Over Multatuli. Delen 34-35
(1995)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
P.G.E.I.J. van der Velde
| |
[pagina 11]
| |
Prof. Veth
| |
Een dapper strijderGa naar voetnoot3Wanneer de naam Pieter Johannes Veth valt, zweeft wellicht een van zijn portretten u voor ogen gemaakt door zijn veel bekendere neef, de schilder en kunst- | |
[pagina 12]
| |
historicus J.P. Veth, die J. Huizinga in een biografie vereeuwigde. Geboren in Dordrecht in een hervormd burgerlijk milieu leek Veth door zijn studieuze aanleg voorbestemd om predikant te worden.Ga naar voetnoot4 In 1832 schreef hij zich aan de Leidse Hogeschool in als student in de theologie, maar hij verliet in 1838 zijn alma mater om leraar Engels en Maleis te worden aan de Koninklijke Militaire Akademie in Breda. In de zes tussenliggende jaren was hij onder invloed van de romantiek belangstelling gaan koesteren voor de Oosterse talen. Dat was noodlottig voor zijn roeping als predikant, want de lessen die hij bij de geniale oriëntalist H.A. Hamaker volgde, brachten bij hem een kritische houding teweeg ten opzichte van de historiciteit van de Heilige Schrift. Die kritische houding werd nog versterkt, doordat hij zich als een van de eerste Nederlanders verdiepte in de geschriften van de moderne Duitse theoloog D.F. Strauss, die in zijn boek Das Leben Jesu grote vraagtekens zette achter de historiciteit van de bijbelse verhalen. Veth trok hieruit zijn conclusies en nam de hoogst ongebruikelijke stap om af te zien van het proponents-examen. De beroepsmogelijkheden voor een theoloog waren buiten het predikanten-ambt zeer beperkt maar gelukkig voor Veth kreeg hij door tussenkomst van zijn beschermer de literator J. Geel de bovengenoemde positie aangeboden.Ga naar voetnoot5 In Breda werd hij assistent van de grondlegger van de studie Javaans en Maleis in Nederland, P.P. Roorda van Eysinga. De verhouding met deze kleurrijke figuur was niet in alle opzichten goed te noemen en Veth stak dat niet onder stoelen of banken: ‘Bij eene methode, als die door den heer Roorda van Eysinga gevolgd, leert men spoedig wat maar nooit iets goed’.Ga naar voetnoot6 Veth maakte zich het Maleis en Javaans vooral zelf eigen en werd in 1841, nadat hij van de Leidse Hogeschool een doctoraat honoris causa had gekregen, hoogleraar in de Oosterse Letterkunde aan het Athenaeum in Franeker. Hier sloot hij vriendschap met de eerste moderne theoloog in Nederland J.H. Scholten. Deze zag de christelijke religie, in navolging van Strauss, niet langer als een geopenbaarde religie maar legde meer de nadruk op de culturele en ethische waarden van het christendom. De invloed van deze denkbeelden is in Veth's latere zienswijze op de verhouding tot de inheemse bevolking van Nederlands-Indië duidelijk terug te vinden. Vlak voor de opheffing van het Athenaeum werd hij eind 1842 benoemd tot opvolger van T. Roorda als hoogleraar Oosterse talen aan het Athenaeum Illustre in Amsterdam.Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 13]
| |
In dit voorportaal van Indië kwam hij spoedig in liberale en op Nederlands-Indië georienteerde milieus terecht. Hij werd qualitate qua lid van het bestuur van het Nederlandsch Bijbel Genootschap en spande zich in die hoedanigheid meer dan 20 jaar in voor vertalingen van de bijbel in de talen van de archipel. Zijn belangstelling voor Nederlands-Indië was in het begin van de jaren veertig overwegend van linguïstische aard en zijn eerste artikel in De Gids handelde over de Maleise literatuur.Ga naar voetnoot8 Het oogstte hem de waardering van de redactie van De Gids, waartoe hij in 1843 zou toetreden. In 1846 legde hij zijn eerste directe contacten met Nederlands-Indië door lid te worden van