet.
U heeft uw biografie als titel meegegeven, De Raadselachtige Multatuli. Is hij voor u in de loop der jaren, nu er steeds meer documenten verschenen en studies over hem gepubliceerd zijn, minder raadselachtig geworden.
Hoe meer je over hem hoort of van hem leest, hoe meer tegenspraken er in dat leven lijken te bestaan. Je krijgt geen hoogte van hem. Nee, ik ben blij dat ik hem nooit in levende lijve gekend heb, want voor veel mensen is hij buitengewoon onaangenaam geweest: hij was erg onberekenbaar. Als persoon kon hij vreselijk tegenvallen. Zo schreef Mina Kruseman bijvoorbeeld: ‘Hoe kan zoiets ordinairs, zoiets moois schrijven!’ Nu was die Mina Kruseman zelf ook een rare.
| |
| |
Het is trouwens toch opvallend, dat hij zich omringde met bijzondere mensen. De mensen met wie hij omging zijn of stapelgek, of werkelijk eersterangs. Mensen als Van Lennep, Carel Vosmaer en Conrad Busken Huet, dat waren toch de topschrijvers van die tijd. Hij bleef wel niet altijd even goede vrienden met hen, maar zij namen hem toch au sérieux. Pieter Bleeker, een schoolvriendje van hem, staat nog altijd bekend als een groot vissenkenner en zijn werken worden nog steeds herdrukt. Er zijn nog veel meer van zulke mensen, kijk maar in het register van de Volledige Werken. Een intrigerende man is natuurlijk ook R.J.A. Kallenberg van den Bosch, die rentmeester van prins Frederik was. Iemand zou eens moeten uitzoeken wat voor soort man dat was, of het echt een schatrijke man was, of dat hij niet zo rijk was en het geld misschien voor een deel van de prins kwam, die het via een omweg naar hem toesluisde. Want die prins Frederik schijnt een heel aardige man geweest te zijn.
Nog een voorbeeld: er zijn twee professoren Bosscha geweest. Eén was natuurkundige, de ander, dat was de vader, was historicus, die in 1867 vanwege zijn brochure Pruisen en Nederland door Multatuli werd aangevallen. Multatuli heeft de jonge Bosscha als student ontmoet. Later heeft die Bosscha een dik standaardwerk over de natuurkunde geschreven, ik geloof in twee of drie forse delen. Toen ik een jongetje was, lag dat te koop op het Waterlooplein en heb ik er wel eens over gedacht om het te kopen. Maar ja, dacht ik, er staat zoveel in wat ik niet nodig heb; en toen hoorde ik later in Groningen, van de plaatselijke kristallograaf, dat dat boek van Bosscha nog altijd goed was, dat het wel voor een groot deel verouderd was, maar dat het voor wat betreft de optica en de kristaloptiek een prima boek was. Die jonge Bosscha was dus ook niet de eerste de beste, want dat is een moeilijk onderwerp van de natuurkunde.
Dat soort mensen trok hij aan. Die namen hem au sérieux. Al zal die jonge Bosscha het niet leuk gevonden hebben, dat zijn vriend later zijn vader belachelijk heeft gemaakt. Maar ja, ik ben blij dat hij het wel gedaan heeft, want ik vind Bosscha en Pruisen één van zijn prachtigste boeken; het is om over de grond te rollen van het lachen.
Hoe ziet u de toekomst van Multatuli. Op 20 september 1941 was u in Vrij Nederland nog blij verrast, dat de Multatuli-herdenking van dat jaar zo'n ongedwongen karakter vertoonde; er bestond nog een oprechte behoefte om hem te lezen en over hem te spreken en te schrijven. Veertig jaar later, in 1987, lijkt dat definitief veranderd: 1987, schrijft u, is bestemd om de geschiedenis in te gaan als het laatste Multatuli-jaar.
Toen was wat er over hem geschreven werd zo beneden alle peil. Er verschenen boeken en stukjes in de krant, die zo vol fouten stonden, dat ik niet anders denken kon dan dat het allemaal geschreven was door mensen die geen echte belangstelling voor Multatuli hadden en die in elk geval niet op de hoogte waren van zijn werk. Daar kwam bij de ellendige situatie dat ondanks alle beloften de Volledige Werken nog steeds niet voltooid waren. Dat herdenkingsjaar was natuurlijk het
| |
| |
goede moment geweest om ze te voltooien. Dat het nu pas zover is slaat nergens op. Ik ben blij dat ze nu volledig zijn, maar toen in 1987 - het standbeeld opgericht, de Volledige Werken klaar - dat was het moment geweest. Maar dat werd het niet, nee.
Misschien helpt het als er een nieuwe biografie verschijnt, die van Hugo Brandt Corstius bijvoorbeeld.
Ach, die kletskoek van Brandt Corstius, dat is toch verschrikkelijk, dat is wanhopig gewoon. Die biografie komt nooit af. De man weet nergens van. Hij zwamt dan zoiets als: Multatuli had een keer met Flaubert moeten gaan praten. Nou, Flaubert had hem zien aankomen. Multatuli wist helemaal van het bestaan van Flaubert niet af, want die komt nergens voor, kijkt u maar in het register. Nu kunnen we bij alles zeggen: kijk maar in het register. Nee, belangrijker dan die praatjes van Brandt Corstius is de voltooiing van de Volledige Werken. Dat zou de belangstelling voor Multatuli weer kunnen stimuleren. In elk geval moet tot alle prijs vermeden worden dat de gemeente de subsidie aan het museum stopzet. Het Multatuli-Museum moet absoluut blijven bestaan.
En het tijdschrift Over Multatuli natuurlijk.
Het tijdschrift ook.
|
|