| |
| |
| |
Nop Maas
Olf Praamstra
De nieuwe voorzitter van het Multatuli-genootschap, een interview met J.J. Oversteegen
J.J. Oversteegen werd in 1926 geboren in Blaricum. Van 1945 tot 1952 studeerde hij geschiedenis en nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn afstuderen was hij korte tijd leraar in Deventer, voordat hij directeur werd van de Stichting voor Vertalingen. Als mede-oprichter/redacteur van het literair-kritische tijdschrift Merlyn (1961-1966) was hij een van de voorvechters van de ergocentrische literatuurbenadering in Nederland. In 1965 werd hij wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam. In 1969 promoveerde hij op Vorm of Vent, opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen. Van 1973 tot 1976 was hij hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en van 1976 tot 1983 hoogleraar theoretische literatuurwetenschap aan de Universiteit van Utrecht. Sinds maart 1992 is hij voorzitter van het Multatuli-genootschap. Zijn voornaamste publikaties over Multatuli zijn: ‘Multatuli in het buitenland’, in: P.H. Dubois e.a., Honderd jaar Max Havelaar, essays over Multatuli, Rotterdam, 1962, p. 134-148; ‘De organisatie van Max Havelaar’, in: Merlyn, 1 (1962-1963) 6 (okt. 1963), p. 20-45; Multatuli en de kritiek, Amsterdam, 1970; De redelijke Natuur, Multatuli's literatuuropvatting, Utrecht, 1987; ‘Een literatuuropvatting in actie’, in: Over Multatuli, 23 (1989), p. 31-45; ‘Multatuli's kunstgrepen, een retorica van domme August’, in: R. Engbersen e.a. [red], Het retorische antwoord. Verder schreef hij diverse nawoorden en inleidingen bij vertalingen en heruitgaven van werk van Multatuli.
Uw allereerste publikatie in verband met Multatuli is, voor zover wij hebben kunnen nagaan, een pastiche uit 1951.
Dat was voor een prijsvraag van Het Parool; je moest een stukje schrijven over een actueel onderwerp in de stijl en de geest van Multatuli. Als ik me het goed herinner, heb ik over Nieuw Guinea geschreven.
Dat klopt en u won de eerste prijs. We drukken het af als illustratie bij dit interview. Om dat stukje te kunnen schrijven, moest u Multatuli natuurlijk al gelezen hebben, en waarschijnlijk ook goed gelezen.
Ik zal u de aetiologie geven van mijn Multatuli-ziekte. Het begint al ver voor mijn geboorte. Mijn grootouders van vaderskant waren Domela Nieuwenhuismensen. Dat betekende in die tijd automatisch ook Multatulianen. De heren
| |
| |
| |
| |
hadden onder elkaar ruzie, maar de aanhang was nog één geheel. Multatuli hoorde dus tot de heiligen. Boven het bed van mijn grootmoeder, boven haar sterfbed zelfs, hing het portret van Multatuli, dat zij waarschijnlijk zelf door hem had laten signeren. Mijn grootouders hoorden tot de eerste generatie van Amsterdamse emanciperende arbeiders. Klaas Ris bijvoorbeeld, die in de Ideeën voorkomt, was een kennis van mijn grootvader. In die sfeer leefden ze.
Mijn vader was, zoals dat past voor een zoon van anarchistisch-communistische arbeiders, een typische liberaal. Hij had een heel ambivalente houding ten opzichte van Multatuli: hij vond hem een groot schrijver, maar had weinig waardering voor hem als mens. Ik herinner me dat hij daar aan tafel met mijn grootmoeder zo hevig over kon twisten, dat minstens één persoon het vertrek verliet. Door mijn vader ben ik dus niet geënthousiasmeerd voor Multatuli. Maar ik wist al vroeg wie hij was, er werd over hem gesproken en zijn werk stond in de boekenkast.
