Over Multatuli. Delen 30-31
(1993)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
G.J. Johannes
| |
Een ‘wat vreemde’ typeringEen antwoord op deze vraag werd gegeven door G. Stuiveling. In zijn tekstuitgave van Perks gedichten stelde hij dat Kloos met ‘de meest frissche en krachtige dichter’ Conrad Busken Huet bedoelde. Met ‘eene zijner lezingen’ zou dan diens voorlezing Drie voorwaarden van kunstgenot uit 1878 bedoeld zijn.Ga naar voetnoot5 Stuiveling | |
[pagina 22]
| |
plaatst hierbij de kanttekening dat Kloos' typering van Huet ‘wat vreemd aandoet’. Begrijpelijk, want Huet staat bekend als onder meer predikant, journalist, criticus, essayist en cultuurhistoricus, schrijver van novellistische schetsen en van de roman Lidewyde - maar niet als dichter, laat staan als ‘de meest frissche en krachtige dichter, dien Nederland ooit voortbracht’. Ook om een andere reden heeft de lofprijzing van Kloos voor Busken Huet iets merkwaardigs. Want juist in de periode dat hij zijn Inleiding schreef, horen we van hem soms heel andere geluiden wanneer het om Huet gaat. De criticus had zich de gram van Kloos op de hals gehaald door een nogal negatieve recensie te publiceren van C. Vosmaers Amazone. Kloos was zeer verontwaardigd over de kritiek op zijn (toen nog) bewonderde literaire leermeester. In een brief aan Vosmaer van 4 maart 1881 vergelijkt hij de recensent Huet dan ook met ‘een landlooper, die tegen 't Parthenon zijn nooddruft doet’.Ga naar voetnoot6 Enige tijd later gebruikt hij, in een recensie die een felle aanval op Huet behelst, nogmaals hetzelfde beeld van een ‘voetganger’ die ‘zijn nooddruft aan den voet van het Parthenon legde’.Ga naar voetnoot7 Vosmaer was met deze adhesie in zijn nopjes. ‘Uw parthenon beeldspraak is grandioos!’, bericht hij zijn jonge bewonderaar.Ga naar voetnoot8 Enkele maanden voor de dood van Perk schrijft Kloos aan Vosmaer nog over Huet als ‘een letterkundige praatjesmaker’, een ‘fraseur’ en ‘dat schrale schimmetje van St. Beuve’.Ga naar voetnoot9 Huet is volgens hem iemand die ‘zeer weinig kennis van zaken, en in het geheel geen grondigheid noch eerlijkheid bezit’.Ga naar voetnoot10 Bij Kloos zijn wel vaker standpuntswisselingen aan te wijzen. Het blijft echter wat wonderlijk dat de ‘letterkundige praatjesmaker’ voor hem al binnen een jaar ‘de meest frissche en krachtige dichter’ geworden zou zijn. | |
‘Inderdaad vreemd’Ook J.C. Brandt Corstius vond de aanduiding van Huet als dichter ‘inderdaad vreemd’.Ga naar voetnoot11 Toch sluit hij zich in Het poëtisch programma van Tachtig - zijn teksteditie van Kloos' inleiding - bij de mening van Stuiveling aan. Een nadere beschouwing van Huets lezing Drie voorwaarden van kunstgenot, aldus Brandt Corstius, ‘verschaft de zekerheid dat de opmerking van Kloos deze lezing van Busken Huet gold’.Ga naar voetnoot12 In zijn analyse van Kloos' Inleiding gaat hij dan ook uitgebreid in op de overeenkomsten en verschillen tussen de Inleiding en de lezing van Huet. De | |
[pagina 23]
| |
overeenkomsten zijn in elk geval frappant. Op sommige plaatsen, bijvoorbeeld waar het gaat over de huiselijke poëzie, vertoont Kloos' Inleiding zo'n grote overeenkomst met Huets lezing, dat men wel van een parafrase mag spreken. Toch zijn er ook beduidende verschillen. Het kost Brandt Corstius vooral moeite in Huets lezing de vermeende ‘verwarring van de drie begrippen, gevoel, schoonheid en kunst, met hun gemeenschappelijk snijvlak’ aan te wijzen. In zijn recente dissertatie over Busken Huet noemt Olf Praamstra het dan ook opnieuw ‘vreemd’ dat Kloos Huet zou hebben aangeduid als een frisse en krachtige dichter. Hij schuift Multatuli naar voren als kandidaat voor deze typering. In het bijzonder wijst hij op diens lezing over poëzie, gehouden op 15 februari 1878 in Amsterdam. ‘Misschien is Kloos bij deze lezing aanwezig geweest, ofwel heeft hij van de inhoud ervan via de krant of langs een andere weg kennis genomen.’Ga naar voetnoot13 | |
