Over Multatuli. Delen 30-31
(1993)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Boek van Friedrich Nietzsche door Max Kruse (1898)
| |
[pagina 15]
| |
Wim van Dooren
| |
[pagina 16]
| |
snel populair wordend in Duitsland vonden hun aanhang buiten de universiteit; een uitzondering vormden een aantal daar werkende natuurwetenschappers, hoewel iemand als Moleschott al spoedig uit Nederland vertrok en in Duitsland en Italië beroemd werd als de grote materialist. Het intellectuele centrum van de nieuwe stromingen moeten we dus buiten de universitaire wereld zoeken; het vond zijn plaats in de vrijdenkersbeweging De Dageraad en daarnaast in het opkomend socialisme met mensen als Junghuhn en Domela Nieuwenhuis. Het lijdt geen twijfel dat de kampioen van de nieuwe gedachten in tegenstelling tot het traditionele Nederlandse denkgoed gevonden wordt in de persoon van Multatuli. Het is daarom ook niet verwonderlijk, dat hij tot op heden nauwelijks in de officiële Nederlandse filosofie als filosoof wordt erkend: men beschouwt hem daar hooguit als een belangrijk schrijver. De universitaire ontwikkelingen hebben zich immers voortgezet zonder dat met deze ‘outsider’ rekening werd gehouden.
Illustratief voor deze onderschatting is het gezaghebbende handboek van F. Sassen over de Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland (Amsterdam, 1959). We vinden er enkele regels aan Multatuli gewijd, op een tamelijk misprijzende manier: ‘Wijsgeer in stricten zin kan men Multatuli niet noemen, al is hij door velen, die door zijn suggestieve wijze van zeggen werden meegesleept, een tijd lang als zodanig aangezien, maar door zijn Ideeën (Amsterdam, 1862-1877) heeft hij een weinig samenhangend geheel van positivistische en agnosticistische denkbeelden te zamen met theorieën van radicale Bijbelcritiek en anti-theologie, die door de wetenschap heetten te zijn zekergesteld, als een ideaal van verlichting in brede lagen van het volk verspreid. Dat ideaal was echter in hoofdzaak negatief van inhoud, zodat hij vooral afbrekend gewerkt heeft en aan vele van zijn lezers voor het geloof aan religieuze waarden slechts twijfelzucht of radicale ontkenning in de plaats heeft gegeven. Multatuli liep met zijn atheïsme en zijn op gebrek aan scholing en afwezigheid van bezinning berustend wantrouwen tegen elken vorm van metafysica te koop en wilde met alle godsdienstigheid definitief afrekenen.’ (p. 361). Het is duidelijk, dat Sassen het niet eens is met de positie van Multatuli, maar of dit een reden mag zijn om hem het filosoof zijn te ontzeggen is twijfelachtig. Integendeel lijkt Multatuli zelfs in de woorden van Sassen, als we die van de negatieve appreciatie ontdoen, een invloedrijk en scherp denker te zijn geweest. In een eerder overzicht van de Nederlandse wijsbegeerte, geschreven door Van der Wyck en herzien door Ovink, gepubliceerd in het handboek van Ueberweg, Grundriss der Geschichte der Philosophie, V. Die Philosophie des Auslands (Berlijn, 1928) vinden we een positiever oordeel. Hij wordt er vermeld als ‘der gedanken- und geistreiche, freisinnige, ja atheistische, aber doch idealistische Eduard Douwes Dekker (1820 bis 1887), der häufig philosophische Fragen, freilich in unsystematischer, vielfach aphoristischer Form behandelte, unter dem | |
[pagina 17]
| |
Pseudonym Multatuli schrieb, mannigfach seinen Unmut in gereizter Weise kundgab und gewisse Aehnlichkeit mit Frdr. Nietzsche hat’ (p. 281). Misschien heb ik wel de uitnodiging voor deze voordracht gekregen omdat ik zelf in mijn overzicht van de geschiedenis der nieuwere wijsbegeerte, Denkwegen (Assen, 1983), Multatuli gerekend heb tot de belangrijke filosofen uit de negentiende eeuw (p. 159). Ik zal in het vervolg inderdaad de stelling trachten te verdedigen, dat Multatuli een origineel en belangrijk filosoof is in het negentiende-eeuwse Nederland en ook nu nog tot de groten mag worden gerekend op dit terrein.