het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Hij trad in correspondentie met de radicale liberaal W.R. baron van Hoëvell, de oprichter van het Tijdschrift voor Nederlands-Indië, die verheugd was ‘dat er door uwen invloed en uwe bemoeijingen vooruitzigt bestaat, dat weldra in de Gids van het ontwaken van wetenschappelijk en Christelijk leven in Indië zal worden melding gemaakt’.Ga naar voetnoot9 Van Hoëvell kritiseerde openlijk het cultuurstelsel en werd in 1848 uit Nederlands-Indië verbannen vanwege zijn rol in de anti-regerings demonstratie in Batavia van dat jaar. In 1849 bezorgde Veth het eerste deel van Van Hoevell's reisverslagen, waarin de excessen van het cultuurstelsel zonder enige reserve aan de kaak werden gesteld.Ga naar voetnoot10 Vanaf 1846 was Veth een prominent lid van de Amstel Sociëteit, die een grote rol speelde bij de liberale omwenteling van 1848. Veth's politieke activisme kwam tot uitdrukking in pamfletten waarin hij pleitte voor liberalisering van de verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië. Pas na de omwenteling stond hem niets meer in de weg zijn zienswijzen in het openbaar te verkondigen. Met zijn geruchtmakende Gidsartikel in 1848, ‘De openbaarheid in koloniale aangelegenheden’, werd Veth de buitenparlementaire spreekbuis van de liberalen ten aanzien van koloniale zaken. In dit artikel ontvouwde hij een drie punten tellend koloniaal ontwikkelingsbeleid. Hij drong aan op vrijheid van drukpers, openbaarhied in koloniale aangelegenheden en de afschaffing van het cultuurstelsel, dat zijns inziens het voornaamste obstakel was in de verwezenlijking van een wederzijds voordelige relatie tussen moederland en kolonie.Ga naar voetnoot11 Veth bewerkte dit artikel in populaire vorm onder de titel Een blik op den Indischen Archipel (1849). Hierin geeft hij op kernachtige wijze het levensbelang van Nederlands-Indië | |
[pagina 14]
| |
voor Nederland op staatkundig, economisch en wetenschappelijk gebied aan. Hij besloot het pamflet met de volgende opwekkende woorden: Welaan dan, Nederlanders! nu de handen ineengeslagen, en door zedelijke weldaden de dure schuld gekweten voor stoffelijke schatten, u gedurende twee eeuwen uit gindsche rijke gewesten toegevloeid! Maar ook, opdat de weldaden van zuivere Godsdienst en Christelijke beschaving aan dien archipel kunnen worden meegedeeld, is grondige kennis der bevolking en harer instellingen een eerst en onmischbaar vereiste. Alleen daardoor kan eene zedelijke omwenteling geleidelijk...tot stand worden gebracht.Ga naar voetnoot12 Een van de manieren om zo'n omwenteling tot stand te brengen was beter onderwijs voor de Javanen. Veth die vele jaren lid van het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen was, zag in 1850 zijn kans schoon dit onderwerp aan te snijden tijdens de zesenzestigste algemene vergadering van de Maatschappij. In zijn toespraak ‘Over den toestand en de behoeften van het onderwijs der jeugd in Nederlandsch Indie’ pleitte hij voor de oprichting van departementen van de Maatschappij in Nederlands-Indië die het beschavingswerk onder andere via dessa scholen ter hand zouden kunnen nemen.Ga naar voetnoot13 De gouverneur-generaal A.J. Duymaer van Twist steunde het initiatief van de Maatschappij, maar na zijn vertrek liep het na een veelbelovende start op niets uit. Voor de liberale Duymaer van Twist had Veth een grote sympathie, te meer omdat deze ook het wetenschappelijk onderzoek in Nederlands-Indië stimuleerde. Die sympathie voor Duymaer van Twist zou later in zijn verhouding met Multatuli een belangrijke rol gaan spelen. Aanvankelijk leek het alsof de liberale principes moeiteloos zouden triomferen maar de April-beweging veroorzaakte in 1853 de val van het kabinet Thorbecke