‘Een geboren dichter’Nu is Praamstra niet de eerste die Multatuli ziet als de door Kloos bedoelde frisse en krachtige dichter. Direct na het verschijnen van Brandt Corstius' boek Het poëtisch programma van Tachtig wees W. Blok, in een recensie van deze tekstuitgave, op het feit dat Kloos in een latere uitgave van zijn Inleiding de opmerking over ‘de meest frissche en krachtige dichter...’ verving door de woorden: ‘Zelfs Multatuli heeft, in eene zijner lezingen, die ik bij mocht wonen, het niet noodig geoordeeld...’.Ga naar voetnoot14 Deze latere wijziging is op zichzelf geen doorslaggevend bewijs dat Kloos van meet af aan Multatuli op het oog had. Er zijn wel krassere staaltjes geschiedvervalsing van hem bekend. Daar staat tegenover dat de benaming ‘dichter’ in het geval van Multatuli een stuk minder zonderling klinkt dan in dat van Huet. Multatuli past veel beter in het beeld van de man die - niet alleen in eigen ogen maar ook in het oog van zijn omgeving - een rijke literaire verbeeldingskracht heeft en een groot Dichter und Denker is. Een verslag van een lezing in 1879 noemt hem zelfs een geboren dichter: ‘Over den stijl kan ik zeer kort zijn. Wie kent Multatuli's Max Havelaar, wie zijne ideën niet? Wie weet niet, dat hij toovert met de taal, gelijk slechts enkelen onder alle natiën, hetzij hij verzen of proza dicht? Want dichten is 't altijd. Nooit verloochent zich de geboren dichter bij hem.’Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 24]
| |
Behalve de benaming ‘dichter’ past ook de toevoeging ‘frissche en krachtige’ beter bij Multatuli dan bij Huet. Te denken valt bijvoorbeeld aan de manier waarop Huet zelf een artikel over Multatuli begint: ‘Van Luther's drie lessen voor den volksredenaar:
Trete frisch auf,
Thue das Maul auf,
Höre bald auf, -
is de laatste in Een en Ander even onbedachtzaam door den heer Douwes Dekker in den wind geslagen, als hij de tweede en de eerste, de eerste vooral, op voorbeeldige wijze ter harte genomen en in praktijk gebragt heeft.’Ga naar voetnoot16 Met het aanwijzen van Multatuli als de ‘dichter’ die Kloos bedoelde is de vraag uit het begin van dit artikel mijns inziens overtuigend beantwoord. Vervolgens trekt dan echter een andere vraag de aandacht. Het is deze: wat zijn de consequenties hiervan voor ‘het poëtisch programma van Tachtig’? Wat bedoelde Kloos met zijn opmerking over Multatuli? Hoe verhouden zich de poëzie-opvattingen van Kloos en Multatuli tot elkaar? Van een definitief antwoord op deze vragen kan in dit artikel geen sprake zijn. Wel wil ik enkele voorlopige opmerkingen maken over de mogelijke strekking van Kloos' verwijzing naar Multatuli. | |