Het verdient aanbeveling om enige helderheid te verschaffen ten aanzien van de vraag wie ‘filosoof’ mag worden genoemd, indien er kennelijk controverses over mogelijk zijn. Over welke kwaliteiten moet men beschikken om terecht de naam filosoof te mogen voeren? Soms lijkt het alsof slechts diegenen tot het filosofengilde gerekend mogen worden die moeilijk en slecht schrijven; volgens Heine heeft althans deze opinie post gevat in Duitsland sinds de dagen van Kant: wie goed schrijft kàn geen filosoof zijn. Het heeft daarom niet voor niets heel lang geduurd voordat de briljante schrijver Nietzsche eindelijk zijn volledige erkenning als filosoof heeft gekregen. Ten aanzien van Multatuli zijn we kennelijk nog niet eens zo ver. De vergelijking tussen Nietzsche en Multatuli is trouwens al heel oud: ik ken een curieus boekje van R.A. Swanborn uit 1894, Friedrich Nietzsche, Germanje's Multatuli, waarin deze orthodox protestantse auteur Nietzsche als nog slechter beschouwt dan Multatuli; hoewel ze vergeleken kunnen worden in hun gezicht, hun stijl, hun verachting van de lezer, hun atheïsme, zal Multatuli langer gelezen blijven dan Nietzsche vanwege zijn Max Havelaar. Een tweede punt betreft het al eerder gereleveerde universitaire milieu. Tot op heden doet nog vaak de regel opgeld, dat filosofie alleen dat is wat als filosofie (aan de universiteit) wordt gedoceerd. De universiteit is dan de keurmeester die het vereiste stempel zet. Het mag duidelijk zijn, dat een dergelijke formele kwalifikatie, die ook sterk aan een cirkelredenering doet denken, niet bevredigt. Bovendien is één blik op de geschiedenis van de filosofie voldoende om te constateren, dat vele nu ‘gecodificeerde’ filosofen in hun tijd niets met de universiteit te maken hadden. We moeten een inhoudelijk kriterium heben om te kunnen beoordelen of Multatuli inderdaad ‘filosoof’ was. Voor mij is diegene filosoof die in staat is tot het stellen van kritische vragen ten aanzien van waarheden, die als evident worden beschouwd. Een filosoof gaat een stap verder waar een ander ophoudt, hij stelt het vanzelfsprekende ter diskussie. Op een bijzondere manier heeft Nietzsche dit eens onder woorden gebracht: een filosoof moet volgens hem alle fasen hebben doorlopen, hij moet ‘Kritiker und Skeptiker und Dogmatiker und Historiker und überdies Dichter und Sammler und Reisender und Rätselrater und Moralist und Seher und “freier Geist” und beinahe alles gewesen sein, um den | |
[pagina 18]
| |
Umkreis menschlicher Werte und Wert-Gefühle zu durchlaufen und mit vielerlei Augen und Gewissen, von der Höhe in jede Ferne, von der Tiefe in jede Höhe, von der Ecke in jede Weite blicken zu können.’ Dit alles zijn nog maar de voorwaarden voor de filosofische aktiviteit van het scheppen van waarden; als filosofen kennen, scheppen ze. In dit licht nu wil ik de aktiviteit van Multatuli bezien en tegelijk erbij betrekken wat Multatuli zelf als het werk van de filosoof beschouwt. Wie wijsbegeerte opvat als het onderzoek naar de meest fundamentele vragen, kan daarvoor inderdaad bij Multatuli terecht, die immers heeft geschreven, dat als we wijsheid begeren, we altijd eerst de vraag te stellen hebben: ‘is dit zo?’ en vervolgens de vraag: ‘waarom het aldus wezen zou’ (Idee 547). De voornaamste taak van de wijsbegeerte is het zoeken naar waarheid en niet het bevestigen van een gegeven waarheid. ‘Het vinden der waarheid - dat is: het naderen tot waarheid - zou niet zo moeilijk wezen als we minder lafhartig waren. In zeer veel gevallen durven we niet weten wat waar is.’ (Idee 143). Hoe moeilijk het valt om werkelijk waarheid te vinden wordt in de overbekende eerste Idee gesteld: ‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dit niet.’ (Idee 1). We vinden hier een schoolvoorbeeld van een skeptische bewering, die zichzelf nog betwijfelt. Multatuli waarschuwt tegen de hypocrisie van veel mensen, die doen alsof ze het menen, wanneer ze zeggen dat ze des te minder weten naarmate ze meer weten. Zij geloven niet werkelijk in hun eigen onwetendheid; voor Multatuli ligt het bewijs voor de groeiende (zelf oneindige) onwetendheid in het feit dat elke nieuwe ontdekking altijd nieuw onderzoek oproept. ‘Hoe weten we dat ons niet-weten oneindig is? Het volgt uit de opmerking dat elke nieuwe ontdekking aanleiding geeft tot nieuw onderzoek. Zolang we, bijv. de wet op de val der lichamen niet kenden, konden we ons niet bezig houden met 'n onderzoek naar de oorzaak van die kwadraat-verhouding. [...] Bij elke verovering op 't gebied van 't onbekende, roept ons de Natuur duidelijk toe: what next? 't Zou een leugenaar zijn, die iets gevonden hebbende, zich beroemde: we zijn er: Integendeel elke oplossing is de moeder van nieuwe vraagstukken. De sokratische deun mag dus niet gebruikt worden als nederigheids-fraze. Ze behoort de erkenning te wezen van de oneindigheid der hoedanigheden van het zijn. (Idee 869). Het is de wijsbegeerte, die weet heeft van dit oneindig gebrek aan kennis en misschien is dit inzicht wel zijn enige waarheid. Helaas is het in feite zo, dat de meerderheid der mensen en zelfs ook der zogenaamde filosofen eerder vasthouden aan een gegeven waarheid dan die waarheid onderzoeken. Dit geldt met name voor al die filosofen die van filosofie een beroep van enkelen hebben gemaakt in plaats van een roeping van alle mensen (Idee 542). Multatuli was bijzonder teleurgesteld in de universitaire filosofie, die niet vragend maar bevestigend werkte; hij vocht tegen alle soorten van geloof in een absolute waarheid, op filosofisch-metafysisch en ook op religieus terrein. Gegeven deze definitie of omschrijving van filosofie als een vragende | |
[pagina 19]
| |
mentaliteit komen we nu op de vraag waar we Multatuli's eigen filosofie in uitgewerkte vorm kunnen vinden. We zullen er naar moeten zoeken in zijn gehele oeuvre, omdat hij niet expliciet aan filosofie één boek heeft gewijd. Het meest in aanmerking komen zijn Minnebrieven, zijn 1282 Ideeën en Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten. In mijn betoog zal ik me beperken tot enkele zuiver filosofische stellingnames en iets zeggen over zijn wereldbeschouwing inclusief zijn atheisme, zijn mensbeeld en zijn daarmee samenhangende ethiek. Multatuli zag als zijn taak de mensen bewust te maken van hun werkelijke opvattingen en hun schijnbare waarheden te ontmaskeren. Hij zag zichzelf als een zaaier, die uitging om te zaaien. Er is al vaak gewezen op zijn ideaal van ‘vrije studie’; naar mijn mening kan Multatuli beschouwd worden als een verlichtingsfilosoof bij uitstek, zowel in de zin dat hij zelf verlicht was alsook in de zin dat hij anderen wilde verlichten. Wanneer hij erop gericht is waarheid te vinden, voor zichzelf en voor anderen, gaat het hem daarbij in de eerste plaats om waarachtigheid en eerlijkheid; hier ligt trouwens ook een mooi punt van overeenkomst met Nietzsche. In de woorden van Multatuli: ‘Er bestaat - als tussen deugden en deugd - groot verschil tussen onwaarheid spreken en onwaar zijn. Zeer oprechte mensen zullen soms iets onwaars zeggen, terwijl anderen zó slinks het uitspreken ener stellige waarheid weten te vermijden, dat hun geheel zedelijk bestaan de mensenkenner voor ogen ligt als één doorgaande leugen. Dit laatste is, helaas, het kenmerk der maatschappij, zoals zij zich vertoont in kerk, op school, in politiek, op de beurs, in de dagbladen, in letterkunde....overal! [...] Herstel is onmogelijk zonder terugkeer tot waarheid.’ (Idee 493). Als Multatuli zijn wereldbeschouwing uiteenzet, stelt hij dat het hier een fysische en geen metafysische beschouwing betreft. ‘Natuur is alles. Wat er meer is, noemt men metafysiek, bovennatuurkunde, d.i. buitenissigheid.’ (Idee 71). Dit fraaie neologisme heeft zijn weg in onze taal gevonden, maar is helaas geen filosofische term gebleven waarvoor het mijns inziens uitstekend geschikt geweest zou zijn. Alleen het ‘issige’ telt: benedennatuurkunde is vereist. In Idee 577 lezen we een ware lofzang op de Fysika: ‘Fysika in één woord, is de ware enige godsdienst! In 't onbelemmerd bestuderen van de rijke Natuur, ligt 't middel om de mensheid op te voeren tot de grootst mogelijke mate van bijzonder geluk en algemene verbroedering.’ Vanuit ons huidige gezichtspunt klinkt het wat naïef als zo hardop wordt gezegd, dat de metafysika buiten beschouwing blijft wanneer tegelijkertijd als vanzelfsprekend allerlei metafysische termen worden gehanteerd zoals noodzaak, causaliteit, materie, Natuur (met hoofdletter), Zijn, welk laatste begrip zelfs uitdrukkelijk een ‘mysterie’ wordt genoemd (Idee 175). Ten aanzien van het begrip noodzaak is Multatuli heel helder en bescheiden in zijn uitwerking: ‘De noodzakelijkheid is God. Meer weet ik van God niet te zeggen. En 't spijt me.’ (Idee 32). Na deze al te korte en stellige bewering legt hij dit punt nader uit in andere ideeën waar hij spreekt over zijn ‘godsbegrip zonder god’. Het gaat eigenlijk om een spinozistische natuurvisie, waarin de noodzaak optreedt als een alter- | |
[pagina 20]
| |
natief voor god. De eeuwigheid van het Zijn en daarmee de onmogelijkheid van een schepping staan haaks op de gewone godsdienstige godsopvattingen. De noodzaak is rationeel terwijl God als een persoonlijk wezen juist irrationeel is en dus onbegrijpelijk; het ‘smachten naar een persoonlijke God is opstand tégen de Rede.’ (Idee 165). Een persoonlijk God zou in zoverre zinvol zijn als daarmee de mogelijkheid gegeven zou zijn om van de noodzaak af te wijken en bijvoorbeeld wonderen te doen. Dan zouden we evenwel niet in staat zijn God in zijn daden te begrijpen, ook al doet hij in principe juist zo, zoals we van hem zouden verwachten. De Natuur daarentegen is wel kenbaar en begrijpelijk als we die onderzoeken; de natuur is stom en redelijk tegelijk: ‘De som der eigenschappen van de Noodzakelijkheid stelt 'n éénheid daar, die we bij benadering trachten uit te drukken door allerlei naamwoorden met het versterkend al daarvoor. Alwijsheid, algoedheid, almacht, alwetendheid...ja, hoe onwetend ook, is toch diezelfde Noodzakelijkheid in zekere zin alwetend.’ (t.a.p.). Onwetend is de Natuur omdat deze geen bewust wezen is, maar alwetend omdat alles eraan onderworpen is en alles eruit kan worden verklaard. Evenals ooit Bacon het heeft gesteld, zegt Multatuli het op zijn wijze: wij kunnen de Natuur gebruiken als wij de wetten van de Natuur kennen, de godsdienst leidt ons van die weg af zodat wij de menselijke doeleinden niet meer met behulp van de Natuur kunnen realiseren. ‘Wij moeten de omdat's der Natuur gebruiken om onze opdat's te bereiken, en juist de hiertoe nodige studie is de