epische gedichten als Beowulf, het Nibelungenlied, de Edda en Parzifal. Lange tijd gold hij als de enige die Nederlandse literatuur direct uit het Nederlands in het Estisch kon vertalen en in kleinere kring staat hij ook bekend als dichter. Wat dat laatste betreft valt er over hem nog iets bijzonders mee te delen: hij is bij mijn weten de enige Est die ook enkele Nederlandstalige gedichten heeft geschreven. Waarschijnlijk zijn die gedichten vooral als taaloefening bedoeld en belangrijker dan deze zijn de door hem gemaakte vertalingen uit de Nederlandse literatuur, zoals De Friese postkoets van Theun de Vries, Gabriel van Henriette van Eyck en Het fregatschip ‘Johanna Maria’ van Arthur van Schendel.
Gezien zijn belangstelling voor de germaanse talen lijkt zijn interesse voor het Nederlands en de Nederlandse literatuur vanzelfsprekend, maar toen ik hem daar onlangs naar vroeg, vertelde Rein Sepp mij, dat zijn kennismaking met de Nederlandse literatuur tamelijk toevallig tot stand was gekomen.
Die kennismaking stond in nauw verband met de liberalisering van de politieke situatie in Estland in de tweede helft van de jaren vijftig, toen na de dood van Stalin een einde kwam aan een lange periode van totale terreur en het culturele leven langzamerhand begon te herleven. Een direkt gevolg daarvan was de oprichting van het aan buitenlandse letterkunde gewijde tijdschrift ‘Loomingu’ Raamatukogu. Het streven van de redactie van dit tijdschrift was boeken uit zoveel mogelijk talen in het Estisch te laten verschijnen. Voor het Nederlandse taalgebied viel de keuze op De Friese postkoets, maar omdat er in Estland niemand was die dit boek uit het Nederlands kon vertalen, werd Rein Sepp daarvoor gevraagd. Hij immers was specialist op het gebied van de germaanse talen, al was hij op dat moment het Nederlands nog niet machtig. Dat heeft hij dus tijdens het vertalen van De Friese postkoets geleerd.
Nadat hij op die manier als vertaler uit het Nederlands bekendheid had verworven, werd hem door collega-vertalers de suggestie gedaan om Max Havelaar te vertalen. Hij voelde daar wel voor, temeer, omdat hij, zoals hij mij vertelde, in die tijd in een omgeving woonde die wel iets met de wereld van het boek te maken had: zelf woonde hij in één huis met een chemicus die enige tijd op Java had gewerkt, terwijl in een kerk vlakbij een Estische schrijver, Andres Saal, begraven lag die ongeveer twintig jaar in Nederlands-Indië had doorgebracht. Deze toevallige verwijzingen naar het land van Max Havelaar in het toen van de buitenwereld hermetisch afgesloten Estland, waren opmerkelijk. Maar hoe groot de rol is die men aan het toeval en vrienden wil toeschrijven, het zijn de artistieke kwaliteiten van het boek geweest die Rein Sepp hebben doen besluiten het werk te vertalen.
Als we over de betekenis van Max Havelaar spreken, beklemtoont Rein Sepp meteen dat deze roman in de loop van de tijd niets van zijn waarde heeft verloren, maar met zijn algemeen-menselijke strekking ook de moderne mens aan zou moeten spreken. Wat is voor hemzelf deze algemeen-menselijke strekking geweest, waardoor hij zich geraakt voelde? Rein Sepp vat die samen onder