Over Multatuli. Delen 34-35
(1995)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
H.H.J. de Leeuwe
| |
[pagina 25]
| |
Marschner.Ga naar voetnoot4 Die kaboutertjes zijn goedaardig en hulpvaardig. Hij ziet zijn gastheren - producten van het Germaanse volksgeloofGa naar voetnoot5 - van de meest positieve zijde. Ze zijn allen netjes in het grijs gekleed en dragen brandende kaarsjes op het hoofd en hebben - hoewel klein - een sierlijk figuurtje. Het volksgeloof kent immers ook lelijke, mismaakte en in lompen geklede kabouters. Ze verzetten zich niet tegen het plotselinge verschijnen van een vreemde, ze bestraffen zijn nieuwsgierigheid niet, wat andere binnendringers wèl gebeurt. Integendeel, zij delen hun kennis graag aan hem mee. Ze dragen ook geen lachwekkende namen zoals Repelsteeltje, maar worden aangeduid met cijfers of met begrippen die ontleend zijn aan de wis- en natuurkunde zoals Half-dertien, %, plus a2 en min a2, Logarithmos, Binomium, Pi, Semi-ur enz. (44, 97). Zij hebben een geleerde akademie, aan de zitting waarvan de verteller straks zal mogen deelnemen. Want hij wil iets belangrijks te weten komen. Zijn dorst naar kennis wordt niet zoals bij de ongelukkige en vervloekte Doctor Faustus bestraft met een hellevaart waarvan geen terugkeer mogelijk is. Zijn eigenlijke gesprekspartner is echter een figuur uit de geschiedenis, de in de Sonnenberg vertoevende keizer Adolf van Nassau die het kasteel in de 13de eeuw gebouwd heeft en er nu verblijft zoals keizer Frederik Barbarossa in de Kyffhäuserberg in Thüringen en keizer Karel de Grote in de Untersberg aan de Beiers-Oostenrijkse grens. Dit element uit de volkssage ontleent Multatuli waarschijnlijk aan Heinrich Heine die aan zijn essay Elementargeister van 1834Ga naar voetnoot6 het verhaal toevoegt van de grote keizer die na zijn dood voortleeft in een berg en ééns, als de tijd er rijp voor is, te voorschijn zal treden om het volk te bevrijden. Aan Heine heeft Multatuli vermoedelijk ook de aanduiding gnomen voor het kleine volkje te danken, dat hij in verband brengt met het Griekse woord voor kennis: gnosis. Het kan toch geen toeval zijn dat dadelijk bij de eerste kennismaking daar beneden Heines naam als een der vorige bezoekers valt. ‘'t Was een zonderling wezen. Hy schreide lachend, en zijn vrolykheid stemde ons treurig. Hy leerde ons spot verstaan’ zegt keizer Adolf van hem (36-37). Dat deze vorst juist hier optreedt is niet alleen een toespeling op het verleden, het is ook - Multatuli schrijft dit boek in het begin der jaren zeventig - nog een verwijzing naar een actuele gebeurtenis. Een late nakomeling van de Sonnenbergkeizer was de laatste hertog van Nassau, Adolf Wilhelm August Karl | |
[pagina 26]
| |
Friedrich, wiens rijkje in 1866 door Pruisen geannexeerd werd.Ga naar voetnoot7 Adolf nu, de oude heerser, wordt niet zoals te verwachten met Majesteit aangesproken maar met Meester. Als er dan in het vervolg sprake is van voorzittende meesters - want ‘in de onderwereld gaan die dingen by periodieke electie’ - is de lezer geneigd om de hierarchie der vrijmetselaars en de weg die de zoekenden moeten afleggen, mede als inspiratiebron te vermoeden. De gast mag met recht ‘leerling’ genoemd worden: hij wil iets leren (37), hij wil onderwezen worden (44) hij vraagt hem te doen onderrichten (46). Met Adolf nu voert Multatuli lange gesprekken, ernstig van aard, maar niet zonder humor, vol kritiek, satire en ironie. Om beurten vrágen zij, om beurten geven zij antwoord. Het gaat om kwesties die zowel algemeen als actueel zijn. De auteur maakt gebruik van een oud literair genre: de dodengesprekken,Ga naar voetnoot8 een procédé dat vaak tot bloei komt in tijden waarin auteurs bezorgd zijn om het morele en sociale welzijn van hun tijdgenoten en de vraag trachten te beantwoorden: wat zouden onze voorouders ervan gezegd hebben? Het genre werd geïntroduceerd door de Griek Lukianos in de tweede na-christelijke eeuw. Omstreeks 1700 met het begin van de Verlichting werd deze tak van