waardoor de hervormingen van de verhouding met de kolonie een kleine tien jaar vertraagd werden. In die tussenliggende jaren zat Veth niet stil. Hij schreef Borneo's Wester-afdeeling, geographisch, statistisch, historisch (1854-1856), een werk dat lang als het standaardwerk over dat gebied werd beschouwd, en in talloze artikelen in De Gids en het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië kritiseerde hij de conservatieve koloniale politiek. Toen in het midden van de jaren vijftig de kwestie van de afschaffing van de slavernij hoog op de agenda stond, was het Veth die naar aanleiding van onder andere de publicatie van W.R. van Hoëvell, Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet, een vlammend protest schreef tegen de slavernij in West-Indië waarin hij de Nederlandse plantage-eigenaren scherp op de korrel nam: | |
[pagina 15]
| |
Wat maakt den Nederlander, die in het moederland veel prijs stelt op de eerbaarheid en zoo veel mededoogen toont met het lot van ongelukkigen, aan de andere zijde der zee tot een barbaar, die menschelijkheid en schaamte schijnt te hebben uitgeschud?Ga naar voetnoot14 Vijf jaar na zijn artikel over Suriname maakte Veth zich in 1860 op voor een aanval op de aartsconservatief J.C. Baud. Twee afleveringen voor de geruchtmakende recensie in De Gids van juli leverde hij een bespreking van een biografie van Baud.Ga naar voetnoot15 Het aangekondigde vervolg, het eerste deel behandelde slechts de jeugd van Baud, bleef uit en daarmee verviel de aanleiding tot een kritische bespreking van handel en wandel van een van de grondleggers van het cultuurstelsel. De Max Havelaar echter bood de dappere strijder nieuwe en veel meer munitie voor een frontale aanval op het gehate stelsel. | |
Een magtig protest tegen de verdrukking der Javanen‘Prof. Veth zal mij in de Gids recenseren. Ik ben daar nieuwgierig naar’, schreef Multatuli op 14 juni 1860 aan zijn vrouw Tine.Ga naar voetnoot16 Dit was op zijn zachtst gezegd een understatement, want Multatuli wist hoeveel er afhing van de bespreking door deze autoriteit op het gebied van Indische zaken. Het zou immers de eerste bespreking zijn van een zwaargewicht in een gezaghebbend tijdschrift. Op 1 juli verscheen De Gids met de recensie van Veth: ‘Multatuli versus Droogstoppel, Slijmering en Co’.Ga naar voetnoot17 Multatuli was buiten zichzelf van vreugde: De Gids is heden verschenen,- die is prachtig, ik heb geen woorden om uittedrukken hoe mooi! Dat is een advokaat! Ik geef die recensie niet voor fl. 1000! Die recensie is my borg dat ik myn zaak winnen zal. 't Is prachtig in een woord. En het boek en de zaak worden verheven boven de wolken, en op een manier die aantoont, dat ik niet alleen sta...Het is onbeschryfelijk mooi, ferm en forsch. De recensie is als mijn boek. Kortom ik heb hoop. Na zulk een recensie kan men my niet in den steek laten...ik was zo aangedaan door de recensie dat ik niet laten kon u dadelyk te schrijven. Die Prof. Veth is een dapper stryder! Een kampioen van belang, hoor, - ik zal weinig meer te zeggen hebben, vooral daar er nog een vervolg komt. 't Is heerlyk, prachtig...Hy begrypt alles in mijn boek, zelfs alle dingen waarvan een ander zeggen zou: wat doet dat er by? Hy zegt dat de dingen die | |
[pagina 16]
| |