‘Eene zijner leezingen’?Als ‘de meest frissche en krachtige dichter’ inderdaad Multatuli is, welke lezing bedoelde Kloos dan met de woorden ‘eene zijner lezingen, die ik bij mocht wonen’? In een van zijn autobiografische notities, door H.G.M. Prick verzameld, vertelt Kloos dat hij als jongeman een lezing van Multatuli heeft bijgewoond. Hij zegt dat hij zeer teleurgesteld was over het optreden van de auteur die destijds zijn ‘idool’ was. Multatuli, de grote schrijver, bleek als spreker ‘een over alles te vluchtig heenlopend causeur’.Ga naar voetnoot17 Prick concludeert dat Kloos zich in het gehoor van Multatuli bevond tijdens een van de lezingentoernees die deze hield in de jaren 1878 tot en met 1881, telkens in het eerste kwartaal.Ga naar voetnoot18 Maar Kloos, die hier | |
[pagina 25]
| |
vertelt over iets dat tientallen jaren tevoren gebeurde, geeft geen precieze informatie over plaats, datum of onderwerp van de lezing. Prick houdt verschillende data in 1878 en 1879 voor mogelijk.Ga naar voetnoot19 Hoe dan ook, Kloos reageert op uitspraken over poëzie die Multatuli in een van zijn lezingen heeft gedaan. Nu is toevalligerwijze juist over dit aspect van Multatuli's voordrachten tijdens de toernees vrij veel bekend. Toevalligerwijze, want de spreker gebruikte bij zijn lezingen geen vaste, vooraf volledig uitgeschreven tekst. Hij sprak gewoonlijk met behulp van een lijstje trefwoorden, dat hem als geheugensteun diende. Een aantal van deze lijstjes is bewaard gebleven. Meer tekst dan deze trefwoorden had hij niet; hij improviseerde. Daarbij was hij soms meer, soms minder op dreef. In februari 1878 gaat het bijvoorbeeld uitstekend. ‘Ik lyk wel 'n kraan van de waterleiding. 't Spuit er uit’, schrijft hij aan Mimi, en: ‘als ik gedaan heb, is 't mezelf 'n surprise wat ik gezegd heb’.Ga naar voetnoot20 Verschillende malen wijzen toehoorders er op dat ze slechts een fractie van de bijgewoonde lezing kunnen weergeven. Men betreurt het dat er geen stenografisch verslag van de lezingen wordt bijgehouden.Ga naar voetnoot21 Multatuli zegt echter: ‘Ik dank er hartelyk voor! Dat zou me hinderen’ (V.W. XIX, p. 155). Hoewel Multatuli zelf geen integrale teksten opschreef, valt uit de recensies wel het een en ander af te leiden. Bovendien blijkt er op 15 februari 1878 te Amsterdam - juist tijdens een mogelijk door Kloos bijgewoondeGa naar voetnoot22 voordracht over het thema Wat is poëzie? - wel degelijk een stenografisch geschoolde toe- | |
[pagina 26]
| |
hoorder aanwezig te zijn geweest. Diens uitgewerkte aantekeningen zijn bewaard gebleven.Ga naar voetnoot23 De stenograaf klaagt in een toelichting dat hij bij het maken van zijn aantekeningen gehinderd werd, doordat ‘het geheele publiek zich bij voorbaat van eene niet geringe dozis verkoudheid had voorzien om bij deze gelegenheid eens flink te kunnen hoesten en niezen’ (V.W. XIX, pp. 117-118). Bovendien is het heel goed mogelijk dat hij in zijn uiteindelijke weergave bepaalde passages heeft weggelaten. Maar zijn verslag maakt een tamelijk betrouwbare indruk. Dit verslag is het dan ook, dat ik hier in de eerste plaats wil gebruiken om na te gaan wat de aanleiding voor Kloos' kritiek op een lezing van Multatuli kan zijn geweest. Verder maak ik gebruik van Multatuli's geheugensteuntjes en van berichten over andere lezingen. | |
De definitie van poëzieKloos' opmerking over ‘de meest frissche en krachtige dichter’ vormt het besluit van de tweede alinea van zijn Inleiding. Zoals gezegd constateert Kloos in deze lange alinea dat het moeilijk is een definitie van poëzie te geven. In dit licht is het interessant dat Multatuli's lezing Wat is poëzie? in februari 1878 opent met een uitgebreid betoog van dezelfde strekking. De spreker waarschuwt zijn publiek met de woorden: ‘Gij zult, straks naar huis gaande, niet tot elkander kunnen zeggen: ‘Nu zullen we dat eens noteeren, wij weten nu wat “poëzie” is’ (V.W. XIX, p. 118). Kloos zegt in zijn Inleiding dat niemand ooit ‘een duidelijke, scherpe voorstelling heeft kunnen geven, wat hij er mede bedoelt’ en ‘dat wij van het begrip poëzie ternauwernood den omvang kunnen vaststellen’. Zo wil ook Multatuli zijn gehoor ‘doen opmerken, dat een definitie van 't begrip “poëzie” zeer moeilijk is te geven, zoo niet tot de onmogelijkheden behoort’ (V.W. XIX, p. 118). Dit is zeker niet het enige punt van overeenkomst tussen Multatuli's lezing en Kloos' Inleiding. Bij beiden valt bijvoorbeeld een protest tegen de poëzie van eerdere dichter-generaties te horen. Beiden ook wijzen ze op bepaalde verwantschappen tussen dichters en religieuze zieners. Naast dergelijke overeenkomsten zijn er ook verschillen. Maar hoe dan ook: in de lezing is geen duidelijk omschreven sleutelpassage te vinden waarin Multatuli opmerkingen maakt over wat Kloos noemt ‘de drie verschillende begrippen gevoel, schoonheid en kunst, met hun gemeenschappelijk snijvlak’. Een specifieke uitspraak over deze drie begrippen, waar Kloos' opmerking over een ‘fout’ op zou kunnen doelen, valt niet aan te wijzen. Wel is het zo dat Multatuli inderdaad al direct een hoge mate van ‘verwarring’ schept inzake begrippen als gevoel, schoonheid en kunst. Ik wil deze bewering met enkele voorbeelden toelichten. | |
[pagina 27]
| |
Drie damesNa zijn uiteenzetting over het definitieprobleem komt Kloos direct met een eigen omschrijving, gevolgd door Leigh Hunt's definitie Poetry is imaginative passion. Multatuli daarentegen maakt eerst nog zeer uitgebreide omcirkelende bewegingen, voordat hij met zijn definitie op de proppen komt. Hij begint met een drietal anekdotes te vertellen over dames die hem de vraag stelden wat poëzie is. De eerste dame was naar haar eigen idee een dichteres en gaf te kennen ‘behoefte te gevoelen met den poëet Multatuli in kennis te komen’. (Deze formulering bevestigt nog eens dat de aanduiding ‘dichter’ in het geval van Multatuli niet zo vreemd is.) De vraag naar de definitie van poëzie werd acuut tijdens een wandeling waarbij zij verzen reciteerde. Op een gegeven moment wordt Multatuli, stilstaande voor een etalage waarin een ‘klein werkdoosje’ ligt, getroffen door ‘de gedachte, dat er ook voor 't maken van dat eenvoudige werkdoosje met die oogenschijnlijk zoo primitieve instrumentjes, poëzie noodig was geweest. Poëzie waar 'k dacht aan ijver, vlijt, technische kennis, kunstzin, smaak. - Mijne gezellin begreep maar niet, dat ik daarin poëzie kon vinden en niet in hare verzen’ (V.W. XIX, p. 119). De tweede dame had Multatuli een toneelstuk van eigen hand gestuurd ter beoordeling. Hij vond het ‘onverteerbaar’, een oordeel waarover zij zeer teleurgesteld is. Er ontstaat een heftige discussie ‘en terwijl ze mij uitdagend vroeg wat dan toch poëzie was, sloeg ik mijn loketkastje in elkáár en - vertelde haar dat ik dat niet wist - maar dat ze nog pedanter was dan ik’ (V.W. XIX, p. 120). De derde dame, die zeer schoon was, bezocht Multatuli te Wiesbaden. Wanneer ook zij hem de vraag stelt wat poëzie is, geraakt de gastheer in verlegenheid. ‘Ik beging toen de meest galante uitvlucht, die mij redde: “Was denn Poëzie ist?” - “Sie”.’ Later werd de vraag, zegt Multatuli, hem eens gesteld door een ‘bijzonder vervelend jongmensch’, maar ‘Denk alsjeblieft niet, dat ik toen antwoordde: - “jou” -’. Toch moest ook deze jongeman natuurlijk een antwoord krijgen. Dit is het moment waarop Multatuli met zijn eigenlijke definitie te voorschijn komt: ‘Ik was bijzonder zenuwachtig op dat oogenblik en ik moest hem spoedig doen vertrekken: - Wat poëzie is, poëzie, poëzie, nu ja - Poëzie is “zamenvatting”. 