literatuur hervat door Franse schrijvers zoals Boileau, Fontenelle en Fénelon met hun Dialogues des Morts. Maar Multatuli heeft een eigen soort dialoog bedacht. Er spreken geen dóden met elkaar, neen, hij de levende schrijver, is het zelf die spreekt met een dode uit de Middeleeuwen. Het blijkt echter snel dat boven die dode monarch en eigenlijk boven àllen een meester-knecht staat die Logos heet. Logos is jong en krachtig, zijn werkkleding is onversleten (48). Want zijn opzienerschap dateert van de aanvang, zegt Adolf vol respect. Hij stond altijd aan het hoofd van de zaken, ja hij is de zaak zèlf. Met instemming citeert de Meester de evangelist Johannes die zijn Jezusbiografie begint met de bekende woorden: In den beginne was - zo staat het in het Grieks - de Logos. Van de talrijke mogelijke betekenissen die deze term heeft, heeft Multatuli niet gekozen voor getal, verhaal, woord of scheppende gedachte van God (zoals deze plaats bij Johannes meestal geïnterpreteerd wordt), maar voor rede, voor het denken als functie. Evenveel ontzag echter heeft de Meester voor Fancy, de spontane inval, de intuïtie, de fantasie, de verbeeldingskracht. Zij heeft er goed aan gedaan om de verteller hierheen te sturen. Want er bestaat tussen fantasie en verstand een soort overeenstemming waarvan de mensen zich zelden rekenschap geven (46). Die twee abstracta, Logos en Fancy, heeft Multatuli vermenselijkt. Logos is een flinke jongeman, Fancy een gesluierde dame, soms ook een jong meisje. De dichter kon niet anders dan van gedachten figuren van vlees en bloed | |
[pagina 27]
| |
te maken: ook bij hem is het Woord vlees geworden (Johannes 1, 14). De Meester nu meent dat de verbeelding van zijn leerling verder door zal dringen in de kansrekening dan zijn verstand (49). De kansrekening immers is het die hij begeert te doorgronden. Waarom? Omdat hij geld nodig heeft, miljoenen: ‘Ik wil door uw gnomen onderwezen worden in de kunst van rijkworden’, roept hij (44). Dit lijkt alleen mogelijk door het kansspel, de roulette. Doch waarvoor zal hij dat geld, d.w.z. macht, gebruiken? Voor de poging om het sociale en economische onrecht in de wereld te bestrijden. De Meester denkt dat zijn bezoeker wel geholpen kan worden, maar van roulettespel heeft hij nog nooit gehoord. Maar - wonderlijk genoeg, o Fancy! - terwijl hij toch diep onder de aardkost zit, hoort hij geheimzinnige geluiden, korte opmerkingen in de Franse taal, het rollen van muntstukken, het geschuifel van bankbiljetten, soms het gekibbel van spelers. Hij hoort de echo van de speelbank te Wiesbaden (45). Multatuli licht dit toe en de Meester geeft opdracht aan een kabouter om wat ertsblokken in orde te zetten, want er is een akademievergadering vanavond (46). Erts, ja, de kabouters die Multatuli daar beneden aantreft, houden zich niet meer zoals in de opera Hans Heiling bezig met het delven van goud, maar ze zorgen voor ijzer, salpeter, kwarts en andere nuttige grondstoffen (36). Als de Meester hoort dat er op aarde gebrek geleden wordt biedt hij aan wat ijzer naar boven te zenden, maar zijn bezoeker ontraadt dit ten stelligste, want de mensen zouden er maar kogels van maken (37). Ook de van ijzer gemaakte stalen pennen worden misbruikt. Een slimme gnoom onderkent ze als werktuigen waarmee men zijn gedachten verbergen kan of zich kan aanstellen alsof men ze heeft (89). Voordat de zitting geopend wordt (Multatuli wordt al ongeduldig want hij moet nog een feuilleton schrijven!) voeren Meester en leerling nog een langdurig gesprek. Het gaat om het welzijn van de staat en zijn bewoners. Wie moeten hem besturen en hoe? Wat is het beste: de alleenheerschappij van de koning of de alleenheerschappij van het volk? De auteur noemt de hoofdstukken waarin dit behandeld wordt: monarchologie en demologie. Hij voelt niet veel voor het ene noch voor het andere en een beslissing blijft uit. Wat de monarchologie betreft: hij gaat uit van een actueel feit. Nadat de Hertog van Nassau vertrokken en zijn land geannexeerd