Toch heeft het betrekkelijk lang geduurd vóór ik hem ging lezen. Ik ben geen Karel van het Reve die Multatuli al op zijn twaalfde las. Toen ik mij echt voor literatuur ging interesseren, en dat zal rond mijn vijftiende jaar geweest zijn, liep ik tegen Du Perron op en pas door hem ben ik Multatuli gaan lezen. Het eerst Max Havelaar, daarna Over vrye arbeid dat Du Perron één van Multatuli's grootste dingen vond. En terecht, want als compositie en schriftuur zit het prachtig in elkaar, zo donderend heeft hij zelden geschreven. Het is mijn eerste complete overrompeling door de literatuur geweest, enfin, na Du Perron dan.
Las u na Max Havelaar en Vrye arbeid meteen door? Greep u toen ook naar de Ideeën? Ja, van mijn zestiende tot mijn zeventiende, dat was in het begin van de oorlog, heb ik heel intensief Multatuli gelezen. Toen las ik trouwens alles intensief, zoals iedereen die de literatuur plotseling ontdekt heeft. Maar ik kan me nog goed herinneren, dat Multatuli allesoverheersend was. Dat heeft geduurd tot mijn onderduiktijd, in 1944, vanaf toen waren het een tijd lang Dostojewski en Shakespeare; aan één stuk door heb ik die toen gelezen. Ach, dat was zo'n heerlijke tijd. Ik zat in een hok bij het licht van een drijvend oliepitje te lezen, niemand die je aan je kop zeurde, geen enkele verplichting, geen ruzie met je vader, niks, alleen in een hok. Daar heeft nooit iemand zich over uitgelaten, maar ik denk dat een hele generatie in zulke onderduikhokken gevormd is. Eigenlijk zouden alle scholieren op die leeftijd een jaar vrij moeten hebben.
In 1963 schreef u in Merlyn: ‘Over de roman die toch door vrijwel iedereen als het hoogtepunt in onze literatuur wordt beschouwd, Max Havelaar, is eindeloos gepraat en vooral gezeurd. Steeds weer worden wij vergast op literair volkomen irrelevante discussies over de zaak van de Javaan en over het al dan niet goede ambtenaarschap van Douwes Dekker.’ Dat is een opmerkelijk standpunt voor iemand die door Du Perron met Multatuli in aanraking is gekomen. Du Perron immers heeft zich als geen ander in die zaak vastgebeten.
| |
| |
Hij moest wel. In die tijd verschenen nog voortdurend publikaties over Multatuli's persoonlijke omstandigdigheden, over zijn huiselijk leven, over de slechte ambtenaar in Lebak; maar ik denk niet dat iemand als Du Perron gegrepen is door Multatuli vanwege de ‘zaak’. Ik denk dat hij er aanvankelijk zelfs helemaal niet erg in geïnteresseerd was. Hij is door Multatuli bij mijn weten pas echt veroverd, toen hij al in Europa zat. Hij had hem natuurlijk wel eerder gelezen, maar ik geloof dat hij pas in Europa ontdekt heeft wat Multatuli voor hem betekende. Waarschijnlijk is zijn belangstelling voor de zaak, voor de ethische kant van Multatuli pas ontwikkeld in de discussies met zijn vrienden in Parijs; het zou mij niet verbazen als het zo is gegaan.
Voor mij speelde de zaak in het begin nauwelijks een rol, inzover je zoiets achteraf nog kunt vaststellen. Ik was gefascineerd door zijn stijl. En vergeet ook niet, dat we toen wel erg gepreoccupeerd waren met de bezetting. Indië was ver weg. Pas in 1945 kwam het heel dichtbij. Toen heeft die ethische kant voor mij wel een sterke rol gespeeld. Ik heb, toen ik in dienst moest, geweigerd om naar Indië te worden uitgezonden. Toen werd Multatuli voor mij ook in dat opzicht belangrijk: hij werd een argument in discussies met anderen.
