Over Multatuli. Delen 34-35
(1995)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||
W. van den Berg
| |||||||
[pagina 56]
| |||||||
[pagina 57]
| |||||||
Euphonia (1877-1879), Eloquentia (1881-1883) en De gids voor leesgezelschappen en rederijkerskamers (1887-1893), die op enkele hiaten na de periode 1864-1893 afdekken.Ga naar voetnoot3 In de tot nu toe bijeengebrachte Multatuli-documenten, verzameld in het Volledig werk (in het vervolg afgekort als VW) zijn uit die rederijkerstijdschriften alleen gegevens ontleend aan het Rederijkers weekblad. In de hier na volgende documentatie neem ik alle Multatuliana op die ik in de rederijkerstijdschriften ben tegengekomen, echter met uitzondering van die teksten uit het Rederijkers weekblad die reeds in het VW staan afgedrukt. Ik geef de voorkeur aan een chronologische presentatie boven een thematische, omdat zo zichtbaar wordt welke facetten van Multatuli's werk en persoon in de loop der tijd aandacht getrokken hebben in het rederijkersmilieu. Al met al is het een bonte rij van Multatuli-referenties geworden: van persoonlijke herinneringen tot opvoeringsgevens, van op Multatuli geïnspireerde pseudoniemen tot oeuvre-typeringen, van commentaren op vertalingen tot vergelijkingen met andere auteurs. Bij elkaar genomen geven zij enige indruk hoe er in rederijkerskringen op Multatuli gereageerd werd. Per tijdschrift geef ik eerst het jaar en het nummer van de aflevering. Daarna volgen, indien vermeld, de naam of de initialen van de auteur en de eventuele titel of rubrieksaanduiding. De geciteerde teksten staan tussen enkele aanhalingstekens. Weglating van minder relevante passages wordt gemarkeerd door vierkante haken. Zo nu en dan vat ik een al te omslachtig betoog samen. Ik onthoud mij, op één uitzondering na, van commentaar of nadere toelichting. Deze documentatie heeft slechts de pretentie enige aanvulling te geven op de Multatuliana die in het VW zijn of worden samengebracht. | |||||||
Rederijkers weekblad.1 (1864), 15Multafero Iets over het tooneel | |||||||
1 (1864), 18Multafero Aan Marie | |||||||
1 (1864), 22Multafero Rederijk | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
1 (1864), 24J.B. De rederijkerskamer van Multafero nader bekeken
‘Multafero, waarschijnlijk de vader van Multatuli [...]’. | |||||||
1 1864), 30Lastdier Aan en van Marie
‘Multafero, bevallige variant op Multatuli, zoowel in vorm als in beteekenis, vertaal ik platweg door lastdier [...]’. | |||||||
1 (1864), 32De Leeuw Aan de redactie van het Rederijkers weekblad
‘Daarentegen schijnt de heer J.B. er bijzonder op gesteld te zijn te weten, wie ik ben. Getuige de niets afdoende, derhalve geheel overbodige, maar ook weinig beleefde phrase: “Multafero, waarschijnlijk de vader van Multatuli”. Kan hem dit genoegen verschaffen, dan wil ik hem gaarne ten dienste staan. Daartoe zie ik af van elk anoniem geschrijf in dit blad en noem mij met achting De Leeuw.’ | |||||||
2 (1865), 25T. Multatuli's Ideeën
‘Met belangstelling hebben wij nu en dan kennis gemaakt met de “Ideeën”, van den schrijver van Max Havelaar. Als eene merkwaardige verschijning ook op letterkundig gebied, gelooven wij ze voor onze lezers ter sprake te moeten brengen. Uit een letterkundig oogpunt alleen, is het dan ook dat wij daarover gewagen. Wat de Inhoud aangaat, we vergenoegen ons hier met onze meening daarvan te zeggen, dat ze de maatschappij beschouwen als verre van te zijn zamengesteld uit engelen (eene beschouwing, die inderdaad niet nieuw is). Zou de Ideale inrigting der maatschappij, die de schrijver zich voorstelt, doorgaan, dan moesten de menschen genomen worden, zoo als ze behoorden te wezen en niet zooals ze werkelijk zijn. Schijnbaar is al wat er in staat, waar; maar evenzeer onbestaanbaar met orde en wet. Dat enkele aanmerkingen b.v., dat sommige wetsartikelen geheel of ten deele in onverstaanbare taal zijn uitgedrukt; dat de Maatsch. T.N.v.A. niet altijd tot nut van 't algemeen werkzaam is, en andere aanmerkingen, niet van grond ontbloot zijn, zal niemand betwisten. Als letterkundig produkt aarzelen wij niet, de Ideeën een merkwaardig verschijnsel te noemen. | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
Wij laten daar, de aardigheid (meer is het o.i. niet) om alle, neen niet alle, maar sommige woorden naar de uitspraak te spellen in strijd met afleiding, analogie of welluidendheid. In “de Bruid daarboven” merken wij dit niet. Dit stuk werd misschien gedrukt naar de Padangsche copy, en toen die geschreven werd, was de nieuwe spelling welligt nog niet door den schrijver aangenomen. Maar ter zake. Multatuli heeft eene allerbelangrijkste schrede gewaagd: hij heeft de Poësie te hulp geroepen ter verklaring, ter uitlegging, ter verdediging. De natuurlijke taal, de eerste, de oudste, de Ursprache kon oudtijds beter dan hare jongere zuster bepleiten en overtuigen. Dat zij 't nu niet meer doet... à qui la faute. Dichterlijke alleenspraak (hoewel eenigzins obscène) als in den brief aan Mevr. P. is ons in lang niet voorgekomen. Wat er in staat