religie welker beoefening ons door de aard der dingen geboden wordt’ (Idee 907): hier wordt dus ook een alternatieve ‘religie’ gesteld. Bij het bestuderen van de wetten moeten we oppassen, dat we hier niet in het achterhaalde idee van een ‘wetgever’ (als een willekeurig beslissende god) terechtkomen; zó leert de nieuwe ‘religie’ niet. De plaats van de mens in de Natuur is zeer belangrijk; hoewel de mens niet in staat is de loop der Natuur te veranderen, is het wèl zo, ik wees er al op, dat de mens de Natuur aan zijn eigen doeleinden kan onderwerpen omdat de mens zich van zichzelf en van de Natuur bewust is. De mens is hierin uniek en verschilt daarmee van alle andere levende en levenloze wezens. De taak van de mens is om zichzelf te verwerkelijken, om een complete en reële mens te zijn, niet meer, maar zeker niet minder. Hier past de beroemde uitspraak van Multatuli: ‘de roeping van de mens is mens te zijn’ (Idee 136). De slotzin van ‘Duizend en één specialiteiten’ zegt het ook, om de specialiteit van de mens aan te geven in onderscheid met de andere levende wezens, die zich niet ontwikkelen kunnen. Wie de ‘harmonische ontwikkeling zijner gaven veronachtzaamt, krimpt in tot 'n dier, 'n machine, tot 'n zaak.’ Toch is Multatuli's mensbeeld ambivalent: ook al is de mens superieur aan alle andere wezens, toch is ook hij niet meer dan een product van de natuurlijke evolutie. Multatuli was één der eerste denkers die Darwin's evolutietheorie integreerden in de eigen filosofie en daarmee een wapen tegen het christelijk mensbeeld hanteerden: er is geen speciale schepping van de mens en de mens is niet meer dan een zoogdier. | |
[pagina 21]
| |
Op het terrein van de ethiek krijgt Multatuli met dezelfde problemen te maken als iedere determinist, en wel: kan de mens voor zijn daden verantwoordelijk worden gesteld? Hoe kan de mens vrij handelen als alles, inclusief de mens, tevoren is vastgelegd? Heeft het enige zin om moraal te preken? De daarop gebruikelijke antwoorden worden ook door Multatuli gegeven. De mens is deel van de Natuur en daarmee zelf een van de bepalende factoren en dus voor zijn daden verantwoordelijk. Leven volgens de Natuur betekent vrij leven. De fundamenten van de moraal kunnen niet worden gevonden in bevelen of imperatieven van buitenaf, niet in de religie of in enige andere autoritaire instantie. Het morele principe ligt in de mens zelf, als deel van de Natuur is de mens in staat volgens de Natuur te leven en volgens zijn eigen natuur. ‘In het terugkeren tot de Natuur bestaat dan ook de ware zedelijkheid die ons behoort te onderscheiden van gelovers, andere barbaren en dakpannen.’ (Idee 918). Moraliteit houdt zelfverbetering in en daarvoor is zelfkennis vereist. Bovendien hebben we oordeel, inzicht, ijver, moed en geduld nodig. Zonder goddelijke bevelen en zonder enig uitzicht op een beloning (hier of in het hiernamaals) blijft de deugd er alleen omwille van de deugd zelf, zoals de stoicijnse en spinozistische moraal al hadden geleerd. De verantwoordelijkheid van de mens is daarmee zwaarder en de plicht is strenger als men er alleen zelf voor moet opkomen, dat wil zeggen, als men atheist is. ‘De atheist die aan elke “Heer” - hij hete dan Attilla, vrees, domheid of bijbelgod - de dienst opzei, heeft hoger plichten te vervullen, en moet z'n genot zoeken in zware verantwoordelijkheid. [...] In de studie van [de natuurwetten] zal hij de kracht vinden, òf om staande te blijven, òf om zó te bezwijken dat zelfs z'n ondergaan voordeel brengt aan de goede zaak.’ (Idee 919). Ook hier is de vergelijking op zijn plaats met de moraal van de vrije geest, zoals we die bij Nietzsche vinden; diens ‘vrije geest’ zoekt en vindt zijn weg nadat hij alle traditionele oriëntaties heeft verloren. In de praktijk is de mens meestal niet moreel omdat hij zichzelf niet bewust is: ‘Niemand schat hoog genoeg wat-i kan zijn. Niemand laag genoeg wat hij is.’ (Idee 505). Het spreekwoord dat niemand groot is voor zijn kamerdienaar, moeten we in bredere zin opvatten: niemand is werkelijk groot als hij van dichtbij wordt gezien. Toch staat daar tegenover dat ‘wie goed is, is goed, onverschillig op welke afstand men hem beziet. Want z'n eigenaardigheid ligt in hemzelf, en hangt niet af van 't standpunt des waarnemers.’ (Duizend en één.. p. 96). Het ligt dus niet aan de minderwaardigheid van de kamerdienaar, zoals de interpretatie van Hegel is; de waarnemer speelt voor Multatuli geen rol. In het algemeen is de grootste hinderpaal voor het leiden van een moreel verantwoord leven: de godsdienst. De oorzaak daarvan ligt in de omstandigheid dat godsdiensten de mens niet leren zichzelf te kennen, maar leren gehoorzaam te zijn aan bevelen, waarvan men vaak de zin niet inziet. Daarom is atheisme niet slechts een resultaat van wetenschappelijk onderzoek naar de Natuur, maar sterker nog: het is een morele eis. Godsdienst is schadelijk en ‘in de hoogste graad | |
[pagina 22]
| |
onzedelijk, en 't zal wel hieruit voortkomen dat z'n invloed op 't goed-zijn zo gering blijft, of... juister geheel negatief werkt.’ (Idee 826). Een van de restanten van de godsdienst in de filosofie is de zogenaamde beloningstheorie: deze wordt overal daar gevonden waar beloningen in het vooruitzicht worden gesteld voor het vervullen van plichten. Of deze nu hier of in het hiernamaals worden uitgeloofd, in beide gevallen bederven ze de moraal en halen ze de moraal ook geheel buiten proportie: ‘Indien men mij zalig wou maken zou ik bedanken uit pure bescheidenheid. M'n beetje deugd - en ik vind me toch vooral niet slechter dan veel anderen - is zoveel beloning niet waard.’ (Idee 824). Het principiële punt blijft evenwel: Wie 't goede doet
Opdat 'n God hem lonen zou, maakt juist daardoor
Het goede tot iets kwaads, tot handel. En wie boosheid vliedt
Uit vrees voor de ongenade van die God, is...laf! (Idee 825).
Niettemin is Multatuli niet een tegenstander van godsdienst als zodanig, maar slechts van de geïnstitutionaliseerde vorm ervan; ook hier is de overeenstemming met Nietzsche groot. Aan de oprechtheid van de gelovigen wordt door Multatuli sterk getwijfeld, al was het alleen al doordat ze totaal verschillende meningen hebben over wat God van hen verlangt. Het is komisch, dat in de omgangstaal het woord ‘God’ functioneert als ‘niemand’: als men zegt: ‘God zal u vergeven’ of: ‘alleen God weet het’, dan betekent dat zoveel als: niemand vergeeft u en niemand weet het (Idee 166). De echte houding tegenover de natuur zou eigenlijk de ware godsdienst zijn, maar het is beter hiervoor de term ‘wijsbegeerte’ te gebruiken; het ‘echte stelsel’ ‘eenmaal aangenomen met de eerlijke moed die 'n gevolg is van liefde tot waarheid, voldoet aan de eigenlijke roeping der wijsbegeerte: het werkt verzoenend, het bevredigt.’ (Idee 175). Multatuli voelt enige affiniteit met de katholieke kerk, meer dan met het protestantisme, vanwege de zin voor heiligheid, het godsdienstig gevoel; zo tekent hij in zijn Woutertje Pieterse een positief beeld van een katholiek priester tegenover de felle caricaturen van dominees. De historische Jezus is hem ook dierbaar: ‘Er zijn weinig in de Geschiedenis vermelde personen - ja ik durf zeggen: er zijn er géén - die ik zo liefheb als Jezus. [...] Er is 'n zotte begripsverwarring in de mening, dat ik 'n vijand van Jezus wezen zou. Van de duizend en één christendommen, ja! En ik beweer dat Jezus in die vijandschap m'n bondgenoot wezen zou.’ (Idee 266). Ook hier weer een opvallende overeenstemming met Nietzsche, die zich waarderend uitliet over Jezus en hem eigenlijk als de enige echte christen beschouwde (in zijn woorden: ‘im Grunde gab es nur einen Christen, und der starb am Kreuz’ (Der Antichrist 39). Jezus had het model voor de moraal kunnen zijn en zijn aanval op de instituties van zijn tijd heeft Multatuli's grote instemming. In dit verband is het van het | |
[pagina 23]
| |
grootste belang onderscheid te maken tussen de moraal zelf en de morele instituties, hoe moeilijk dit in de praktijk ook is. Gewoonten, zeden en wetten van een gegeven maatschappij zijn verweven en verward met moraal; in concrete gevallen wordt dit alles geïdentificeerd. Multatuli geeft een voorbeeld hiervan dat de vrouwenachterstand betreft. ‘Welke wet gebiedt de verwaarlozing van de opvoeding uwer dochters? Welke, dat ge uw vrouwen maakt tot onbezoldigde huishoudsters? Dat doen de Zeden.’ (Idee 194). Wetten onderdrukken soms, zeden altijd. ‘Geen Wet was ooit zo kleingeestig en barbaars als de Zeden.’ (Idee 192). De heersende autoriteiten in de maatschappij zijn erop uit om de zeden gelijk te stellen aan morele weten om de onderdanen des te meer tot gehoorzamen geneigd te laten zijn. Taalmanipulatie is ook een zeer geëigend middel daartoe. De beroemde geschiedenis van gezag die over Hassan de dadelverkoper wordt verteld is een fraai voorbeeld van taalmisleiding door het gezag.
Na dit korte overzicht van de meest principiële ideeën van Multatuli op de gebieden van wereldbeschouwing, mensbeeld en ethiek, rest de vraag welk filosofisch gewicht ze hebben. Had Sassen gelijk met zijn depreciatie? Naar mijn mening zeker niet: ik hoop te hebben laten zien, dat er wel degelijk samenhang in Multatuli's filosofie is; misschien zijn juist wel de punten die voor Sassen zo negatief uitvallen, het meest positief: het aanzetten tot denken, het betwijfelen van vanzelfsprekendheden, het belang van kritiek en relativering. Juist het afbreken kan een zeer positieve zin hebben! De aanval op de toentijdse metafysica is in analoge zin toepasbaar op veel metafysisch geloof van onze tijd. Het mag dan waar zijn, dat de universitaire filosofie uit de tijd van Multatuli zich weinig aan hem heeft gelegen laten liggen, zijn algehele invloed was er niet minder om. Daartegenover staat dat er voor ons nu weinig meer te leren valt van die bijna geheel vergeten filosofen, maar des te meer van iemand als Multatuli. Daarvoor zijn twee redenen aan te geven: de eerste is de grote originaliteit en het functioneren als eye - opener; de tweede is de algemeengeldigheid en het weinig tijdgebonden karakter. Het is opvallend hoe weinig filosofen uit de Nederlandse negentiende eeuw nu nog leesbaar zijn: ik denk dat er behalve voor Multatuli nog voor een enkele andere een uitzondering kan worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld voor Allard Pierson. We moeten dan ook eens en voorgoed het misverstand, zoals Heine dit signaleerde, opgeven en vaststellen, dat een kenmerk voor goede filosofie is dat deze ook goed geschreven wordt. Daarom mag Multatuli nu terecht gelden als filosoof, in formele en in materiële zin. |
|