Bovendien, ik wil die twee dingen, de stijl en de inhoud, niet van elkaar losmaken. Als er iemand is in de Nederlandse literatuur bij wie levensopvatting en literatuuropvatting samenvloeien dan is het Multatuli.
Maar om op die uitspraak in Merlyn terug te komen - Merlyn was een polemisch tijdschrift. Forum had een hele generatie epigonen voortgebracht, die half psychologiserend, half filosoferend steeds zochten naar ‘het persoonlijke’ in de literatuur. Daar keerde Merlyn zich tegen. Als ik in dat stuk dus zeg, dat van die zaak weten we nu wel, dan is dat een polemische opmerking, met de bedoeling: nu niet gaan zeuren, Nieuwenhuys nu even je mond houden; dat Multatuli een slecht ambtenaar was, dat weten we nu wel, daar gaan we nu even niet over praten. Maar dat wil helemaal niet zeggen, dat je die zaken niet van belang vindt. Het was alleen op dat moment niet opportuun, omdat ik een andere kant naar voren wilde brengen.
Maar wat vindt u dan van de polemiek over de zaak-Lebak?
Ik moet eerlijk zeggen, dat ik die oude discussie inderdaad oninteressant vind. Ik heb, denk ik, wel zowat alles gelezen, wat er over geschreven is. Als student heb ik in 1949 met mijn vriendin/vrouw nog een jaar lang in het Multatuli-Museum gewerkt om het knipsel-archief te ordenen voor vijftig gulden. Die knipsels lagen niet in laden, ze waren grotendeels in kasten gepropt; dus als je een deurtje opendeed dan donderden daar al die knipsels uit. Dat was niets voor mij. Ik heb dus - alle secundaire literatuur stond daar immers ter beschikking - aan een stuk door zitten lezen. In het weekend mocht ik de boeken zelfs mee naar huis nemen. Dat waren heerlijke tijden. Ik heb zelfs een weekend het Havelaar-handschrift mee naar huis genomen, lekker op schoot gehad. Ik ril nu, als ik eraan denk. Maar
| |
| |
de conservator, Henri Ett vond het goed; hij zei: als je maar voorzichtig bent. Maar goed, in die tijd heb ik voortdurend over Multatuli gelezen en toen werd het mij duidelijk, dat mensen als De Kock niets gezegd hadden wat mij werkelijk interesseerde. Iets anders is dat het heel mooi zou zijn, als iemand in staat was om over diezelfde kwestie weer zo te schrijven alsof er nog niets over geschreven was. Dat leek bij Nieuwenhuys even het geval, maar die ging door wat hij aan tegenstand verwachtte, tegenstand die voor een deel alleen in zijn fantasie bestond, in hoog tempo een zo bekrompen standpunt innemen, dat je daar ook niets meer aan hebt. Hij ging op De Kock lijken.
Misschien kan je het schrijven hierover beter aan Indonesiërs overlaten. Die zouden zeer behartenswaardige dingen kunnen schrijven over Multatuli en de adat en Multatuli gezien vanuit een traditioneel Indonesisch standpunt. Er is een Indonesiër in Den Haag, Sitor Situmorang, die is daar heel goed in thuis is en hij heeft er ook wel eens iets over gezegd. Als je hem hoort, krijg je een heel andere kijk op Multatuli en zijn houding in Lebak, die dan niet meer alleen vanuit een Nederlands administratief standpunt beschouwd wordt, maar die vervlochten raakt met iets dat binnen de Indonesische wereld zelf in discussie was, of waarover tegenstellingen bestonden. Multatuli komt dan in een ander veld terecht en dat geeft een nieuwe kijk op zijn politieke functioneren. Hij staat dichter bij de Indonesiërs dan de meeste andere ambtenaren. Hij is Indonesischer dan wij denken. Snouck Hurgronje heeft zulke dingen al gezegd, maar die is daar verder niet op doorgegaan; ook Van Vollenhoven wist, dat Multatuli een kijk had die veel meer van binnenuit was dan die van de gemiddelde ambtenaar.