eigenlijk niet deugen, toch juist zoo zyn moeten en zegt hy men kan geen bloemlezing van letterl. uitgeven zonder Saidjah. Hy zegt wel vier keer dat of dat is nooit zoo beschreven, etc.Ga naar voetnoot18 Multatuli's ego zal niet weinig gestreeld zijn door Veth's woorden: En ik kom er voor uit, dat ik Multatuli, alias Havelaar, voor een eerlijk man houd, voor wien ik, zoo ik hem ooit ontmoeten mogt, gaarne eerbiedig den hoed zou afnemen, en daarom, en om de bewonderenswaardige letterkundige verdiensten van zijn boek, en bovenal om de groote heilige zaak die hij bepleit heeft in zijn leven en voortgaat te bepleiten in zijn werk; de regten van een verdrukt en vertrapt volk. Het is een magtig protest tegen de verdrukking der Javanen, door de inlandsche Regenten zelve wel is waar, maar waartoe het Nederlandsche Gouvernement de behulpzame hand leent.Ga naar voetnoot19 Multatuli werd door Veth al dan niet zonder het te beseffen ingelijfd bij de koloniale oppositie. Wanneer dat niet gebeurd was, zou het boek nooit zo snel in het middelpunt van de koloniale discussie zijn komen te staan. Op dezelfde bladzijde noteerde Veth dat de schrijver hem persoonlijk onbekend was. Het lijkt alsof hij zichzelf bij voorbaat een alibi verschafte om eventuele beschuldigingen van de conservatieven van de hand te wijzen. Die wisten maar al te goed hoe Veth altijd handig gebruik had gemaakt van: de onweerstaanbaren invloed welken de pers al meer en meer uitoefent op het bedrijf en instellingen van elke natie en van haar vermogen om de denkbeelden des tijdsgeest te wijzigen en te richten [...].Ga naar voetnoot20 Dat ze elkaar nog niet ontmoet hadden bleek ook uit een schrijven van Multatuli: ‘Ik heb aan prof. Veth geschreven. Maar ik wil hem niet spreken voor het vervolg in 't licht is’.Ga naar voetnoot21 Multatuli's brief heb ik helaas in de omvangrijke brievencollectie van Veth niet terug kunnen vinden.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 17]
| |
Prof. Veth. Dat is een lief en solied menschHet vervolg van Veth's recensie kwam uit op 1 augustus. Multatuli is er op 3 augustus kort over: ‘De Gids (vervolg) van Veth is goed’.Ga naar voetnoot23 Niet lang daarna hebben de excentriekeling en de radicale liberaal elkaar ontmoet want op 12 augustus noteerde Multatuli: ‘Met Prof. Veth ben ik zeer wel. Die man bevalt mij uitnemend! ... Gister heb ik weer bij hem theegedronken’.Ga naar voetnoot24 Waarom was Multatuli zo kort over het tweede stuk van Veth? Vreesde hij dat de door Veth altijd met verve aangewende ironie, die als stijlmiddel in humorloos Holland zo weinig bekend was, verkeerd begrepen zou worden? Of twijfelde hij zelf ook? Als dat zo was zullen de gesprekken met Veth ongetwijfeld verhelderend hebben gewerkt. Hij schreef dan ook aan Tine op 19 augustus: Het slot van Veth's stuk in de Gids wordt door sommigen verkeerd opgevat. Het is een infaam scherpe ironie tegen 't publiek, en voor mij. Laat u niet door oppervlakkige lezing tot het denkbeeld brengen dat hij tegen mij is [...].Ga naar voetnoot25 In het tweede gedeelte van zijn recensie zette Veth Multatuli in een rijtje van auteurs die zich tegen de misstanden in de kolonie hadden uitgesproken. Zo voerde hij Vitalis, Brumund maar vooral zijn grote vriend Van Hoëvell op, ‘de strijder voor de verdrukten’, en tot 1862 de leider van liberale oppositie in de Tweede Kamer. In een recensie in het oktobernummer van De Gids over Uit het Indisch leven, geschreven door Van Hoëvell, zou Veth Max Havelaar ‘intusschen meer eene daad dan een boek’ noemen.Ga naar voetnoot26 De laatste twee weken van augustus bracht Veth zoals gebruikelijk door in de omgeving van het kasteel Rosendael bij Arnhem dat in die tijd zeer in trek was bij de gegoede burgerij vanwege de romantische tuin waarin zich de wereldberoemde bedriegertjes bevonden. Geïnspireerd keerde Veth naar Amsterdam terug waar hij, waarschijnlijk onder invloed van de nawerking van zijn succesvolle aanval op de conservatieven, het Athenaeum Illustre verrijkte met een college | |
[pagina 18]
| |