is waarheid, heilige waarheid, overtuigend, overredend! Geen koud proza, al was het op rijm, kon zoo duidelijk grievend, en daarom verborgen leed schilderen, dan dat dichterlijk proza. Waar het oude zoo vaak uitmuntend in een nieuw kleed is gestoken; daar verwondert het ons als men nieuwe voorvallen in oude vormen kleeden wil; m.a.w., waar wij zooveel oude zaken die Voltaire, Jan Jacques, Montesquieu, Chateaubriand en wie weet hoeveel anderen vroeger gezegd hebben, in den stijl onzer dagen en bij gebeurtenissen uit onzen tijd hooren aangeven, daar verwondert het ons als wij hooren beweeren, dat de dichter eigentlijk maar ambachtsman is. Is de stof het laken, de dichter maakt er redenaarsmantel van. Dit gelooven wij niet. De dichter kon vervormen, zoolang de wereld in hare kindschheid was; maar zal hij nu dichter zijn, dan moet hij schepper wezen en kan dan hopen, dat de wereld zich naar zijne scheppingen hervormen of vervormen zal. Dit is moeijelijk en weinigen gegeven. Het aantal verzenmakers is legio. Het aantal dichters? ..... Wij gelooven met Bilderdijk, dat de ware dichter schrijft om te voldoen aan de inspraak, aan de behoefte van zijn gemoed; en dat zulk werk evenmin gekocht en gelezen zal worden, dan door die ware dichters welke met hem eenstemmig denken. Een ding is zeker, (en ook in dit opzigt zijn de “Ideeën” voor velen belangrijk), Multatuli heeft steeds de groote les van Bulwer voor oogen: Schrijf nooit eene zinsnede, voor dat gij wel overwogen hebt wat gij er door wilt uitdrukken, en welke woorden gij daartoe wilt bezigen’. | |||||||
2 (1865), 39Taco Het doel der rederijkerskamers
‘De vrouwe van Waardenburg, door Van Lennep De bruid daarboven, door Multatuli Boer en edelman, door Cremer De vrouw van den vrijbuiter, door Hofdijk | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Ziedaar, zoo ver ik weet, de eenige oorspronkelijke prozastukken die in de laatste jaren ten tooneele zijn gevoerd’. | |||||||
3 (1866), 6[Berigten]
‘Ulrum. - Vrijdag 2 Februari gaf de rederijkerskamer Asinga alhier hare openlijke voorstelling, bestaande in het opvoeren van het tooneelstuk: De Bruid daarboven, door Multatuli en het blijspel met zang: Een bankbiljet van duizend gulden, door A. Ruysch. Een talrijk en uitgelezen publiek woonde de voorstelling bij, en deed herhaaldelijk door een daverend applaudissement van hunnen bijval blijken’. | |||||||
3 (1866), 7[Overgenomen uit de Nieuwe Utrechtsche Courant] Noblesse oblige. Multatuli of Douwes Dekker? Overdrijving en nog eens overdrijving. Een voortdurende ergernis
‘Men schrijft niet ongestraft een meesterstuk als de Max Havelaar. Niet om niet verovert men, als met éénen sprong eene plaats onder de eerste vernuften, waarop onze letterkunde roem mag dragen. Adel verpligt. De adel van den geest niet minder dan die der geboorte. En toch gaf Douwes Dekker, de schrijver van Max Havelaar en der Geschiedenis van Wouter in de Ideën - twee meesterstukken - in 1864 zijn Bruid daarboven uit. En toch werd dit tooneelspel herhaalde malen met den meesten bijval opgevoerd; toch werd de schrijver na de eerste voorstelling hier ter stede, nu een jaar geleden, in triomf op het tooneel gesleept, met geestdrift toegejuicht, en vielen hem eerbewijzen ten deel, zooals ze alleen aan koningen en prinsen - zij 't dan soms ook aan koningen en prinsen op het gebied van letteren of kunst - plegen te beurt te vallen. Gold dit alles Multatuli den schrijver van Max Havelaar, den onverschrokken strijder voor hetgeen hij waarheid denkt - wij hebben er vrede meê; gold het alleen Douwes Dekker, den schrijver van de Bruid daarboven, dan was die hulde stellig overdreven, zoo niet geheel onverdiend. “Men moet geschriften naar hunnen datum beoordeelen” roept men ons toe, en men wijst ons naar de laatste bladzijde van het tooneelspel, waar het jaartal 1843 het ons als een pennevrucht uit “schrijvers jongelingstijd doet kennen. Doch men vergeve het ons, indien wij ons hierdoor niet uit het veld laten slaan. In 1864 zond Dekker zijn tooneelspel voor het eerst in het licht en gaf daardoor te kennen, dat het volgens zijne meening het licht niet behoefde te schromen. Ware het anders geweest, hij had het omgewerkt of achterwege gehouden. Wij gaven het reeds niet onduidelijk te kennen, ons oordeel over de Bruid daarboven is verre van gunstig. Wel is de uiterlijke bouw van het stuk - la charpente zeggen de Franschen - volstrekt niet zonder verdienste, de verschillende scênes sluiten goed in elkaâr en de dialoog is vloeijend. Maar zijn deze eigenschappen op zich zelven ook niet te verwerpen, welke waarde hebben zij, wanneer de gedachte, de kern van het stuk, niet deugt? | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