U zegt, die uitspraak is polemisch, maar is niet de keuze om Max Havelaar in Merlyn op die manier te behandelen op zichzelf al polemisch? Merlyn hield zich toch bij voorkeur bezig met literatuur, die een autonome wereld vormde, die gesloten was, terwijl Multatuli juist een bijzonder open auteur is, die voortdurend naar de wereld buiten het boek verwijst.
Op gevaar af dat ik nu mijn eigen standpunt van toen aan het vervalsen ben, maar ik doe het dan te goeder trouw moet u maar denken, dat stuk is geschreven om te laten zien dat er ook bij een zogenaamd open auteur als Multatuli een andere benadering dan de gebruikelijke mogelijk was. Zo'n stuk is natuurlijk mede bedoeld om je eigen houding tegenover de literatuur uit te drukken, om anderen erop te wijzen dat ze verkeerd, of in elk geval heel eenzijdig, lezen. Je demonstreert aan de hand van een historisch boek een actuelere literatuurbeschouwing.
Het is trouwens mijn overtuiging, dat je ook Multatuli alleen maar echt kan leren kennen via zijn werk. In een eerder stuk in Merlyn heb ik over Vestdijk geschreven: de persoonlijkheid van Vestdijk zit niet in Doorn, maar in zijn werk. Dat geldt voor Multatuli ook.
Maar is het niet veel eenvoudiger om de persoonlijkheid van Multatuli uit de talloze brieven en documenten te halen?
| |
| |
Nee, misschien wel als het gaat om zulke tot in de puntjes formuleerbare zaken als een politiek standpunt. Maar daar heb ik het hier niet over. In zijn werk heeft Multatuli het in mijn ogen over buitengewoon ingewikkelde dingen en die zijn niet meer rechtstreeks in puur rationele of betogende vorm uiteen te zetten. In het werk ontvouwt hij zijn werkelijke houding tegenover het bestaan. Als schrijver schept hij een nieuwe wereld die een analogie is van de ons bekende wereld. Op die manier kan hij doordringen in domeinen die niet op een andere wijze gekend kunnen worden. Dat is de betekenis van een uitspraak als ‘poëzie is waarheid’. Die kanten van de werkelijkheid, die zich onttrekken aan rationele ordeningscategorieën kunnen alleen door het oproepen van een beeld benaderd worden. Dat klinkt nogal symbolistisch, maar het is expliciet door Multatuli zelf zo gezegd. Voor mij is die denkwijze precies de aantrekkingskracht van zo'n auteur. Eerst werkt het intuïtief, maar geleidelijk ga je het steeds preciezer zien.
Maar vindt u een biografische benadering van Multatuli dan nog wel interessant?
Ja zeker. Ik heb zelf net een biografie over Cola Debrot geschreven, die is twee delen dik geworden. Ik bedoel, dat doe je niet, als je het niet interessant vindt. Over Multatuli durf ik geen biografie te schrijven, dat is te moeilijk. Maar wat ik over Multatuli denk, zou u voor een deel uit mijn biografie van Debrot kunnen halen. Juist omdat je daar precies hetzelfde soort probleem aantreft: dat kunst iets kan doen wat met andere middelen niet kan. Wetenschap gaat een heel eind, maar kan dan de sprong niet maken en als je niet religieus bent, dan komt daar een gebied waar je moeilijk in door kunt dringen, maar dat essentieel is voor het leven. Daar kan in literatuur over gesproken worden.
Is dat wat u bedoelt wanneer u Multatuli een filosoof noemt?
Zo is het. In De redelijke Natuur heb ik geprobeerd dat aspect van Multatuli naar voren te halen. In Merlyn heb ik, door iets te zeggen over de compositie van Max Havelaar, uiting willen geven aan een nieuwe zienswijze op de literatuur. Iets dergelijks doe ik in De redelijke Natuur. Multatuli is voor mij een ideale schrijver om ontwikkelingen in mezelf uit te spreken. In De redelijke Natuur zit niet alleen dat ontvouwen van een kijk op Multatuli, die overigens in de kern altijd al aanwezig was al was dat niet zo bewust, maar voor een deel is het ook het onder woorden brengen van een eigen levenshouding, die ik in zijn werk kan projecteren.