'k Weet niet of ie waarde aan mijn antwoord heeft gehecht en dat gaat me ook niet aan - En toch, toen ik over dit geval nog eens nadacht, gevoelde ik, dat 't zoo mis niet was, dat poëzie wel degelijk “zamenvatting” is. Zamenvatting in elke tak van Kunst, overal, - ook in de natuur. Ja, de natuur is (een) Poëet’ (V.W. XIX, p. 121). Poëzie is samenvatting. Aan deze definitie blijkt Multatuli tijdens zijn lezingentoernee zeer gehecht. In de geheugensteuntjes duikt de formule telkens weer op. Ook in Vosmaers verslag van een lezing over wijsbegeerte en poëzie, die | |
[pagina 28]
| |
Multatuli een jaar later hield, lezen we dat hij gezegd zou hebben: ‘Poëzie is in alles. Poëzie is samenvatten’ (V.W. XIX, p. 705). Trouwens, een verslag van een lezing uit 1875 suggereert dat hij ook toen al een soortgelijk betoog hield (V.W. XIX, p. 620). Kennelijk is dit door de jaren heen een centraal thema in zijn voordrachten over poëzie gebleven. | |
‘Vanille’ en ‘Erato’Multatuli pleit hier niet zonder meer voor het gelijkstellen van ‘de drie verschillende begrippen, gevoel, schoonheid en kunst, met hun gemeenschappelijk snijvlak’. Maar dat zijn opvatting van poëzie als samenvatting grensvervagend en ‘verwarrend’ werkt, is wel duidelijk. In alle takken van kunst is poëzie te vinden, de natuur is een dichter, overal is poëzie. Hetzelfde geldt voor de drie anekdotes over de dames die wilden weten wat poëzie is. Wanneer een ‘werkdoosje’, een mooi meisje en het stukslaan van een kastje gelijkelijk als definities van poëzie gelden, kan men met recht zeggen dat er verwarring tussen verschillende begrippen optreedt. Uit zijn aantekeningen en uit verslagen blijkt verder dat Multatuli, wanneer hij het definitieprobleem besprak, regelmatig twee andere anekdotes vertelde. Ze komen niet voor in het verslag van deze lezing, maar ze stonden wel op het lijstje trefwoorden voor die dag (V.W. XIX, p. 131). Ten eerste vertelt hij soms, zoals een verslag het uitdrukt, ‘dat hij [de geur van] Vanille had ontdekt in ons dennenhout, 't geen men anders meende alleen in de orchideën van Z. Amerika thuis te behooren’.Ga naar voetnoot24 Met andere woorden: men vindt de poëzie ook op ‘prozaïsche’ plaatsen waar men haar niet verwacht. In de tweede plaats vertelt hij, meestal in samenhang met het vanille-verhaal, herhaaldelijk de geschiedenis van de vijf zusters. Ik citeer een verslag: ‘Een reiziger treedt een herberg binnen, en staat tegenover de vijf dochters des huizes. Getroffen door hun bevalligheid en schoonheid, niet wetende, welke der vijf hij 't liefst heeft, keert hij met een verliefd hart, naar huis terug. Zijn huisgenooten vragen hem, welke hij nu eigenlijk de grootste liefde toedraagt, en hij antwoordt den eersten dag, dat hij de lieve Erato de voorkeur geeft, iets later beweert hij, dat Scientia de uitverkorene is, of de deugdzame, de goede Agatha, of de nadenkende Meditatio, of Felicitas, het geluk. Hij weet 't niet; hij heeft ze allen even lief.’Ga naar voetnoot25 Niet alleen Erato, de muze van de poëzie is begeerlijk, maar ook haar zusters zijn | |
[pagina 29]
| |