En dat die gedachte valsch is - wie zal het ons na eenig nadenken niet toestemmen? Die Gustaaf Huser, die om de schuld van een vader uit te wisschen, en den eed, aan dezen op zijn sterfbed gedaan, gestand te doen, alles opoffert, alles, niet slechts zijn liefde, maar tot zelfs zijn eer; die, alleen uit zucht om zich op te offeren, zich zelven voor eerloos uitgeeft, en toeziet dat Caroline, die hij zielsliefheeft, de vrouw zal worden van een schurk - het is geen menschelijke figuur, die de auteur ons te zien gaf, het is een onnatuurlijk wezen, waarvoor wij een oogenblik medelijden kunnen gevoelen, maar dat op den duur onze sympathie niet kan opwekken. Met de overige personen gaat het niet veel beter. Caroline, die op het punt van een ander te huwen, een bezoek brengt aan haren vroegeren minnaar, om hem te zeggen dat zij, wien zij ook op aarde moge toebehooren, zijn verloofde voor den hemel, zijn Bruid daarboven, is, schijnt ons ook al zeer vreemde begrippen te zijn toegedaan. Althans haar stelsel om er twee echtgenooten op na te houden, een voor hier beneden en een voor daarboven, achten wij, op zijn zachtst uitgedrukt, een hoogst gevaarlijk stelsel. Gelukkig dat onze hollandsche jonge meisjes solide genoeg zijn, om zich niet door dit voorbeeld te laten meêslepen. Mevr. van Wachler is door overdrijving een bepaalde karikatuur geworden en ook Frans, de knecht van den Jonker van Bergen, een knecht, die in groot liverei de intiemste huiselijke tafereelen bijwoont en zich zelfs in 't gesprek mengt, moge in Molière's Comédies op zijn plaats zijn, in een modern adellijk Hollandsch huishouden is hij eene onmogelijkheid. Onzes inziens lijdt het geheele stuk aan de meest ergerlijke overdrijving, en dat de taal hiervan mede niet is vrij gebleven, kan men ligt denken. Niet zelden wordt een overigens boeijende scène door holle declamatie en bombast ontsierd; vooral het 4de bedrijf gaat aan dit euvel mank.’ | |||||||
3 (1866), 11[Onze letterkunde]
Naar aanleiding van Hummel, die in 1865 niet ongelukkig debuteerde met Als de oppositie regeert!, wordt opgemerkt: ‘Wij verwachten van hem meer dan van de wilde natuurdrift van Multatuli, die thans in Duitschland we weten niet welke rol speelt. Willen onze dramatici in de menigte trekken, en dat is toch een gewigtig punt, dan moeten zij in het volle leven grijpen en onder anderen eens nagaan, waaraan de opgang van de bekende klucht van Onzin eenige jaren geleden te danken was. Kan men niet de Fransche Hollander als eens de Spaansche Brabander vertoonen; neem dan de Lion of de publieke moraliteit, Multatuli of 't miskend genie, al zou Douwes Dekker deze ook zelf op 't tooneel brengen, wat misschien het beste was; want al bezit deze de gave van de inventie niet, hij kan uitnemend copiëren, wat hij gezien of ondervonden heeft’. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
3 (1866), 37[Berigten]
‘Amsterdam. - Door het genootschap Rhetorica et amicitia alhier, zal op zaterdag den 15 september aanst. eene buitengewone vergadering worden gehouden en als dan worden opgevoerd: De Bruid daarboven, tooneelspel in 5 bedrijven van Multatuli, voor dit genootschap bewerkt door den heer J. Meijer.[...] Na afloop zal er gelegenheid tot dansen gegeven worden!’ | |||||||
3 (1866), 42[Berigten]
‘Naarden. - Den 13 october jl. had alhier eene buitengewone vergadering plaats door de werkende leden der rederijkerskamer Rhetorica et amicitia van Amsterdam, door het bestuur der zangvereeniging alhier vriendschappelijk uitgenoodigd, welke geopend werd met eene toespraak [...] waarna werd opgevoerd: De bruid daarboven, van Multatuli’. | |||||||
4 (1867), 7Catalogus van stukken voorrederijkers. Bijeengebracht door A.J. Le Gras
In de lijst van rond de 50 toneelschrijvers komt ook Multatuli voor met De bruid daarboven. | |||||||
4 (1867), 13T.H. de Beer [Letterkundige kamerkout]
De Beer diagnosticeert een gebrek aan humoristen in de Nederlandse literatuur en vervolgt dan: ‘Multatuli is zeker een goed humorist; maar anders dan Jean Paul beweert, is de humor bij hem niet het omgekeerd - verhevene; het is bij hem de waarheid die, in tegenstelling van haar gesluierde of versierde(!) naamgenoot, zulk een komisch effect te weeg brengt, dat wij die waarheid zelve humoristisch vinden’. | |||||||
4 (1867), 14P. Tooneel-correspondentie
De correspondent informeert over een samenwerking tussen de rederijkerskamer Asinga te Ulrum en Tollens te Hoogezand en Sappemeer, resulterend in een gemeenschappelijke opvoering op 25 maart 1867. Hij vervolgt dan: ‘Gij zult wel verlangende zijn te vernemen, welke stukken opgevoerd werden. Misschien wekt het eenigzins uwe bevreemding, als ik schrijf: “de bruid daarboven” van | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
