Over Multatuli. Delen 28-29
(1992)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nop Maas
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
positie te taxeren en dat hij bij voortduring de mogelijkheden overschatte. De twee genoemde receptie-gegevens vragen om nadere inlichtingen over de wijze waarop het Nederlandse publiek in 1860 reageerde. Was men inderdaad meer geïnteresseerd in de vorm dan in de inhoud van het boek? Erg waarschijnlijk is dat niet. Het lezend publiek heeft juist meestal meer aandacht voor de inhoud dan voor de vorm. En wat vond men eigenlijk precies mooi in het boek? Wij beschouwen Max Havelaar als een min of meer experimentele roman die de grenzen van het genre doorbrak. Normaal gesproken heeft dat soort boeken - zie bijvoorbeeld Minnebrieven - met onbegrip en vijandigheid te kampen en krijgt het hoogstens op de lange duur een goede pers. Hoe interpreteerde men de boodschap van de roman? Wie zijn de voor- en tegenstanders? Leveren de overgeleverde reacties aanwijzingen op voor het antwoord op de vraag waarom Multatuli's doelstellingen niet bereikt werden? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vóór de publikatie van Max HavelaarGlobaal genomen staan ons twee soorten reacties uit 1860 ter beschikking: recensies in kranten en tijdschriften en de brieven van en aan Multatuli, zoals die staan afgedrukt in deel X van het Volledig werk. Die laatste reacties komen voor een groot deel tot ons via Multatuli. Hij begint aan zijn boek in een periode dat de kranten berichten over slecht bestuur en angst voor opstand in Indië (51)Ga naar voetnoot2. Op 28 september 1859 schrijft hij aan Tine hoe het boek moet werken: Het is een protest tegen onze positie even als de hut van oom Tom tegen de Slavernij. Het moet overal gelezen worden als lectuur van vermaak, en dat besef moet de regering dwingen er op te letten omdat men geen boek dat in aller handen is, ter zijde leggen kan als een brief. Als mijn werk goed opgenomen wordt en goed gerecenseerd, is elke gunstige recensie een bondgenoot voor mij en tegen de regering en welligt doen zij dan uit vrees wat zij niet zouden doen uit regtvaardigheid. - (62). De regering en Indische mensen weten wel, dat Dekker de auteur is, maar het volk moet in twijfel staan of het een roman is, - wèl op waarheid gegrond maar toch verdicht en opgesierd. De zaken die ik mededeel zijn toch zóó dat men er over moet twisten òf het waar is. Niets zal mij liever zijn dan dat men het betwijfelt. Daarop kan dan gebaseerd worden het uitgeven van bewijzen, die men lezen zal zoodra het in verband staat met eene kwestie over een veel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelezen boek, maar die niemand zouden interesseren als dat boek niet was voorafgegaan. (63) In zijn brieven aan Tine brengt Multatuli verslag uit van wat anderen vinden, zowel vóór als na de publikatie van het boek. Strikt genomen zijn de eerste reacties op Max Havelaar de opinies die Multatuli er zelf over ventileert aan zijn echtgenote. Op 9 oktober 1859 bijvoorbeeld is hij erg tevreden over de toespraak tot de hoofden van Lebak en het liedje van Saïdjah (‘ik geloof dat het de ware Idyllische weemoedige toon is die ik noodig heb om te doen belang stellen in dien Saïdjah die door de beestachtige onderdrukking in Lebak naar de opstandelingen in de Lampongs wordt gedreven en daar den dood vindt onder de bajonetten der Holl: helden’, 69). In de brief waarmee hij op 13 oktober 1859 aan Tine meldt dat het boek af is, voorspelt Multatuli de reacties die het boek te weeg zal brengen. ‘Je zult trillen bij het lezen, en anderen ook’ (73), schrijft hij op 9 oktober 1859, en het zal hem zonder probleem een betrekking als redacteur opleveren. Hij beroept zich in deze brief zelf op de esthetische kwaliteit van het boek: ‘Ik houd het er voor dat er talent is in mijn boek en dat het opgang maken moet, zelfs bij de menschen die het een slecht, gemeen, afschuwelijk boek vinden.’ (74) Maar duidelijk is, dat, wat hem betreft, de esthetiek slechts de dienares van de boodschap is. Er moet ook over gesproken worden in de Tweede Kamer (77). Een paar dagen later verlegt hij zijn opinie een beetje: Mijn boek zal en moet opgang maken even als een donderslag. Ik zeg niet dat ieder mijn boek mooi zal vinden, o neen! maar de opgaven zijn anders dan te zeggen: ‘geen scherpte, want daarvan houden de menschen niet!’ 