dat. Opnieuw is dus de strekking dat de poëzie op onverwachte plaatsen kan schuilgaan en dat in dit opzicht de onderscheiding tussen een aantal zeer verschillende begrippen eigenlijk niet valt te handhaven. Poëzie, in de zin van samenvatting, kan overal zijn. Volgens het verslag van de stenograaf verduidelijkte Multatuli deze stelling op 15 februari 1878 als volgt: ‘Gaan wij de etymologische beteekenis van 't woord poëzie na, dan vinden wij er het grieksche “poema” voor, dat “werk”, “schepping” beteekent. Nergens vinden wij dat begrip beter in toepassing dan in de natuur. Daar vinden wij in elk voortbrengsel poëzie; daar vinden wij zamenvatting van alles, mathesis, geologie, psychologie, chemie - ja, chemie, daarin vooral ligt poëzie; daarin is geen einde aan voortbrenging, schepping, wording. In de natuur, die alles is in alles, die werkt omdat Zij zoo werken moet en niet anders, omdat zij de noodzakelijkheid volgt, in de natuur is de hoogste, de ware poëzie. Aan alles wat Kunst is en Kunst mag worden genoemd, ligt poëzie ten grondslag. Is het den beeldhouwer mogelijk zonder poëzie uit het ruwe, amorfe steenblok een beeld te scheppen, een vorm er aan te geven, die onze hartstochten, onze edelste hartstocht, aesthetisch gevoel, opwekt? Is het niet poëzie, dat hem alle gegevens doet zamenvatten, om in dat beeld liefelijkheid, toorn, woede, vertwijfeling, berusting etc., etc., neer te leggen’ (V.W. XIX, pp. 121-122). In deze opmerkingen vervagen de grenzen steeds verder: kunst en wetenschap, poëzie en natuur, het is allemaal samenvatting, werk en schepping. Multatuli introduceert hier na het begrip kunst ook het begrip gevoel. Daarbij vervaagt nog een andere grens: die tussen de produktie en de receptie van het kunstwerk, tussen de kunstenaar en zijn publiek. Expliciet spreekt hij over het gevoel in de vorm van ‘hartstochten’ - met name de ‘edelste hartstocht’ van het esthetisch gevoel - bij het publiek. Impliciet komt het gevoel naar voren als ‘toorn, woede, vertwijfeling, berusting’ bij de kunstenaar. Het woord ‘liefelijkheid’ vervult een dubbelrol: het heeft zowel iets van een gevoel bij de kunstenaar, als van een aanduiding voor de schoonheidservaring bij de toeschouwer. Ook het begrip ‘schoon(heid)’ zelf duikt nu alsnog op in de lezing: ‘Maar wat is de groote wegwijzer, de macht, die in staat stelt zamen te vatten, wat daar schoon is in de natuur? Het gezond verstand, zoo synoniem met de veelbeteekenende en kernachtige uitdrukking - O, onze taal is zoo rijk - oordeel des onderscheids. Wie veel gezond verstand, veel oordeel des onderscheids bezit, kan veel zamenvatten, - kan voortbrengen. Bij 't kind is het nog niet ontwikkeld, - bij den idioot in 't geheel niet, de natuurlijk gezonde mensch bezit gezond verstand, dus is ieder dusdanig mensch poëet’ (V.W. XIX, p. 122). ‘Wie veel gezond verstand, veel oordeel des onderscheids bezit, kan veel zamenvatten - kan voortbrengen.’ Betekent dit dat het gezond verstand de bron is van | |
[pagina 30]
| |
het vermogen tot samenvatten? Is onder-scheiden dan niet juist het omgekeerde van samen-vatten? Of is het gezond verstand toch alleen maar de ‘wegwijzer’, en komt het vermogen tot samenvatten zelf voort uit andere bron, bijvoorbeeld de verbeelding? En wat is de rol van het dichterlijk gevoel? Verderop in zijn lezing stelt Multatuli de vraag: ‘[...] kan iemands gevoel, zijn poëtisch oordeel des onderscheids hem tot zulke ongerijmdheden [...] brengen?’ (V.W. XIX, p. 128). ‘Gevoel’ lijkt hier zo'n - beetje hetzelfde als ‘poëtisch oordeel des onderscheids’ oftewel ‘gezond verstand’ - overigens net als in sommige slogans van Busken Huet, zoals ‘gezond verstand en diep gevoel’.Ga naar voetnoot26 In deze fase van de lezing zijn gevoel, schoonheid en kunst inderdaad aangeduid op een manier die de verwarring compleet maakt. | |