Multatuli, den man die veel gedragen heeft en “de bemoeïal”. Gij zult wellicht denken, dat dit te veel is voor één avond, en dat met zoo veel bedrijven van die lengte, èn van de talenten en den goeden wil der kamer, èn van de aandacht van het publiek wat al te veel gevergd werd. [...] Gij kent “de bruid daarboven”? Een door taal, stijl en gedachten uitmuntend, maar in zijne hoofdidee excentriek, onwaarschijnlijk, onnatuurlijk stuk. Ik beweer, dat de muzikant Holm, wat men noemt een geestdrijver en dus geen verstandig mensch is. Dat hij zijne Caroline, die hij liefheeft en die hem liefheeft, wil afstaan aan een berooiden lichtmis, is eene geestdrijverij van de ergste soort, of liever eene zielkundige onmogelijkheid. Deze idee van loochenende liefde is valsch gedacht. Hij zal uit het beginsel van liefde het liefste, 't welk hij bezit wegschenken om het... diep ellendig te maken, dat is eene psychologische tegenstrijdigheid en in het werkelijke leven onbestaanbaar. Gij werpt mij tegen: maar hij stelde de voorwaarde, dat jonker Karel zich moest bekeeren, en eerst dan het meisje zou bezitten. Goed, gesteld al, dat een schurk in een jaar tijds een goed en edel mensch kan worden, dan houd ik nog vol, dat Holm zulk een aanbod nooit had mogen, kunnen en moeten doen, omdat hij wist en de bewustheid had, dat Caroline hem en hem alleen beminde, in 't bezit van jonker Karel dieprampzalig zou worden, en alleen als de zijne gelukkig kon zijn. Zijn voorstel werd dus niet slechts door niets gerechtvaardigd, maar door de gevolgen, die het noodzakelijk voor het beminde voorwerp hebben moest, ten strengste veroordeeld, en zijne eigene diep gevoelde en levendig beantwoordde liefde, moest hem immer voor zulk een aanbod behoed hebben. De excentriciteit, waardoor het stuk zich kenmerkt, hoeveel schoonheden het overigens moge bezitten, is ongetwijfeld de voornaamste oorzaak, dat het nooit populair zal worden. Dat de opvoering dezer tragedie lang geen gemakkelijke taak is, kunt gij zelf nagaan. Van wege de diepe en hevige hartstochten, waardoor de verschillende karakters in hunne woorden en daden beheerscht worden, is er veel studie noodig, om aan de eischen eener goede opvoering te voldoen’. | |||||||
4 (1867), 15T.H. de Beer [Letterkundige kamerkout]
‘De vrede is gesloten - tussen Cd. Busken Huet en Multatuli! Getuige de bladzijde van Nederland No. 4 waarin Huet op de hem eigene welsprekende wijze den schrijver van Max Havelaar lof toezwaait. Het deed mij genoegen te zien, hoe mijn oordeel uit No. 12 van dit blad [moet zijn 13!] daar onderschreven werd. De mensch vindt toch gaarne zijns gelijke in beeld of in gedachte. Het is lang geleden, dat wij iets van Huet zagen en moesten wij er het Letterkundig Intermezzo ditmaal (misschien) voor missen, het is een welkom bewijs dat onze geestige kritikus zich nog beweegt op het gebied der bellettrie, al is het ook min of meer politiek van kleur. Hij roemt Multatuli's kracht, zijn geest, zijn humor, hij noemt hem “de virtuoos van het sarcasme”, inderdaad een naam, dien men karakteristiek, ja karakteriseerend kan noemen. Huet maakt eene vergelijking tusschen den Max Havelaar en de Camera Obscura, die ons op menige bijzonderheid opmerkzaam maakt; waar | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
Huet tevens de gelegenheid heeft op het “burgerlijke” van Beets terug te komen. Het doet mij denken aan zijne recensie van Het huis Lauernesse enz. van het eenvoudige “Alkmaarsche meisje” of “burgerdochter” ofiets van dien aard. Juist dit gaf hem veel vijanden. Ik vraag, is ons land een land van aristocratie? Het zijn metselaars, bakkers, mandemakers, vellekoopers, klompemakers, molenaars en dergelijken, die in de “Gouden Eeuw der Republiek” de hoofdstad regeerden en zich een wapen lieten snijden. Het waren rijke kooplieden, die ons land bestuurden en adellijke families waren er zeldzaam’. | |||||||
5 (1868), 2[Overgenomen uit de Nieuwe Utrechtsche Courant] A. Buys Ons nationaal tooneel
De auteur houdt een pleidooi voor natuurlijk taalgebruik op het toneel: ‘die taal, die onze liefde zoo volkomen waardig is, doch door onze schoolmeesters, we zeggen 't Multatuli [in noot: ‘Niet onaardig heeft Multatuli zich dienaangaande uitgedrukt in zijne Ideën no. xli: “Ik leg mij toe op 't schrijven van levend Hollandsch. Maar ik heb schoolgegaan”.] volmondig na, langzamerhand is vermoord geworden, even als de godsdienst door de theologen’. Een toneelspeelster wordt door Buys aangeraden ‘Idée xlv van onzen genialen Multatuli eens van buiten te leeren, en, gedachtig aan 't spreekwoord beter laat dan nooit, van stonde aan in toepassing te brengen: “We hebben n's te veel als slotletter [....]. Hij zal gelooven dat ge een vervelend mensch zijt”’. Buys eindigt met de woorden: ‘Zoo zeg ik dan met Multatuli: ik geef wenken, geen regels, doch wil u en allen, die in 't openbaar als redenaar optreden ten slotte nog dezen raad op 't harte binden: denkt, denkt om de spreuk der oudheid: Pectus est quod disertos facit, en vergeet het nooit, dat de heerschappij over de taal het beginsel der ware welsprekendheid is.’ | |||||||
5 (1868), 4[Berichten]
‘Arumer. - De rederijkerskamer de Korenbloem alhier, hield zondag 12 januari j.l., ten voordeele der 31 weezen en weduwen van Terschelling, wier vaders en echtgenooten bij den jongsten december - storm een prooi der golven zijn geworden, eene openbare buitengewone vergadering met het volgende programma:
| |||||||
5 (1868), 6T.H. de Beer [Letterkundige kamerkout]
‘De Heer Huet heeft nog onlangs een voortbrengsel zijner pen het licht doen zien, getiteld: | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