was werd de achtergebleven Hertogin ongemoeid gelaten. Waarom? Omdat zij een nakomeling is van Melchizedek, de gezalfde koning van Salem. Bijgelovige traditie heeft haar getabouiseerd: ‘Die Malek Zadok is de Aartskoning van wien elk rechtschapen heerser zijn heerlijkheid afleidt. Bygeloof en baasspelen gaan altyd hand-aan-hand. Dat aanbidden van 't gezag als een heiligheid is 'n fout die de geschiedenis ontsiert’, aldus keizer Adolf (65). Maar voordat die conclusie getrokken is, zijn er heel wat namen van dynastieën en heersers genoemd. Adolf is anderhalve pagina lang aan het woord en Multatuli gaat op zijn dringend en dwingend verzoek voort tot in het zotte. | |
[pagina 28]
| |
Hij krijgt geen tijd om uit te hoesten, hij wanhoopt, hij is òp. Van wie is de Hertogin een nicht? Eindelijk helpt Fancy, die altijd bij-de-hand is, als er iets onmogelijks gedaan moet worden, ze roept uit zijn mond met luider stem (wat wij al geciteerd hebben): van Melchizedek, den gezalfden koning van Salem!’ (60-65). Dat het torenhoge opeenstapelen van woorden een Multatuliaans stijlkenmerk is, hier tot omvallens toe opgevoerd, mag als bekend worden verondersteld. In dit geval moet tevens opgemerkt worden dat er gebruik gemaakt is van een aloude, vaak literair gebruikte vorm: het raadsel.Ga naar voetnoot9 De ondervraagde moet de oplossing vinden, soms bedreigd met de dood zoals de prins die verliefd is op Turandot, of Oedipus die de drie existentiële vragen van de Sfinx moet beantwoorden. Multatuli komt er nog schappelijk af. Nadat hij omstandig op het spoor gezet is en er een beroep gedaan is op zijn scherpzinnigheid komt hij na veel misraden op de juiste naam, hoewel dit niet lukt door zijn intelligentie en kennis maar dankzij een spontane ingeving. Dit procédé wordt nog een keer toegepast. De leerling moet nu raden wat er beneden een Hertog staat. Want, vindt de Meester, Nassau is toegewezen aan Pruisen ‘door Logos die 't niet verdragen kon dat ze daar hertogje-speelden en niet Herzog wáren, toen 't er op aankwam iets wezenlijks te heirtogen. Ze lieten vechten... en 't Volk vocht en bloedde en betaalde’ (75). Dus: ‘Wat staat er beneden zo'n Hertog, spreek!’ (76) En de leerling aan het raden, bang dat er weer een Melchizedek verlangd zal worden. Een Hertogin? probeert hij. Neen. De hovelingen? Neen. De Meester introduceert nu een beoordeling van drie Duitse dichters uit de Bevrijdingsoorlogen (1813-1815) - een typisch Multatuliaanse uitweiding. Het zijn Arndt, Körner en Schenkendorf die hij ‘leveranciers van ongerijmd Patriotismus op rijm’ noemt (78). Aan het eind van dit intermezzoGa naar voetnoot10 begint de leerling het antwoord op de vraag te raden: wie lager staat dan een Hertog die tekort schiet, benevens zijn hovelingen? Dat is het volk dat vechtend en bloedend betaalt, daarbij aangevuurd door prulpoëten met als gevolg: verlies van mannelijkheid, mens-zijn, karakter, waardigheid en gezond verstand (76). Douwes Dekker die de parlementaire democratie volstrekt afwijst (ze wordt ‘doodverhandeld’ (91) - snàkt naar een flink, zelfbewust en zelfstandig volk. Multatuli, parabeldichter bij uitstek, heeft - het zal de lezer niet verbazen - ook hier van gelijkenissen gebruik gemaakt om zijn gedachten te belichamen. Het is Adolf die ze vertelt. Het eerste vertellinkje (72-73) brengt twee koetsiers ten tonele, Tom en Billy, die hun meesters haten, Lord Fitz-William en Lord Fitz-James. Ze luchten hun woede bij de eerste keer dat beider rijtuigen elkaar | |
[pagina 29]
| |
