niettemin aan de officieren vergund, de sjerp met de gesp, waarvan zij thans zijn voorzien, voortdurend te dragen.
Maas geeft geen expliciete verantwoording van zijn werkwijze in de aantekeningen. Hij is geen aanhanger van de meest zuinige opvatting, die wil dat uitsluitend verteld wordt wat destijds wel aan de lezer bekend was, maar nu niet meer. Hij geeft gelukkig ook informatie die toen absoluut niet bekend was, maar wel beter begrip oplevert van de Minnebrieven.
Overigens zit ook hij natuurlijk met het eeuwige probleem van de notenmaker, hoe de kennis van de lezers te schatten. Maas heeft een hoge dunk van zijn lezer. Hoewel de grote hoeveelheid noten anders doet vermoeden, laat hij nog heel wat aan de lezer over. Zonder toelichting blijven, toch wel ten onrechte: ‘vormleer’ (p. 21), ‘bon op de schatkist van Insulinde’ (p. 24), ‘Ook zweette men niet meer’ (p. 31), ‘deftig’ (p. 64), ‘obstineren’ (p. 83), ‘wissels’ (p. 94) en ‘huishoudelijk’ (p. 107), terwijl de verklaring van het cultuurstelsel (p. 205) te onvolledig is.
Ook over de vraag, hoever de interpretatie in de noten het terrein van woordverklaring en historische feiten te buiten moet of mag gaan, zal altijd meningsverschil blijven. Maas blijft nadrukkelijk buiten de discussie over de waarde van de lijst van gestolen buffels en wat daarop volgt, waarmee hij de bescheidenheid erg ver voert.
Volstrekt overbodige noten zijn er weinig. Ik zie er vier: de voorlichting aan wie brieven wil versturen zonder postzegels (p. 209; Maas denkt dat dit tegenwoordig anders gaat dan in de negentiende eeuw, maar dat is niet zo), de opsomming van filosofen met hun jaartallen (p. 227; wie heeft daar iets aan?), de uitleg wie met ‘oud-landvoogd’ bedoeld wordt (p. 229; Multatuli geeft diezelfde uitleg twee regels verder) en ‘wisselen: tanden wisselen’ (p. 230).
Maas heeft voor zijn nijvere recensent een paar details ter verbetering overgelaten: Lebak was geen district (p. 217), ‘prêche’ is niet ‘bekeert’ maar: bepreekt (p. 222). De verklaring van: ‘eene Seitenhiebe’ (p. 230) met ‘zijdelingse aanval’ is te stijf (schimpscheut). Volgens een Duitse neerlandicus rammelt het Duits van Multatuli hier en had er: ‘een Seitenhieb’ moeten staan. Uit doorgaans betrouwbare bron hoorde ik ook dat Multatuli's vertaling van het Hebreeuwse ‘hanootzri’ als: timmerman, die Maas overneemt, niet door de beugel kan. Het woord betekent in feite: ‘Nazarener’, zodat meer uitleg gewenst is.
Maar over het algemeen is de annotatie uitstekend; mijn waardering voor hetgeen Maas hier levert, overstemt met gemak mijn gepruttel over de tekstverzorging.