Multatuli. Zoo iemand, dan is de heer Huet in staat Multatuli, vooral ook als mensch te schetsen. Ik ben nog niet in de gelegenheid geweest dit werkje in te zien. Dat de heer B.H. voor eenigen tijd in Nederland zoo zeer de lofbazuin stak over den man, dien hij thans een boek wijdt, dat hij hèm roemde als schrijver over wien hij als mensch inderdaad geen reden had zich te verheugen of zelfs tevreden te zijn, - dat voorzeker pleit voor het onpartijdig vonnis dat in dezen geveld werd. [...] Wij spraken straks van Multatuli. Wellicht zult gij uit het Alg. Handelsbl. vernomen hebben, dat Baron Nahuijs den Max Havelaar in het Engelsch vertaald heeft en dien te Londen uitgeeft. Zou de schrijver van het oorspronkelijke dit nu beschouwen als eene onderscheiding aan zijn werk ten deel gevallen? (Zie hierover Multatuli, Iets over Bosscha's Pruisen en Nederland)’. | |||||||
5 (1868), 12T.H. de Beer [Letterkundige kamerkout] ‘De Spectator van 7 Maart doet mij zien, dat ik mij in no. 6 al te voorbarig over den Engelschen Max Havelaar heb uitgelaten. De vertaler plaatst in gemeld weekblad een stuk waarin hij meldt, dat de vertaling plaats had naar het oorspronkelijk handschrift, verrijkt met noten. Het is bekend, dat de Max Havelaar min of meer gewijzigd is uitgegeven. Het eigendomsrecht op het onveranderde handschrift verbleef dus aan Douwes Dekker en thans zal eene volkseditie, uit het Engelsch vertaald, het licht zien. Meer dan ooit heeft thans deze uitgave eene politieke kleur’. | |||||||
5 (1868), 18[Letterkundige kamerkout]
‘Met geestdrift is de Max Havelaar in Engeland ontvangen en Multatuli met Sterne gelijk gesteld. Zoo gaat het. Voortaan schrijve Multatuli in 't Engelsch, opdat het Nederlandsche volk zich haaste om de vertalingen der werken van den Nederlandschen satiricus te lezen. - Niet dat Nederland den Max Havelaar met minder geestdrift ontvangen heeft, - maar zoo groot heeft men den schrijver niet geschat. Heeft deze geringschatting eene politieke beteekenis? Of is het bij werk der schrijvers oorzaak daarvan. Immers de schrijvers zelven worden hier niet vergood, veeleer vergeten, maar men heeft toch altijd meer lof voor sommige middelmatigheden dan voor Multatuli’. | |||||||
5 (1868), 23[Letterkundige kamerkout]
‘Wat hebben van Lennep, Schimmel, Hofdijk, de Bull, Ruysch en zoovele anderen genoten voor de stukken die zij aan het Nederlandsche tooneel hebben geschonken? Wat voordeel bracht het Multatuli, dat zijn Bruid daarboven door het geheele land werd opgevoerd?’ | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
5 (1868), 27[Letterkundige kamerkout]
‘Heeft men Multatuli verweten, dat men eene maatschappij als de zijne slechts in Utopia zou vinden, met meer recht past dit verwijt op Bilderdijk, die den vorsten als een plicht oplegt te zorgen, dat alle menschen “voedsel, deksel en wederpaar” vinden’. | |||||||
5 (1868), 28[Letterkundige kamerkout]
‘De Engelsche vertaling van Max Havelaar is niet, zooals sommige bladen hier beweerden, algemeen met dankbaarheid ontvangen. Ik heb het tegendeel opgemerkt en terwijl enkele tijdschriften zich uitputten in lof over den schrijver, hebben vele andere (o.a. Saturday Review) op verre na niet met lof over dit werk uitgeweid en terwijl ik vele hoofden van groote warenhuizen sprak, die het niet gelezen hadden, ontmoette ik er enkelen die het wel hadden gelezen, maar het niet onder hunne beste lectuur rekenden’. | |||||||
5 (1868), 31[Letterkundige kamerkout]
Naar aanleiding van een recensie van de Lidewyde wordt opgemerkt: ‘Is Huet de man om zonder enig doel een roman in twee delen te schrijven? Of moet Andre's verleiding en Ruardi's zegepraal eene parodie zijn op de philosophie van den dag, die wij vaak zonder ernstige repliek aanhooren en goedkeuren, philosophie zoals Heine en Multatuli en anderen verkondigen’. | |||||||
5 (1868), 35[Letterkundige kamerkout]
‘Allermerkwaardigst is in de Tijdspiegel een stuk van den heer Roorda van Eijsinga getiteld Cremer en zijn roman; vooral troffen mij daarin deze regelen: “d'Esquiros spreekt met zeker medelijden van onze Hollandsche poëzie, en wijst op onze waterwerken, onze monumenten tegen zee en rivieren, die eeuwigdurende buiten en binnenlandsche vijanden, als de ware gedenkstukken van den Nederlandschen dichtgeest. Met geen minder recht noem ik de liefdadigheid de poëzie van Nederland. En de drie grootste gruwelen van onzen tijd, onze koloniale politiek, de slavernij der fabriekskinderen, de ontucht hebben ook het onsterfelijk protest van drie onzer grootste dichters te voorschijn geroepen, de Max Havelaar van Multatuli, Cremers Fabriekskinderen, van Lenneps Beschrijving van het huis Mont-Athos”’. | |||||||
7 (1870), 14[Berichten] | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
‘Grouw. - De rederijkerskamer Apollo alhier, hield, donderdag 30 maart ll., eene openbare vergadering met dames. Het programma was als volgt: 1. De bruid daarboven, van Multatuli [...], 2. Kort van memorie[...]’. | |||||||
7 (1870), 22D.L.P.Z. Uit hun werken geschetst!