Maleis. In de almanak van het Amsterdamsch Studenten Corps werd het initiatief van Veth geprezen: Groot was de deelneming van het klein aantal deelnemers...tegen het einde van het jaar waren zij dan ook reeds in staat om zich te goed te doen aan de vruchten van het Maleisch genie.Ga naar voetnoot27 Het andere genie legde op 13 of 14 oktober weer een bezoek aan Veth af: ‘Ik moet uit naar Prof. Veth. Dat is een lief en solied mensch’.Ga naar voetnoot28 Het lieve en solide van Veth school in zijn toezegging om een brief aan Van Lennep te schrijven over de tweede druk van Max Havelaar. Van Lennep immers had vanwege zijn hulp bij de uitgave van het boek het kopijrecht ervan verworven. Dit was een kolfje naar Veth's hand, hoewel de aanhef van de brief van 16 oktober aan Van Lennep anders doet vermoeden: Ik ben niet gewoon mij met zaken van anderen te bemoeijen, en zou het ook nu niet doen, ingeval ik er niet toe was aangezocht door een man in wiens persoon en zaak ik evenzeer belang stel.Ga naar voetnoot29 Veth pleitte voor een goedkope uitgave zodat het boek bij een breder publiek bekend zou kunnen worden: Hij (Multatuli) wilde een beroep doen op het Nederlandsche volk: de wijze waarop het werk werd in het licht gegeven en, zoo het schijnt, andermaal bij den herdruk verschijnen zal, maakt het tot een beroep op die weinige uitverkorenen, die voor de lezing van zulk een boekske vier gulden kunnen overhebben...Een onbelemmerde verspreiding eener onkostbare tweede uitgave, ziedaar de billijke wensch van den auteur.Ga naar voetnoot30 Het is duidelijk dat de wens van de auteur met die van de welwillende brievenschrijver samenviel. Het antwoord van Van Lennep aan Veth laat aan duidelijkheid niets te wensen over: In hoe beleefde en gepaste bewoordingen uw brief van gisteren ook moge zijn ingekleed, de slotsom komt hierop neder, dat ik zou misbruik gemaakt hebben | |
[pagina 19]
| |
van iemands ongelukkige pozitie om zijn werk tot een voorwerp van speculatie te maken en jegens zijn persoon verraad te plegen.Ga naar voetnoot31 Van Lennep weigerde medewerking aan een goedkope uitgave zeker nadat hem gebleken was dat het doel van de liberalen niet was het bekendmaken van bestaande misbruiken om ze te kunnen bestrijden, maar het opwekken van ontevredenheid en blinde hartstochten. Veth's brief had dus niet de gewenste uitwerking op Van Lennep en Multatuli was diep teleurgesteld. De enige weg die Multatuli open stond was te procederen tegen Van Lennep en hij probeerde steun voor dat denkbeeld te vinden bij zijn vriend Veth: ‘Prof. Veth is het met mij eens dat hij (Van Lennep) mij infaam behandeld heeft’.Ga naar voetnoot32 Dat Veth als raadgever optrad in Multatuli's conflict met Van Lennep is overduidelijk. Op 25 oktober schreef Multatuli: ‘Dan moet ik Veth spreken, dan v. Lennep, dan twee advocaten...mijn hoofd loopt om’.Ga naar voetnoot33 Twee dagen later moest hij al weer naar Veth: ‘Ik ben ook ten achteren bij prof. Veth, doch ik moet er weldra heen, om nog eens te praten over Van Lennep. Ik gis dat ik zal moeten procederen’.Ga naar voetnoot34 Veth probeerde in de tussentijd tevergeefs de partijen tot elkaar te brengen.Ga naar voetnoot35 | |
Commissie voor de nationale inschrijvingMultatuli's hoofd zal wel in toenemende mate zijn omgelopen, want niet alleen raakte hij verwikkeld in een proces met zijn uitgever, ook de berg schulden begon hem zo langzamerhand boven het hoofd te groeien. Het zal dan ook een opluchting geweest zijn toen hij vernam dat zich een commissie aan het formeren was die zich ten doel had gesteld gelden in te zamelen om het genie te ondersteunen: Kortom de jonge van Straten [...] trekt zich mijner aan, en ik ben bezig hem en Veth voorop te stellen voor een nationale inschrijving. Dat heeft voeten in de aard, maar als het lukt zijn we geholpen.Ga naar voetnoot36 Tot de commissie zouden naast de koopman-assuradeur B.W. Starkenborgh van Straten en Veth ook Veth's jeugdvriend Johannes van Vloten en Veth's goede kennis, de ichtoloog Pieter Bleeker toetreden. Het zou inderdaad voeten in aarde | |
