Over Multatuli. Delen 34-35
(1995)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Nop Maas
| |
[pagina 34]
| |
Dekker wordt gearresteerd en enkele maanden lang opgesloten. In die tijd denkt hij terug aan vroeger: eerst zou hij koopman worden, maar het eerste kantoor waar hij als leerling werkzaam was, ging bankroet. Op het tweede kantoor moest hij zo langdurig en haastig berekeningen maken bij te weinig licht (zodat hij de getallen uit het hoofd moest optellen), dat hij zich vergiste. Hij werd ontslagen en de familieraad besloot dat hij naar Indië zou gaan. Ook herinnert hij zich hoe hij het meisje Caroline Versteegh uit het water van een gracht redde. In de Padangse gevangenis schrijft Dekker het stuk De eerloze, waarmee hij de Javanen en Maleiers een wapen in de hand wil geven. De Hollanders in Indië beschouwen hem als een verrader. Zijn ambtelijke carrière lijkt ten einde. Deel twee, ‘Der Radhen von Lebak’, begint in Batavia. Als Everdine van Wijnbergen daar met het schip aankomt is er niemand om haar op te halen en ontfermt Dekker zich over haar. Zij betaalt voor hem op het laatste moment de termijn die hij schuldig is in verband met zijn Natalse tekort. Daardoor krijgt hij nieuwe kansen. Dertien jaar later komen ze aan in Lebak, waar Dekker eerst zijn tuin in orde brengt. Al snel vragen de inlanders hem om hulp tegen de Raden Adipatti, maar de klagers wordt het zwijgen opgelegd. Bij toeval luistert Dekker een opstandige meute inboorlingen af. Hij wil bloedvergieten voorkomen en dient een klacht in tegen het inlandse hoofd. Maar deze functionaris zit niet stil. Hij laat vergiftigde pijlen afschieten die onze held rakelings missen; hij laat giftige slangen in de tuin zetten; hij stuurt iemand met brood dat een langzaam werkend vergift bevat dat ook een eind maakte aan het leven van Dekkers voorganger. Dekkers chef Brest van Kempen rapporteert Dekkers overhaaste acties aan de gouverneur-generaal. Ondertussen worden in Lebak kleine kinderen geroofd voor de plantage van de koffieplanter Van Gronius. Die kinderen moeten daar zelfs 's nachts werken bij het licht van lampionnen. Een moeder wier kind 's nachts gestorven is, wordt door de opzichters geslagen en aan een paal gebonden in het moeras. Na een dag komt een grote krokodil die haar been afscheurt, zodat ze dood bloedt. Op deze plantage ontstaat een opstand, die in het derde deel van de roman voortwoedt. Deel drie, ‘Der Aufstand’, heeft vooral aandacht voor deze opstand. De Dekkers spelen een marginale rol. Op weg naar Batavia worden ze nog door opstandelingen gered als hun rijtuig in de rivier strandt. Verder wordt in een tussenhoofdstuk gemeld dat Duymaer van Twist weigert Dekker te ontvangen. Als het om een betere post of om meer salaris was gegaan, dan had Van Twist nog wel met hem willen praten, maar Dekker verzette zich tegen het hele koloniale systeem, en daarom wil hij hem niet zien. Een fijne scène is die van de onderhandelingen tussen opstandelingen en een Nederlands regiment. De opstandelingen willen vrijheid, brood en vrede; zij willen Dat Batavia Djokjakarta gaat heten en ze zijn de rust en de redelijkheid zelve, terwijl de vertegenwoordigers van het dappere Nederlandse leger vloeken en zich opwinden en vervolgens smadelijk op de vlucht worden gejaagd. | |
[pagina 35]
| |