De auteur onderscheidt een tweetal typen ‘eersterang-auteurs’: ‘Zij, die al hun geestelijke werkzaamheid bepaalden tot het bereiken van één doel of met al hun werken een zelfde doel beoogden’, zoals de romanciers Bosboom-Toussaint en Schimmel naast anderen die zich bij het ‘het scheppen van een nieuw gewrocht, zich ook telkens een nieuw doel stellen’, bijv. Cremer en Multatuli. | |||||||
7 (1870), 31Don Leandro Brochures, critiek en anti-critiek
‘Heeft niet Dr. Jan ten Brink zich ten vorigen jare op gelijke wijze in de Spectator uitgelaten, als de heer Gorter in de Gids: “Waarom wordt Bilderdijk gekocht en niet gelezen en waarom wordt Max Havelaar wel gelezen, maar niet gekocht”?’ | |||||||
8 (1871), 2[Berichten]
‘Leiden. - De Vereeniging Borger alhier zal, vrijdag 13 jan. a.s., eene buitengewone vergadering met dames houden, naar het volgende programma:
| |||||||
8 (1871), 18[Berichten]
‘Amsterdam. - De Vereeniging Rhetorica et amicitia alhier zal, zaterdag 6 mei a.s., hare 17de buitengewone vergadering met dames houden, naar 't volgende programma:
| |||||||
[pagina 68]
| |||||||
8 (1871), 50[Advertentie]
‘Heden verschijnt: max havelaar, een strijder voor recht en billijkheid. Tooneelspel in vijf tafereelen, naar Multatuli's meesterstuk. Voor rederijkers bewerkt, door A.A. van der Stempel Jr. Prijs 90 cent, bij G. Theod. Bom, Kalverstraat E 10 Amsterdam’. [De aankondiging wordt in volgende nummers enkele malen herhaald]. Opvallend is, dat deze toneelbewerking van Van der Stempel - een auteur die meer dan 30 blijspelen op zijn naam heeft staan - niet besproken werd in het Rederijkers weekblad, terwijl gewoonlijk het rederijkersrepertoire omstandig gerecenseerd werd. Mogelijk houdt dit stilzwijgen een impliciete veroordeling in van een bewerking, die een recensent in De locomotief van 9 febmari 1872 tot de uitspraak bracht: ‘Curieuzer product van de schandelijke onkunde der Hollanders aangaande Indië is wel nooit gezien’. Gegevens over eventuele opvoeringen van Stempels toneelbewerking ben ik niet tegengekomen, al doet de slotzin van de recensie in De locomotief anders vermoeden: ‘Arme multatuli! Veel hebt gij reeds geleden, maar dat aldus door stumperts als de van stempels onder toejuiching van het brave Nederland [cursivering van mij] het heerlijk gedenkboek van uw genie verschacherd, verknoeid en verknutseld kan worden - dat is van de talrijke martelingen welke gij te verduren hadt zeker de geringste niet! -’ [zie voor de gehele recensie VW, deel 15, pp. 85-88]. | |||||||
9 (1872), 16[Berichten]
‘Amsterdam. - De letterlievende vereeniging Hooger zij ons doel zal zondag den 21. dezer haar vierde tooneelvoorstelling geven in Frascati: als dan zal worden opgevoerd De Bruid Daarboven, tooneelspel in 5 bedrijven, door Multatuli. Na afloop bal’. | |||||||
9 (1872), 17[Berichten (overgenomen uit het Handelsblad)]
‘Wat het stuk betreft, Multatuli zelfs heeft reeds zooveel ten kwade zijner “Bruid daarboven” gezegd, dat wij - hoewel ons grootelijks met dat oordeel vereenigende - bijna geneigd waren de goede plaatsen er van in het licht te stellen. Het tooneel bijv. tusschen den generaal, zijn oppasser en Frans is uitmuntend geslaagd. De groote fout van het stuk is echter, dat de hoofdpersoon eene onmogelijkheid is. Een man, die den geheelen avond staat te jammeren en met wien men toch maar geen medelijden kan krijgen, wegens zijn sentimentaliteit tot in het akelige toe, is eene even onaangename als denkbeeldige verschijning. De man schermt met de goden en de schim zijns vaders gelijk een door het noodlot vervolgde held in het Grieksche treurspel, terwijl hem daarentegen al de weekheid aankleeft van een ziekelijken romanheld uit de laatste helft der achttiende eeuw. De stelligste kritiek op Multatuli's stuk - een uitspanning zijner jeugd - is dan ook wel gelijk hij zelf zegt, dat hij uit boeken geput en niet naar het leven geschilderd heeft. Zij die de “Bruid | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
daarboven” kennen en weten dat het voor den tooneelist geen zeer dankbare taak is ellenlange clausen en alleenspraken op te zeggen, zullen voorwaar der verdiensten van dezen kring een tamelijk zekeren maatstaf kunnen aanleggen, indien wij verklaren dat ieder der medespelenden zijn rol derwijze machtig was en vertolkte, dat de schier onvermijdelijke eentonigheid niet vervelend op den toeschouwer terugwerkte’. | |||||||
9 (1872), 42 en 43Multatuli's ‘Vorstenschool’
Integrale overname van de beoordeling over Vorstenschool uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 12 oktober 1872. Afgedrukt in VW, deel 15, p. 402-412, maar zonder de vermelding van opneming in het Rederijkers weekblad. | |||||||
10 (1873), 13, 14 en 15Multatuli's drama