[pagina 20]
| |
hebben, want na verloop van tijd begon de steun voor Multatuli af te kalven en de belangstelling voor het fenomeen Max Havelaar weg te ebben. Aan de conservatieven was het te wijten dat er een verwijdering ontstond tussen Multatuli en de liberalen, doordat zij de beschuldigde in Max Havelaar, de Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist, een liberaal, en Multatuli tegen elkaar uit wisten te spelen. Dit was voor Veth die zoals we gezien hebben een grote bewondering voor Duymaer van Twist koesterde, hoewel hij niet blind was voor diens feilen, een teer punt in zijn verhouding met Multatuli. Voorlopig leek er nog geen vuiltje aan de lucht: ‘Mijn wensch is om thuis te komen en stil thuis te blijven om die commissie (Veth, v. Straten enz) haar gang te laten gaan’.Ga naar voetnoot37 Veth had volgens Multatuli gezegd dat hij bezig was met het opstellen van een adres aan de natie om Multatuli financieel te ondersteunen. Multatuli was zoals hij 10 jaar later schreef: ‘wachtende op de verschijning van 't beroep op de natie waarmee Prof. Veth mij geleurreerd had’.Ga naar voetnoot38 Begin januari informeerde Multatuli bij Bleeker hoe het er met de inschrijving voorstond. Uit het antwoord van Bleeker van eind januari bleek dat er op initiatief van Veth een vergadering in Amsterdam was belegd: ‘Ik heb aan zijn uitnodiging voldaan om te Amsterdam te komen en met de HH Van Vloten, Van Staten enz, te bespreken wat in uw belang te doen zou zijn’.Ga naar voetnoot39 De uitkomst van die bespreking kwam voor Multatuli hard aan. De belangstelling voor zijn werk was verflauwd en een beroep op de natie doen was nu niet opportuun. Enerzijds werd er druk geld ingezameld voor de slachtoffers van de overstroming in de Bommelerwaard, anderzijds hadden artikelen in het Bataviaasch Handelsblad de sympathie voor Multatuli verder uitgehold. De commissieleden raadden hem dan ook aan terug te keren in koloniale dienst, zodat hij mee kon helpen richting en aard van het koloniaal bestuur in de door hen gewenste richting om te buigen. Als Multatuli het wenselijk achtte zou de commissie zich inspannen om hem terug te krijgen in koloniale dienst, met als grote voordeel dat zijn financiële problemen zich op die manier vanzelf zouden oplossen.Ga naar voetnoot40 Het was niet direct de oplossing die Multatuli voor ogen stond. Hij wilde het artikel in het Bataviaasch Handelblad waarin hij onder andere laaghartig genoemd werd, niet weerleggen: ‘Prof. Veth bijv. kan zeer goed weten dat ik dat artikel bondig weerleggen kan...ik ben geïndigneerd op Veth en van Straten’.Ga naar voetnoot41 Een dag later trok Veth zich uit de commissie terug: | |
[pagina 21]
| |
Ik heb vandaag uitvoerig aan v. Vloten geschreven, vooral over het lafhartig terugtrekken van Veth en van Straten...die heeren hebben zichzelf te hoog geschat door te menen dat zij Dekker ter zijde staan. Bij de eerste schijn van gevaar loopen zij weg.Ga naar voetnoot42 | |