Deel vier, ‘Max Havelaar’ toont ons het gezin Dekker in België, rondtrekkend zonder geld. Dekker schrijft zijn brief aan de gouverneur-generaal in ruste en, als daar geen antwoord op komt, de Max Havelaar. Intussen worden in Indië de opstandelingen terechtgesteld. Van Lennep en Rochussen zijn doodsbang dat het boek gepubliceerd wordt. Ze proberen Dekker eerst te paaien met een baantje, maar deze dreigt het werk in Frankrijk te publiceren. Van Lennep belooft dan het boek te publiceren en koopt het van de naïeve Dekker. In feite wil Van Lennep een zo klein mogelijke oplage maken voor een zo hoog mogelijke verkoopprijs, zodat alleen vertrouwde elementen het in handen zullen krijgen. Hij rekent echter buiten de waard. De publikatie wordt een donderslag die in het hele land te horen is. Iedereen beseft dat de Nederlandse welvaart steunt op roof uit Indië. En ook het buitenland slaat alarm: Zo kwamen de Hollanders dus aan hun cacao! België vergat zijn Congo, Frankrijk - Indochina, Engeland - Brits-Indië. De pers van Londen, Parijs en Brussel was verontrust. Nu wist men hoe Holland, dat kaas- en haringland, de eerste plaats in de cacao- en suikerhandel kon bereiken. Interessant, zeer interessant, hoe de Hollanders de bevolking van Insulinde behandelden. Het voorlaatste hoofdstuk toont het nog immer armoedige gezin Dekker op het moment dat het bericht van Van Lenneps dood binnenkomt. De uitgever ‘Schadde’ heeft het boek gekocht van de erven en belooft Dekker de helft van de opbrengst van de nieuwe druk. In het laatste hoofdstuk merkt de koffieplanter Van Gronius dat een deel van zijn inlandse personeel samenschoolt bij de voorlezing van de Max Havelaar. Het wordt hem bang om het hart, als hij zich realiseert dat het virus van de opstand onuitroeibaar zal zijn. De zin over de klewangwettende krijgsgezangen die Multatuli zal slingeren in de gemoederen van de arme martelaren aan wie hij hulp heeft toegezegd, wil Van Gronius niet meer uit het hoofd: Hij had plotseling het gevoel, alsof onder zijn plantage, onder zijn broeikassen, onder zijn witte huis in Hollandse stijl een lading dynamiet lag. ‘Van dag tot dag brandt de vlam van de toorn heller’ luidt de titel van het nawoordje van ene E.Kr. bij de roman. Gewezen wordt op het historische karakter van de figuur van Dekker, die als eerste de koloniale uitbuiting aan de orde stelde. De ideeën van Dekker werden echter niet verwezenlijkt omdat hij alleen stond en vertrouwde op het inzicht van zijn medeburgers. Maar dergelijk inzicht was niet te verwachten als het ging om de eigen winsten. Dekker besefte niet dat slechts in de gemeenschappelijke georganiseerde strijd van de onderdrukten de vrijheid veroverd kan worden. Het Indonesische volk liet zich niet ontmoedigen en pleegde opstand na opstand. ‘De leer van Marx, Engels, Lenin en Stalin en de | |
[pagina 36]
| |
zegerijke socialistische oktoberrevolutie wezen de Indonesiërs nieuwe wegen.’ Na de tweede wereldoorlog werden ze eindelijk baas in eigen huis. Even later slaagden de Nederlanders er met de hulp van de Verenigde Staten in om de vooruitstrevende democratische regering ten val te brengen en de macht in handen te spelen van reactionaire kapitalistische partijen. Nederland kreeg zijn kolonie niet terug, maar het maakte slechts plaats voor de imperialistische uitbuiters uit Amerika. De vrijheidsstrijd van de Indonesiërs gaat daarom door: En zij staan niet alleen. Zij scheppen moed uit de overwinningen van de Sowjet-Unie, uit het succes van alle onderdrukte volkeren en vooral uit de zegerijke strijd van het Chinese volk. Van dag tot dag brandt de vlam van de toorn heller. De volgende bladzijden bevatten een aantal illustraties uit deze socialistisch-realistische historische jeugdroman. Als bijschriften zijn bijpassende fragmenten uit de tekst gebruikt.