Integrale overname van de bespreking van Vorstenschool door C. Vosmaer in De Nederlandsche Spectator van 23 november 1872. Opgenomen in VW, deel 15, pp. 462-473, zonder verwijzing naar de publikatie in het Rederijkers weekblad. Aan het stuk van Vosmaer voegt de redactie van het Rederijkers weekblad ter inleiding het volgende voor: ‘Een oorspronkelijk tooneelstuk, een stuk van de hand eens schrijvers als Multatuli, wekt te recht de belangstelling van het letterlievend en in het vaderlandsch tooneel belangstellend publiek. Wat Multatuli geeft is geen alledaagsche kost, en zoo kan het ons dan ook niet verwonderen dat de beoordeelingen uiteenloopen. In onze nummers 42 en 43 van den vorigen jaargang gaven wij het oordeel van den criticus der Nieuwe Rott. Ct., die, hoewel de geniale grepen in de “Vorstenschool” erkennende, over het stuk, als tooneelwerk, een minder gunstig oordeel velde. Tegen die beoordeeling is de heer S.E.W. Roorda van Eijsinga in het blad de Telegraaf met groote hevigheid in verzet gekomen. Die schrijver is echter, dunkt ons, te zeer met den persoon en de politieke richting van den heer Douwes Dekker ingenomen, dan dat zijn oordeel geheel onpartijdig mag geacht worden. In de beoordeeling van een lettervrucht van Multatuli doet zich zoo licht de minder of meer gunstige indruk bemerken, dien de persoon en denkwijze van den schrijver op den criticus maakte. Verklaarbaar moge dit wezen, doordien de auteur zijne scherp geuite, van de heerschende denkbeelden zeer afwijkende gevoelens nergens, zelfs in zijn arbeid voor het tooneel niet verzwijgt, maar ze integendeel met voorliefde doet uitkomen: toch moet bij de beoordeeling van een letterkundig product de persoon des schrijvers niet meer ter sprake komen, dan tot recht verstand van zijn werk noodig is. Een onpartijdig oordeel mogen wij verwachten van een bekend letterkundige als de heer C. Vosmaer. Wij hebben daarom gemeend onzen lezers geen ondienst te doen, met zijn voortreffelijke ontleding van gemeld tooneelstuk in zijn geheel uit de Spectator over te nemen’. | |||||||
[pagina 70]
| |||||||
11 (1874), 35[Berichten]
‘In 't jongste nummer van de Nederlandsche Spectator wordt als zeker bericht, dat het tooneelgezelschap van de H.H. Albregt en Van Ollefen nog in dit najaar het drama “Een huwelijk in Indië” van Mejuffrouw M. Kruseman zal opvoeren en dat de schrijfster zelve de rol van Louise daarin zal vervullen. Op Mejufrouw Kruseman's aansporen zouden voorts de HH. A. en V.O. kennis gemaakt hebben met Multatuli's “Vorstenschool” en er zou aan gedacht worden ook dit stuk op het tooneel te brengen’. | |||||||
11 (1874), 44-N Uit 't parterre
‘De heer Vosmaer heeft een dankbare taak volbracht door in zijne grondige studiën over Multatuli's werken nog eens op diens “Vorstenschool” te wijzen. Waarom wordt dit stuk niet opgevoerd, zoo vragen we met hem. Ja waarom? En als we 't dan, even als die scherpzinnige criticus bij die vraag laten, komt ons toch de verzuchting van de lippen, wat heeft in Nederland toch alles een langen tijd noodig, eer 't van den nieuwen zuurdesem doortrokken is!’ | |||||||
12 (1875), 3- N. Eindelijk
Auteur informeert de lezer over een voorgenomen toneelopvoering van Vorstenschool. Opgenomen in VW, deel 17, pp. 287-288. | |||||||
12 (1875), 3[Berichten]
‘Rotterdam - Niet alleen mejuffrouw Kruseman, maar ook, naar men verneemt, mejuffrouw Elize Baart heeft met de heeren le Gras, van Zuylen en Haspels een overeenkomst aangegaan om in Vorstenschool op te treden. De repetitiën zullen waarschijnlijk door den heer Douwes Dekker worden bijgewoond, en de eerste opvoering zal in de laatste helft van Februari a.s. plaats hebben’. | |||||||
12 (1875), 10 en 11P. Haverkorn van Rijsewijk Multatuli's ‘Vorstenschool’
Integrale overname van de recensie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 4 maart 1875, waaraan in no. 11 nog een gedeelte uit de bespreking in de Leidsche Courant wordt toege- | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
voegd. Beide teksten zijn opgenomen in VW, deel 17, op respectievelijk pp. 459-471 en pp. 486-489. Ten onrechte wordt daar overigens gesteld, dat de tweede recensie in het Rederijkers weekblad integraal zou zijn overgenomen. | |||||||
12 (1875), 12Désijderius Nogeens Vorstenschool
Deze speciaal voor het Rederijkers weekblad geschreven bijdrage staat afgedrukt in VW, deel 17, pp. 568-572. | |||||||
12 (1875), 14[Berichten]
‘Multatuli's Vorstenschool werd woensdag j.l. [7 april 1875] voor 't eerst te Amsterdam opgevoerd. De indruk, dien het daar heeft te weeg gebracht, was ook even als te Utrecht middelmatig. 't Spel lokte niettemin vele warme toejuichingen uit. De heer D. Haspels ontving zelfs een lauwerkrans. Toen na het vierde bedrijfde heer Douwes Dekker ten tooneele werd geroepen, betuigde deze voor die eerbewijzing zijn dank, maar bracht hij tevens lof aan de heeren le Gras, v. Zuylen en Haspels, die van zijn werk meer hadden gemaakt, als hij er in gelegd had. Maar te Amsterdam evennmin als te Utrecht was Multatuli zoo loyaal, om althans Mej. Kruseman ook de eer te geven, die haar toekomt, daar hij het toch grootendeels aan haar heeft te danken, dat zijn stuk is opgevoerd en zijn naam thans op aller lippen zweeft.’ | |||||||