Kunt u dat uitleggen?
Zoals ik in De redelijke Natuur uiteenzet, streeft Multatuli ernaar om uiteindelijk zijn hele oeuvre zo op te bouwen, dat het de tweeëenheid van de werkelijkheid weerspiegelt, de oppervlakkige chaos, de natuur met de kleine n, en de onverbiddelijke logica, de onmenselijke Natuur die daaronder zit. Ik gebruik met opzet dat woord onmenselijk, ik bedoel dat heel letterlijk, de mens speelt daarin geen rol. Ik denk daar precies zo over. De dagelijkse werkelijkheid ervaar ik als een
| |
| |
chaos, maar daaronder zit een kern die maakt dat alles wat in mijn leven gebeurt op een merkwaardige wijze een soort innerlijke logica kent, het klopt allemaal. Ik zal u een voorbeeld geven: ik heb indertijd boos en impulsief ontslag genomen bij de Stichting voor Vertalingen. Dezelfde dag ging ik naar Zweden, intussen nadenkend over wat ik hierna zou gaan doen, want daar had ik eigenlijk geen idee van. Toen ik terugkwam, lag er een briefje van Nico Donkersloot met de vraag of ik aan de universiteit wilde komen werken. Het voorbeeld is een beetje lullig, maar daar gaat het mij ook niet om. Ik ervaar blijkbaar mijn leven uiteindelijk zo: de dingen kloppen. En zulke ervaringen leiden dan tot het inzicht dat er een samenhang is waarop je persoonlijk geen vat hebt, en waaraan je geen naam wilt geven.
U herkent dat in uzelf en u ziet dat ook terug in Multatuli?
Ja, die ontwikkeling in mijn opinies over Multatuli is autobiografisch. Het weerspiegelt mijn eigen levenshouding, mijn levensgevoel.
U beschouwt Multatuli dus als een filosoof, maar daarin bent u ongetwijfeld een van de weinigen. Vindt u dat men Multatuli tekort heeft gedaan door hem niet als filosoof te erkennen?
Ach, tekort gedaan. Men heeft in Nederland een heel beperkte opvatting van filosofie, daar gaat het om. Ik houd niet erg van Mulisch, maar in zijn Compositie van de wereld heeft hij in ieder geval de moed opgebracht om te filosoferen. Een Amerikaanse romancier als Pirsig gaat in discussie met Plato en Aristoteles alsof die om de hoek wonen. In Nederland is filosofie een afgesloten terrein, alleen toegankelijk via de handboeken. Het concept van filosofie bij ons is absurd. Een schrijver is hier per definitie geen filosoof. Mijn opvatting van filosofie is anders. Ik denk dat iedere schrijver die ook maar een beetje de moeite waard is, een filosofische kant heeft. Iemand als Hermans, dat is een filosoof. Niet zozeer vanwege zijn stukken over Wittgenstein, die maken hem hoogstens tot een vakfilosoof, maar vanwege zijn literaire oeuvre. In zijn romans schept hij een wereld en daar schuilt een wereldbeeld achter, dat duidelijker wordt naarmate hij langer schrijft. Iedereen die een literatuuropvatting probeert vorm te geven, is filosofisch bezig.
Echte literatuur heeft een cognitief doel. Het vitale belang van literatuur voor een schrijver is om zichzelf en de wereld te leren kennen, te ontdekken; dat is precies waar het voor mij ook om gaat. Als ik dat niet in een schrijver aantref, dan valt mijn aandacht weg. Ik zoek een wereldbeeld dat mij schokt, dat mij na doet denken en daardoor mijn kijk op de werkelijkheid verruimt. Dat is de functie van literatuur.