ontmoeten, door - dit is onderling afgesproken - elkaars bazen met hun zwepen af te tuigen, alsof ze hun meesters willen wreken: ‘Sla jij mijn Lord, dan sla ik jouw Lord.’ De bedoeling van dit verhaal - ontleend aan een vertelsel van de Duitse schrijver Johann Peter Hebei uit 1811: Die zwei Postillione - wordt pas duidelijk door de toelichting die Adolf ervan geeft. De koetsiers zijn de Koningen, de Lords zijn de Volkeren. De heersers laten hun conflicten door hun legers uitvechten en noemen zich na afloop nog de redders van de wederzijdse vaderlanden, ‘op wier rug de striemen neerkwamen’ (72-73). Dit is een parabel die verklaard moet worden, die niet schokachtig een inzicht veroorzaakt. Bovendien bevreemdt het dat de koningen als bedienden verschijnen en de volkeren als leden van de aristocratie. Aan alle eisen die men aan dit soort literatuur mag stellen voldoet echter de andere parabel, eveneens door Adolf verteld, die men niet moet parafraseren maar die men onverkort moet lezen (86). ‘Weet ge hoe Theseus aan z'n end gekomen is? Ik zal 't u zeggen. Die Aegeus had volkomen gelyk toen-i in zee sprong. Zyn zoon was inderdaad niet aan boord, al vertellen uw mythologieboekjes dit anders... uit schaamte zeker. Theseus werd na 't verslaan van den Minotaurus voor den rechter geroepen, om zich te verantwoorden over 't stelen van een klosje garen uit Ariadne's naaidoosje. Men martelde hem zo lang met verhoren en contra-verhoren dat hy zwak werd, en gaf hem toen te verscheuren aan de burgers van Creta, die 't niet verdragen konden dat hy hen van 't monster verlost had. Zó is uw Volk!’ (86). Dit is wel het bitterste dat de Man van Lebak ooit geschreven heeft. Nog weer een andere proef moet de leerling afleggen. Hij is immers schrijver (Adolf spreekt dit woord met onbeschrijfelijke minachting uit (72)) en ontvangt na een korte inleiding de opdracht zonder pathos te beschrijven ‘hoe 't den luchtschipper te moede is, als hy alle bestuur over 't dalen of ryzen van z'n ballon verloren heeft.’ Multatuli slaagt, maar de Meester reageert nogal droog, al doet het hem genoegen dat de auteur in zijn verhaal ‘meer optica gebracht heeft dan gevoelighedens’ (82). Inderdaad. Natuurlijk zijn er emotionele passages, maar wat opvalt is de natuurkundige nauwkeurigheid waarmee de waarnemingen van de vallende ballonvaarder weergegeven worden.Ga naar voetnoot11 Die beschrijving blijft, zoals zo vaak bij Multatuli, niet op zichzelf staan. Ze wordt toegepast op de leerling-verteller. Als deze op zijn desolate toestand wijst - kranten tasten zijn karakter aan, verbitteren zijn leven door laster, maken | |
[pagina 30]
| |
zijn leven onmogelijk zodat hij zelden van zijn onderhoud verzekerd is en niet behoorlijk kan werken - beveelt keizer Adolf hem, zich aan die luchtschipper te spiegelen en wel in positieve zin: ‘Klim dan naar boven, en sluit de gasklep, en zorg dat ge uw been niet verwart in de strikken van het schuitje, en houd je vast als je ergens te land komt...’ (87). Zo schijnt in dit boek alles met alles op de een of andere manier samen te hangen, en het is misschien in dit licht niet verwonderlijk dat het wachtwoord waarmee de verteller eindelijk tot de geleerde vergadering toegelaten wordt, luidt: ‘Alles is in alles.’ ‘Alles is in alles! riep ik en de wachthebbende koboldjes lieten my door’ (88). Deze bijeenkomst waar de gast met bijzondere égards behandeld wordt, heeft een zonderling verloop. Een der gnomen heeft een bezoek aan de aarde gebracht en stelt nu proefondervindelijk onderzoek voor naar de vraag of Duitse badplaatskellners mènsen zijn. Vóór hem ligt een bundel als sprotjes bijeengebonden mensjes die geheel gekleed zijn als oben en die nu ontleed en ontkleed worden. Het resultaat van deze groteske onderneming is ‘dat zulke kellners niet onder de mensen behoren gerangschikt te worden, maar - aldus spreker - zéker is dat niet, want hij heeft bij gebreke aan een voldoende aantal kellnertjes zijn proeven ook met andere exemplaren genomen die naar zijn mening voor het doel genoegzaam op kellners geleken: kooplui, bankiers, staatslieden, advocaten, schrijvers enz. (94). De ironie, het sarcasme, is duidelijk, al doet het wat geforceerd aan. Op het experiment volgen theoretische bespiegelingen (95-100). Een groot aantal sprekers betoogt steeds hetzelfde, nl. dat twee maal twee vier is en dat van deze grondwaarheid alle andere dingen afhangen. Dat verklaart als eerste het Heelalmannetje, waarop de gnoom % van het woord afziet omdat de