12 (1875), 15De poëzie
Vrijwel integrale overname van het verslag uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 7 april over Multatuli's voordracht te Rotterdam op 5 april, afgedrukt in VW, deel 17, pp. 619-622, maar zonder vermelding van citering in het Rederijkers weekblad. Ter inleiding op dit stuk informeert de redactie de lezer aldus: ‘Zoowel te Utrecht als te Rotterdam hield de heer E. Douwes Dekker (Multatuli) dezer dagen eene voordracht over bovenstaand onderwerp althans zou hij trachten zich zoo veel mogelijk tot dit onderwerp te bepalen, al wist hij ook en waarschuwde hij zijne hoorders vooraf, dat hij zeker telkens zou afdwalen’. | |||||||
12 (1875), 15[Berichten]
‘Multatuli's Vorstenschool werd te Amsterdam in de gepasseerde week voor 't eerst opge- | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
voerd, zooals wij in ons vorig nommer reeds mededeelden. Bij die gelegenheid werd den schrijver eene ovatie gebracht, waaromtrent aan het Vaderland het volgende wordt geschreven: ‘Zoodra het zeker was, dat ook te Amsterdam Multatuli's Vorstenschool zou worden opgevoerd, vormde zich uit de leden van het Amsterdamsch Studentenkorps een commissie, die zich ten doel stelde, den genialen dichter en denker een blijk van waardeering te schenken. Deze commissie bestond uit de heeren S. Katz, praeses, C.N. Wijbrands, quaestor, W. Geesink en J.H. Rössing, ab-actis. Zij ontving den heer Douwes Dekker met een groote schare van studenten aan 't station van den Rijnspoorweg, waar hij Woensdag jl. ten 1.5. ure arriveerde, en sprak hem bij monde van haar voorzitter in de wachtkamer 2de klasse een hartelijk woord van welkom in zijn geboorteplaats toe, waarop Multatuli, blijkbaar diep getroffen met een keurige improvisatie antwoordde. Hij vergeleek zich daarbij met den spreeuw uit 't gedicht, die, na aan de ruwe doornhagen des levens zoo menige veer te hebben verloren, eindelijk met vreugde terugkeert in het ouderlijk nest, en sprak zijn innige erkentelijkheid uit voor de goede bedoelingen der commissie. Daarop bracht deze hem en de directie van 't Rotterdamsche Tooneelgezelschap in open rijtuigen eerst naar 't Haasje, waar de artiesten logeeren en de eerewijn werd geschonken; vervolgens naar het Amstelhotel, waar de heer Dekker met zijne echtgenoote verblijf had gekozen. 's Avonds werd hem, toen hij ten tooneele was geroepen aan 't einde van 't vijfde bedrijf, door de jonge heden een sierlijke lauwerkrans toegeworpen en na afloop der voorstelling bood de commissie hem en de hh.: Le Gras, Van Zuijlen en Haspels, in de Karseboom, een vriendschappelijk souper aan, waaraan tal van studenten van alle faculteiten, warme vereerders van Multatuli, deelnamen. Tal van toasten werden uitgebracht. Multatuli zelf voerde geestig en met pit bij herhaling het woord en ontving den volgenden dag al de deelnemers in het Amstelhotel ten zijnent, waar mevrouw Douwes Dekker de honneurs waarnam. Voor allen, die aan deze ovatie deelnamen, zal de dag en de nacht van 7 April ll. ongetwijfeld onvergetelijk zijn’. | |||||||
12 (1875), 18[Berichten]
‘Goes. - Ook alhier heeft Multatuli een voordracht gehouden, na afloop is hem namens eenige vereerders een prachtexemplaar van Dore's Dante aangeboden. Van zijn gehouden voordracht hopen wij in 't volgende nommer een en ander mede te deelen’. | |||||||
12 (1875), 19Multatuli in Goes
Integrale citering van het verslag in de Goesche Courant van begin mei over Multatuli's voordracht op 1 mei te Goes. Opgenomen in VW., deel 17, pp. 699-706. | |||||||
12 (1875), 22[Berichten] | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
‘Rotterdam. - Naar wij vernemen, zal het tooneelgezelschap van de firma Le Gras, van Zuylen en Haspels alhier gedurende de kermis te Enkhuizen in eene nieuwe schouwburgtent ook voorstellingen geven van Multatuli's Vorstenschool, zoodat de bewoners van Noord-Holland's Oosthoek thans mede in de gelegenheid zullen komen, dat veel besproken stuk te zien opvoeren. De rol van Louise wordt sedert Mei door Mevr. ten Hagen in plaats van door Mej. Mina Krüseman vervuld. In Groningen en Friesland, waar het drama thans door genoemd gezelschap wordt gegeven, is de aandrang van 't belangstellend publiek, naar gemeld wordt, bijzonder groot geweest’. | |||||||
12 (1875), 32[Berichten]
‘De heer Douwes Dekker heeft voor 't hem aangeboden lidmaatschap der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde bedankt’. | |||||||
12 (1875), 37[Berichten, (Verslag van de Nieuwe Schouwburgvereeniging)]
‘Rotterdam. - [...]. Er zijn 259 voorstellingen gegeven waarvan 151 binnen Rotterdam. De stukken “Twee Weezen” en “Vorstenschool”, respectievelijk 68 en 38 maal opgevoerd, hebben de financiëel goede uitkomst veroorzaakt. Eenige nieuwe werken zijn in studie; de kopij van een door dit gezelschap op te voeren nieuw blijspel, van den heer Douwes Dekker, wordt verwacht.’ |
|