Als ik dat nu bij Multatuli probeer te beschijven, dan kom ik al snel in aanraking met de kennistheorie van de fenomenologen. Ik wil daarmee niet zeggen dat hij een fenomenoloog is en nog minder dat hij een voorloper is van Husserl, maar als je wilt beschrijven wat het uitzonderlijke, het bijzondere aan de ideeën
| |
| |
van Multatuli is, dan merk je dat je met opvattingen te maken krijgt, die sterke verwantschap vertonen met de fenomenologische kennistheorie. Om zijn ideeën goed te kunnen beschrijven, moet je gebruik maken van categorieën die pas veel later in systematische richting uitgewerkt zijn. Ik had op deze kwestie nog wel dieper willen ingaan; ik zou die confrontatie met de fenomenologie wel willen uitwerken, maar wie in Nederland weet, op twintig filosofen en wetenschappers na, wat de kennistheorie van Husserl is? Het heeft dus weinig zin om daar op door te gaan. Zelf vind ik het heel interessant, maar er is geen publiek voor. Ik zeg dat niet om te zeuren, het hoort nu eenmaal bij de Hollandse constellatie.
Multatuli en de filosofie is dus nog een braak liggend gebied en niet het enige, als we u mogen geloven. In 1989 eindigde u uw lezing voor het Multatuli-genootschap met de uitspraak ‘dat de Multatuli-studie eigenlijk nog beginnen moet.’ Waar denkt u dan aan en welke rol kan het genootschap, waarvan u nu een jaar voorzitter bent, daarin spelen?
Het genootschap zou meer dan vroeger een stimulerende rol kunnen spelen in het Multatuli-onderzoek. Eén van de programmapunten van het bestuur is onderwerpen leveren, waar jonge mensen wat mee gaan doen. En ze daarbij helpen door kennis beschikbaar te stellen, door zulk onderzoek te begeleiden, bijvoorbeeld als medebegeleider van scripties. Er gaat een nieuwsbrief voor de leden van het genootschap komen en daarin kunnen zulke onderzoek-suggesties opgenomen worden. Op die manier proberen we het onderzoek te stimuleren naar al die onderwerpen die zijn blijven liggen.
En aan welke onderwerpen denkt u dan?
Er zijn er genoeg. Heel belangrijk zou een onderzoek naar Multatuli's stijl zijn, naar zijn retorica. Wat ook nog steeds ontbreekt zijn comparatistische studies; het bekijken van Multatuli in internationaal verband moet nog beginnen! Verder zijn er onderwerpen als Multatuli's opvattingen over de positie van de vrouw, zijn ideeën over opvoeding - dat zou allemaal hoognodig eens precies bekeken moeten worden. Maar dan wel door mensen die het kunnen plaatsen in de context van de tijd en die zich niet eerst een half jaar moeten inlezen voordat ze er iets van afweten.
Dat geldt ook voor een studie over Multatuli en de politiek. Daar had ik indertijd zelf een boek over willen maken, voor Arthur Lehning. Maar toen mijn uitgever bij De redelijke Natuur al begon te miauwen, heb ik dat plan moeten opgeven. Ik zou dolgraag willen dat iemand eens de verhouding tussen Multatuli en Thorbecke zou onderzoeken, en dan niet van: wat zegt Multatuli over Thorbecke, nee: welke werelden confronteren hier elkaar. Maar dan moet je de wereld van Thorbecke natuurlijk ook goed kennen.
Aan dat soort onderwerpen denk ik dus. Dan komen er veel fundamentelere vragen aan de orde dan dat eeuwige gezeur over Lebak.
Maar het grootste probleem is - ben ik erg zeikerig als ik dat zeg? - het
| |
| |
kweken van erudiete jonge mensen. Ik heb soms de neiging om te zeggen, zullen we met een stuk of tien mensen een academie gaan beginnen, waar mensen welkom zijn die overstroomd willen worden met indrukken en gedachten, die zich breed willen ontwikkelen. Onze universitaire opleidingen zijn programmatisch zo verschrikkelijk smal aan het worden. Het wordt steeds moeilijker om mensen te vinden die een breed terrein kunnen overzien.