Veth is een ellendelingZo was de stand van zaken medio februari. Tot eind maart werkten de commissieleden, ook zij van wie Multatuli beweerde dat ze laffelijk waren weggelopen, zich uit de naad om de inschrijving van de grond te krijgen en uit een brief van Multatuli van eind maart wordt duidelijk dat het maar een haar gescheeld had, of het door Veth geredigeerde adres aan de natie was toch gepubliceerd: Volgens van Straten...is de schuld van 't uitstellen der inschrijving te wijten aan van Vloten, die, toen alles klaar was, en den dag toen het stuk in zee zou gaan, op eens nog eerst wilde confereren. Van Straten is er kwaad om. Hij wil nog altijd. Heden spreekt hij met Veth.Ga naar voetnoot43 Twee weken later drong het tot Multatuli door dat de inschrijving nooit van de grond zou komen: Ik ben heel verdrietig. Veth is een ellendeling, hij durft niet om D. v. T (Duymaer van Twist) niet te stooten. Enfin ik zie wel wat mij te doen staat.Ga naar voetnoot44 Dat was met het oog op zijn verlies in het proces tegen Van Lennep vrijwel ondoendelijk en Multatuli wond zich nog meer op over het verraad van zijn eens goede vriend: ‘Die Veth! 't is schande. Je hebt geen begrip van de beroerdheid der mensch’.Ga naar voetnoot45 Vijfentwintig jaar later, zijn financiële positie is nog immer precair (misschien had hij toch beter gedaan om naar de wijze raad van de commissieleden te luisteren), staat in een brief aan Busken Huet dat de ‘streek’ van Veth hem nog zeer hoog zit: 't getal keeren dat ik in Holland ben teleurgesteld is legio (te beginnen met de infernale knak die Prof. Veth me gaf door my 6 maanden schuldmakend te doen wachten op 't ‘adres aan de natie’ dat door hem geredigeerd was maar nooit verscheen).Ga naar voetnoot46 | |
[pagina 22]
| |
Veth was in Multatuli's perceptie uitgegroeid tot de kwaaie peer, alle eerdere inspanningen van Veth voor Douwes Dekker ten spijt. S.E.W. Roorda van Eysinga de dertig jaar jongere halfbroer van P.P. Roorda van Eysinga, die vanwege de aanvallen van Veth op zijn halfbroer nog een appeltje met Veth te schillen had, liet in zijn correspondentie met Multatuli niet na olie op het vuur van de verstoorde relatie te gooien: ‘Veth is een zedelijke eunuque of een hermaphrodiet’.Ga naar voetnoot47 Dat Veth hem infaam behandeld had stond voor Multatuli als een paal boven water maar zijn bewondering voor Veth's werk bleef. Veth op zijn beurt schreef lovende woorden over Multatuli in zijn artikel over Java dat in 1883 in de Encyclopedia Brittanica opgenomen werd. De bewondering van Veth is verder uit correspondentie op te maken. Zo schreef E. Selenka, een Duitse bioloog die een tijd hoogleraar in Leiden was aan Veth: ‘Niemals werde ich vergessen wie sie mir aus Max Havelaar die reizende Ge-schichte von Saidjah und Adinda vorlasen’.Ga naar voetnoot48 | |
Wie niet verbaasd staat over de kennis van Prof. Veth heeft geen verstand van kennisTer gelegenheid van het vierentachtigste lustrum van de Rijksuniversiteit Leiden zal met de tentoonstelling ‘Nederlands-Indië op papier. P.J. Veth en tijdgenoten over Insulinde’ in de universiteitsbibliotheek op passende wijze aandacht worden besteed aan de honderdste sterfdag van Veth. Op de plaquette die op 11 april onthuld zal worden, staat onder de beeldenaar van Veth een spreuk van Multatuli uit 1872 waarin diens waardering voor Veth tot uitdrukking wordt gebracht: ‘Wie niet verbaasd staat over de kennis van Prof. Veth heeft geen verstand van kennis’.Ga naar voetnoot49 Veth werd in 1864 hoogleraar land- en volkenkunde van Nederlands-Indië in Leiden. In die hoedanigheid voltooide hij in 1882 zijn drie delen tellende meesterwerk Java, geographisch, ethnologisch, historisch waarvoor hij de prestigieuze Thorbecke-penning kreeg. In 1895 overleed hij te Arnhem. De dichter P.A.M. Boele van Hensbroek vatte in zijn gedicht ‘Insulinde's Groet’, waarvan tot slot twee strofes volgen, Veth's betrokkenheid op poëtische wijze samen.Ga naar voetnoot50 | |
[pagina 23]
| |
Zag nimmer ook zijn oog mijn schoon
hij heeft mij lief gehad als geen;
hij kende mij, mijn land, mijn woon,
mijn hart, mijn lachen en geween.
Mijn spel, mijn zang heeft hem bekoord.
Hij baadde in mijnen zonneschijn.
Uit zijnen mond heeft 't West gehoord
den lof van heel mijn zonnig zijn.
|
|