De jonge Eduard Dekker meldt zich bij generaal Michels in Padang, terwijl deze zijn ochtendtoilet maakt: ‘Een ongeveer negentienjarige jongeman met verwaaide blonde haren trad binnen. Zijn benen staken in een nauwe grijze broek, hij droeg een rugzak en in plaats van een jas had hij een grijze deken om zijn schouders geslagen.’
| |
[pagina 37]
| |
Een herinnering aan Eduards jeugd op het kantoor van Simpel en Kronenkamp: ‘We kunnen onder de poten van de kruk boeken leggen, zei Simpel, zo zijn we allemaal begonnen’.
| |
[pagina 38]
| |
Generaal Michels verhoort een oproerling door hem op zijn voetzolen te laten slaan. In het midden met aktentas de machteloos toeziende Dekker.
De gevangenis in Padang waar Dekker enige tijd opgesloten wordt in verband met het kastekort: ‘Een bamboekooi op hoge palen met een gevlochten dak vol reten waardoorheen de wolkenloze hemel te zien was. Elke morgen en elke avond werd de gevangenis gekontroleerd.’ Michels had orders gegeven Dekker streng te bewaken omdat hij gevaarlijker was dan een Maleier.
| |
[pagina 39]
| |
Dekker vraagt Everdine van Wijnbergen ten huwelijk: ‘Hij nam haar bij de hand en voerde haar in een stille, ongeplaveide straat. Hier groeide zelfs nog gras. Hij ging naast Everdine op de grond zitten.’
Dekker hoort in Lebak de klachten van de inlander Kassim aan over het afnemen van zijn buffels. Dekker is veranderd in vergelijking met zijn Padangse tijd: ‘Toen was hij onstuimig, schuchter en opvliegend tegelijk, nu was hij langzaam en bedachtzaam in zijn bewegingen. Wie zijn vader, de kapitein Dekker, gekend had, had nu kunnen vaststellen, dat Eduard zeer op zijn vader leek.’
| |
[pagina 40]
| |
Dekker wijst een militair terecht door wiens toedoen een riksja-rijder zich doodgelopen heeft.
| |
[pagina 41]
| |
Eduard bij een dode grijsaard die door de regent vermoord is. Familieleden proberen zijn kleindochter ervan te weerhouden haar beklag te doen, uit angst voor represailles.
| |
[pagina 42]
| |
Van Lennep en Rochussen overleggen over het smoren van Dekkers boek: ‘De beide heren stonden tegenover elkaar. Ze leken in geen enkel opzicht op elkaar. Van Lennep was een oudere heer met bakkebaarden, rotting en paardetanden, hij droeg een geruite jas met lange panden, zoals oude grondbezitters plachten te dragen. Rochussen was iets jonger, glad geschoren, met bolle wangen, hij droeg meer stadse kleding en had een hoge hoed op, die ondernemingslustig op zijn rechteroor geschoven was.’
| |
[pagina 43]
| |
Afb. 11. Het dappere Hollandse leger wordt op de vlucht gejaagd door gemotiveerde inlanders: ‘Het was alsof een windvlaag de soldaten van de straatweg veegde. Men dreef ze met de lansen vooruit, jaagde hen met de bajonetten, rolde hen van de weg af, viel hen aan met de dolken, joeg ze het woud in, het moeras in, dreef ze naar de zee.’
Inlandse werkers op Van Gronius' plantage luisteren naar Max Havelaar: ‘Van Gronius boog de twijgen verder uit elkaar, hij wilde meer zien. Dakunti las voor, de arbeidster Dakunti, die vele jaren geleden uit Lebak weggebracht was, Dakunti, die in het huis van de assistent-resident Dekker lezen geleerd had. [...] De mensen durfden niet te ademen. De arbeiders wendden hun blik niet Dakunti af. Van Gronius verbleekte. Nog niet eens zo heel lang geleden, misschien zes jaar, zagen de gezichten van de Maleise arbeiders er net zo uit als vandaag. Toen hadden ze zijn plantage in brand gestoken en waren ze gevlucht.
|