vorige spreker hem het gras voor de voeten heeft weggemaaid. Dan heeft er een heuse twist plaats tussen plus a2 en min a2 die tenslotte toch beiden hetzelfde stellen: twee maal twee is vier, hetzij positief, hetzij negatief. En daarop berust al wat bestaat. Ook een incompleet figuur zoals gnoom 7: 22 komt tot dezelfde slotsom, terwijl gnoom 113: 355 naar zijn zeggen beter in orde zou zijn als twee maal twee niet gelijk vier zou zijn, maar die grondwaarheid moest nu eenmaal geëerbiedigd worden. Zo gaat het door en Multatuli begint ongeduldig en ontevreden te worden. Hoe staat het nu toch met de beloofde toelichting op de kansrekening, vraagt hij zich af. Doch ook een vermaarde specialiteit op het gebied van de wisen natuurkunde concludeert niet anders: de kansrekening is de eenvoudigste zaak van de wereld, want zij berust op de grondwaarheid dat twee keer twee vier is. Tenslotte gaat Semi-ur, in de regel belast met het proces van de kristallisatie, al wat er die avond gezegd is, kort samenvatten. Maar de bezoeker is inmiddels zo geprikkeld geraakt dat hij hem voortdurend in de rede valt. Als Semi-ur het woord grondwaarheid in de mond neemt, roept Multatuli: ‘Dat twee maal | |
[pagina 31]
| |
twee gelijk is aan vier’ en als Semi-ur wil vermelden dat het ijzerworden, de schepping, het leven, prostitutie, geschiedenis, liefde, hoop, vrees, darwinisme, millioenenstudiën, kansrekening enz. enz. allereenvoudigste zaken zijn, behoeft híj het niet te zeggen, want Multatuli roept het. En als Semi-ur betoogt dat die eenvoudige zaak berust op de even eenvoudige grondwaarheid, vult Multatuli schreeuwend aan: dat twee maal twee gelijk vier is. Semi-ur die al die interrupties gelijkmoedig heeft aangehoord met de telkens herhaalde woorden: ‘De mens heeft het gezegd’, besluit zijn voordracht met het uitspreken van de hoop dat de vereerde gast nu ook zal inzien ‘hoe alles in alles is’ (99). De voorzitter sluit de vergadering: ‘De hamer viel en ik zat in nachtbroek en kabaai te ontbyten in kamer No. 32 van het hotel Zum gelben Adler te Wiesbaden.’ Multatuli herleidt dus de grondslag van de kosmos (dat wat GoetheGa naar voetnoot12 bedoelde met de vraag naar ‘was die Welt im Innersten zusammenhält’) tot een simpele arithmetische formule, voor hem de basis van de exacte wetenschappen die hij evenwel ook van toepassing acht op de geestes- en menswetenschappen. Natuur en mens vormen een organisch geheel: alles is in alles. Wie zou hem deze paradox voorgezegd hebben: Logos of Fancy? De onverbiddelijke rationalist of de in allerlei gedaanten verschijnende Fancy die pleit voor de waarde van het gevoel, het instinct, de intuïtie, de fantasie - product van het romantische denken. Beíden zeker, maar Multatuli is een zo goede leerling van Logos dat hij zich niet zal verliezen in mystiek en sprookjesachtige irrealiteit. Het slot van dit hoofdstuk bewijst het. Alles wat hij daarnet verteld heeft was fictie, hij zit in zijn hotelkamer in pyjama te ontbijten alsof hij nooit een bezoek aan de onderwereld gebracht heeft, alsof hij nooit de gast van een keizer en van zeergeleerde dwergen geweest is. Het grappige aan deze wending is alleen dat zij typerend is voor de Duitse romantische literatuur. Heinrich HeineGa naar voetnoot13 vertelt een erotische droom: het meisje weent en haar ‘Tränen überfluteten mich, während ich das holde Bild immer gewaltiger mit meinen Armen umschlang. Da hörte ich plötzlich die keifende Stimme meiner Hauswirtin, und erwachte aus meinem Traum. Nie hatte ich sie so hässlich gesehen.’ Die ruwe werkelijkheid verdrijft plotseling de ideale wereld van de droom. Bij Multatuli verloopt dat ontwaken niet zo dramatisch. Hij ìs al wakker en doet wat elk verstandig mens 's ochtends doet: hij neemt iets tot zich. De schepper uit het niets, de bevolker der ongeziene ruimte, de dichter, | |
[pagina 32]
| |
heeft niet geschapen: hij heeft het door de literaire traditie ter beschikking gestelde materiaal naar eigen smaak gerangschikt.Ga naar voetnoot14 |
|