't Is mij om 't even of ze van mij en mijn boek houden. Ze hebben nooit zoo'n boek gelezen en zullen zeggen: ‘Hè’ met 'n open mond, en zelfs degenen die mij verscheuren willen moeten het koopen. (81) Het boek is hemzelf een surprise bij het overschrijven. En bij het Saïdjah-verhaal krijgt hij tranen in de ogen (94). Maar soms is hij onzeker. Het is volgens hem geen boek waar van men één indruk heeft. Het is zoo verschillend, zoo bont dat de indruk telkens verwisselt. De recensien in de tijdschriften zullen lang wezen want niemand kan in weinig woorden een oordeel zeggen over zóóveel verschillende bestandddeelen, en tòch is het één geheel. Je hebt nooit zoo'n gek boek gelezen. (95) Multatuli schat de reacties van bijzondere personen niet bepaald juist in. Aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het oud-kamerlid W.J.C. van Hasselt schrijft hij, dat het boek aan deze niet kan bevallen (97) en aan Tine schrijft hij enkele malen (73-74, 85) dat zijn broer Jan het zal afkeuren. De onverwachte bijval van deze personen voor het boek stelt hem echter niet tevreden en maakt hem integendeel woedend: Hoe, men leest dat, men is er door getroffen, men vindt het schoon, en men laat mij aan mijn lot over? Dat is schandelijk! En langer zoo lijden wil ik niet. Op 14 november 1859 - een half jaar vóór de verschijning van de Havelaar in druk - ventileert Multatuli reeds de klacht die hij later als samenvattend oordeel over de ontvangst van het boek zou hanteren. Alleen in 1860 raakt deze klacht tijdelijk op de achtergrond, in periodes dat er hoop is op de concrete resultaten die hij wenst. De Max Havelaar stijgt nog altijd, meldt hij bijvoorbeeld op 26 augustus 1860 aan Tine. De recensies in tijdschriften als De Gids en De Tijdspiegel brengen hem in een soort euforie: Ik ben op 't oogenblik de populairste man in Holland. Telkens wordt er in geschriften en dagbladen aangehaald ‘dat zegt Multatuli’ ‘Wat zou Havelaar daarvan zeggen?’ enz. Hoe vind je 't? Als nu 't portret voor de glazen van de winkels komt,Ga naar voetnoot3 wordt het nog erger. Zóó moet het juist gaan! Nooit is eenig doel zoo goed bereikt geworden. (305-306) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Niet afdoende antwoordenDe opinies van anderen die vóór en na de publikatie van Max Havelaar in het Volledig werk vermeld worden, treden meestal niet erg in detail. Over zijn schoonzus (de echtgenote van zijn broer Jan) heet het dat zij moest schreien, zowel van het lachen als van aandoening (112). Het meest uitgewerkt zijn de reacties van Jacob van Lennep en zijn omgeving. Er worden pogingen aangewend om de publikatie van het boek te verhinderen door bij de conservatieve minister van Koloniën een lucratieve post en eerherstel voor Dekker te bepleiten. Van Lennep vindt dat Max Havelaar weinig nieuws brengt over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
knevelarijen in de Oost. Als het boek uitkomt, zouden de namen en data en het slot weggelaten moeten worden: De data, in verband met de namen der plaatsen, waar de handeling voorvalt, maken het werk te veel historie, of liever brengen er een pozitivisme in, dat schade doet aan 't effekt. En wat het slot betreft, het zal, wanneer het in verband wordt gebracht met sommige brokken uit het verhaal, doen denken dat de schrijver hoofdzakelijk door wraakzucht gedreven wordt. (117-118) In een andere brief bepleit hij het weglaten van de data om een proces wegens ‘diffamatie’ te voorkomen (118). Behalve de brieven zijn er reacties in kranten en tijdschriften beschikbaar als bron van inlichtingen voor de contemporaine ontvangst. Tot nu toe zijn die onvoldoende geïnventariseerd en bestudeerd, ook niet in de publikaties waarin men dat zou mogen verwachten: deel X van het Volledig werk en Multatuli en de kritiek. Een bloemlezing uit de literatuur over Multatuli. Ingeleid en samengesteld door J.J. Oversteegen (Amsterdam 1970). Oversteegen citeert uit 1860 slechts een zinsnede van Van Hoëvell in de Tweede Kamer en een groot stuk van de bespreking door P.J. Veth in De Gids. Over de ontvangst van het boek in 1860 merkt hij in zijn inleiding dingen op die een gebrek aan documentatie en aan inzicht in het literaire bedrijf verraden. Omdat Jacob van Lennep, R.C. Bakhuizen van den Brink en E.J. Potgieter niet ‘dieper’ op Max Havelaar zijn ingegaan, concludeert hij: ‘Kortom: literair Nederland stond met de mond vol tanden’. Maar Van Lennep was niet een auteur van kritieken (zijn speciale positie ten opzichte van het boek daargelaten), Bakhuizen