Verder denkt het bestuur van het genootschap aan een aantal praktische zaken. We willen - we kan ik eigenlijk niet zeggen, want ik ben pas een jaar lid...
U bent pas een jaar lid? En toen meteen voorzitter geworden?
Ik ben lid geworden, toen ik voorzitter werd.
Maar waarom was u daarvoor geen lid?
Heel vroeger ben ik lid geweest, maar na een conflict met de dierbare Garmt heb ik mijn lidmaatschap opgezegd. Stuiveling was ontzettend boos op iemand die in Podium had geschreven, ik geloof dat het Hans van Straten was, of Hofland, dat Stuiveling ‘op zijn manier een Multatuliaan was’. Toen heeft Stuiveling op een vergadering geëist, dat Gerrit Borgers - Borgers was redacteur van Podium - uit het bestuur zou treden; anders zou hij zelf opstappen. Toen de rest van het bestuur zich achter hem opstelde, zei Borgers: dan ga ik er wel uit. Dat werd door de vergadering geaccepteerd. Dat is het moment dat Arthur Lehning, Karel van Boeschoten en ik, maar er waren nog meer, er mèt Borgers uit zijn gestapt; en ik heb er nooit aan gedacht om terug te komen. Totdat mij gevraagd werd of ik bereid zou zijn om voorzitter te worden. En als je dan, zoals ik, een leven lang door Multatuli geboeid bent geweest en er regelmatig over geschreven hebt, en je wordt voor zoiets gevraagd, dan kun je eigenlijk moeilijk nee zeggen. Het is overigens voor het eerst dat ik ergens voorzitter van ben, behalve natuurlijk van universitaire grapjasserijen, beroepsmatig.
Maar ziet u eigenlijk wel iets in zo'n genootschap?
Waarom zou ik daar sceptisch over doen? Het genootschap bestaat. Je ziet dat er mensen zijn die er behoefte aan hebben. Vanuit die situatie kun je zien, wat er van te maken valt. Je kunt, zoals ik hiervoor al zei, het onderzoek stimuleren. En we willen dus - dat wilde ik zeggen, toen u me onderbrak - het werk van Multatuli toegankelijker maken voor het onderzoek. Toen ik voor het eerst met het bestuur vergaderde, kwam ik met het voorstel van een register op de Ideeën, het liefst op het hele werk maar om te beginnen de Ideeën. Ik bleek achter te lopen. Nu zijn we bezig met plannen om de hele Multatuli op cd-rom te zetten. Dat zal ons wel vijf jaar bezig houden. De bedoeling is dat het materiaal ter beschikking gesteld wordt van degene die het nodig heeft. Er zullen zelfs ongetwijfeld instituten zijn die het willen kopen.
Dan staat er op de agenda van het bestuur nog een punt dat op de korte
| |
| |
baan speelt en dat is de presentatie van Multatuli op de Frankfurter Buchmesse. In het algemeen zullen we meer aandacht gaan besteden aan het bevorderen van vertalingen. In Duitsland komt nog vóór de Buchmesse een nieuwe vertaling van Minnebrieven uit. Ook in andere landen hopen we de belangstelling voor Multatuli aan te wakkeren.
We begrijpen dat u de toekomst van het Multatuli-genootschap vol vertrouwen tegemoet ziet?
Ik vind het zinvol genoeg om er mee door te gaan. Er is een behoorlijk aantal leden en er komen nog steeds nieuwe bij. De oude generatie vrijdenkers is nu zo goed als verdwenen; er is een ander publiek gekomen, meer gericht op de studie van literatuur. Voor die groep is er, zoals ik eerder al zei, genoeg te doen, genoeg om het genootschap in stand te houden.
|
|