‘Maak eens een goede biljartbal’De natuur ‘is (een) Poëet’, de kunst, de wetenschap - overal is poëzie. Ook alle ambachtelijk handwerk kan poëzie zijn. Behalve het voorbeeld van het ‘werkdoosje’, geeft Multatuli in zijn lezing ook nog het voorbeeld dat voor het maken van een goede biljartbal ‘veel poëzie noodig’ is. ‘Maak eens een goede biljartbal. Ge zult zien dat ik gelijk heb...’ (V.W. XIX, p. 126). Ook de werkster of schoonmaakster, ‘die met een dweil een plek van een verontreinigde vloer schoon maakt’, is volgens Multatuli ‘in haar soort poëet’ (V.W. XIX, p. 122). Wat is dan, zo kan men zich afvragen, nog het eigen karakter van de poëzie - die ‘gave van weinigen voor weinigen’, zoals Kloos haar noemt?Ga naar voetnoot27 Naast deze mogelijkheden tot verwarring over het eigen karakter van de kunst in het algemeen en de poëzie in het bijzonder, kunnen Multatuli's opmerkingen ook aanleiding geven tot grote verwarring over de vermogens die daarbij een rol spelen. Zijn het vermogen tot ‘samenvatten’, het ‘oordeel des onderscheids’, het ‘gezond verstand’ en het ‘gevoel’ nog te onderscheiden? Is er verschil tussen wat Multatuli noemt ‘werk’, ‘schepping’, ‘voortbrenging’ en ‘wording’? Of tussen de eigenschappen van de dichter en de ‘ijver, vlijt, technische kennis, kunstzin, smaak’ die de maker van het ‘werkdoosje’ bezit? Het lijkt mij niet onmogelijk dat Kloos' opmerking over een ‘fout’ de neerslag vormt van deze en dergelijke vragen, opgeroepen door Multatuli's uitspraken. | |
ConclusieDe constatering dat ‘de meest frissche en krachtige dichter’ in Kloos' Inleiding niet Huet maar Multatuli is, levert een merkwaardige paradox op. Busken Huet, des- | |
[pagina 31]
| |
tijds door Kloos beschouwd als ‘letterkundige praatjesmaker’, wordt in de Inleiding met instemming geparafraseerd. Multatuli daarentegen wordt belerend op een ‘fout’ gewezen. Problematisch blijft het lokaliseren van deze vermeende ‘fout’ in de lezing van de bedoelde ‘dichter’. Evenmin als Brandt Corstius met betrekking tot Huet, ben ik er met betrekking tot Multatuli in geslaagd een duidelijk omschreven kernpassage in diens openbare uitspraken over poëzie aan te wijzen, waar de kritiek van Kloos zich op zou richten. Daar staat tegenover dat Multatuli, veel directer aanwijsbaar dan Huet, met zijn uitspraken inderdaad allerlei vormen van ‘verwarring’ oproept rond de door Kloos genoemde begrippen. Verder onderzoek naar de poëzie-opvattingen van Kloos en Multatuli zal daarom kunnen bijdragen aan de interpretatie van de Inleiding. Maar ook aan ons inzicht in de poëzie-opvattingen van Multatuli zelf. Bij die nadere analyse zal aandacht moeten worden besteed aan mogelijke verschillen tussen Multatuli's denkbeelden zoals hij ze in zijn geschriften naar voren brengt,Ga naar voetnoot28 en diezelfde denkbeelden zoals ze konden ‘overkomen’ tijdens zijn lezingen. Multatuli's lezingen waren immers professioneel georganiseerd door een impressariaat. Hij trad op voor betalend publiek. Noodgedwongen moest hij zijn inzichten sterk simplificerend en populariserend naar voren brengen. Kloos is zeker niet de enige toehoorder die achteraf teleurstelling uitspreekt over het niveau waarop Multatuli zich in zijn lezingen bewoog. Zoals bekend walgde ook Multatuli zelf wel eens van zijn eigen optreden en van de ‘publiekerigheid’: ‘Nu kom ik mezelf voor als 'n kermisman. Och, zoo verdrietig!’Ga naar voetnoot29 |
|