schreef op dat moment al bijna nergens meer over, en had Potgieter het boek dan niet door Veth moeten laten recenseren in De Gids? Even later merkt Oversteegen op, dat de bespreking van Veth de enige was ‘die men volledig terzake mag noemen’, omdat deze beantwoordde aan wat de schrijver vroeg. Veth plaatste de ‘zaak’ centraal, constateerde dat Multatuli gelijk had en behandelde de literaire kwaliteiten van het boek als de middelen waarmee een schrijver zijn pleidooi kracht bijzette. Een aanpak naar Multatuli's hart, vindt Oversteegen - met kennelijke instemming. Dat literair Nederland niet heus met de mond vol tanden stond, blijkt uit de omstandigheid dat Max Havelaar besproken werd in de bladen waarin romans besproken werden. Dat waren voor het merendeel algemene (dat wil zeggen: niet louter literaire) tijdschriften. Dat in vele recensies behalve op de esthetische kwaliteiten vooral - wat Multatuli ook moge beweren over uitsluitend mooivinderij - ingegaan wordt op de inhoud, de ‘zaak’, is niet meer dan vanzelfsprekend in de literair-kritische situatie van dat moment. Als bron van inlichtingen voor de gedrukte Havelaar-receptie in 1860 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelt Oversteegens boek intussen ernstig teleur. Hetzelfde geldt voor deel X van het Volledig werk. In zijn ‘Voorbericht’ merkt G. Stuiveling op: De grote hoeveelheid vaak omvangrijke artikelen in dagbladen en tijdschriften, verschenen na de publikatie van de Max Havelaar, maakte het onvermijdelijk ons in het overnemen daarvan te beperken. Alleen de belangrijkste en minst toegankelijke stukken werden herdrukt. Die beperking is natuurlijk jammer voor de gebruiker, maar gelukkig bevat het deel ook een lijst van ‘Beoordelingen en reacties betreffende Multatuli en zijn werk in de jaren 1860-1862’ (728-733). Bij nader inzien ontstaat er bij de lezer echter enig wantrouwen. ‘De belangrijkste reacties overgenomen’: maar naar de door Oversteegen zo hogelijk geprezen opstellen van Veth wordt alleen maar verwezen. ‘De minst toegankelijke stukken herdrukt’: inderdaad, er staan enkele kranterecensies in, zowel uit Nederlandse als uit Indische organen, maar is dat niet wat weinig in het licht van Jacob van Lenneps uitspraak ‘het werd in alle dagbladen en tijdschriften, zoo hier te lande als op Java besproken’ (561). En lijkt Stuivelings lijst van beoordelingen niet verdacht veel op de opgave van de even onvolprezen als oncomplete Multatuli-literatuur (Leiden 1948) van A.J. de Mare? Kortom, Stuiveling heeft deel X van het Volledig werk samengesteld zonder vooraf systematisch onderzoek te doen naar de reacties op het boek. Zelfs publikaties waarnaar Multatuli zelf in brieven verwijst, ontbreken in zijn lijst. Ongewild maakt Stuiveling door een foute datering het de lezer ook nog moeilijk als die de ontbrekende recensies op wil sporen.Ga naar voetnoot4 Het is dus hoog tijd om de contemporaine reacties op de Havelaar eens wat completer in beeld te brengen. ‘Hoog tijd’, niet alleen omdat we het nu al zo lang zonder die betrekkelijk aanvankelijke informatie moeten stellen over de belangrijkste roman van onze literatuurgeschiedenis, maar ook omdat de persorganen van de vorige eeuw in snel tempo verkruimelen. Van de inhoud van de gevonden besprekingen zal in de volgende paragrafen verslag gedaan worden in min of meer chronologische volgorde. Een (nog altijd incomplete) lijst van reacties op Max Havelaar en een beschrijving van de zoekweg treft men aan in een bijlage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Teleurgestelde koffiemakelaarDe Max Havelaar verschijnt op 14 mei 1860. Het duurt enige tijd voor de reacties op gang komen. In zijn correspondentie met Jacob van Lennep geeft Multatuli blijk van groot ongeduld (233-234). Jacob van Lennep doet zijn best bij de Amsterdamsche Courant en - via-via - bij het Algemeen Handelsblad (235). Het - afgezien van advertenties - vroegste blijk van het bestaan van het boek trof ik aan in De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode, een conservatief weekblad, dat in de rubriek ‘Varia’ het onuitgegeven toneelspel afdrukt, dat Multatuli als motto aan de Havelaar meegaf. Zonder verder commentaar wordt het Barbertje-verhaal geciteerd onder de kop: ‘Een citaat, tot illustratie van de stelling, dat men ook onschuldige Ministeriën ter dood kan brengen.’ De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode zwijgt verder over het boek om pas in september de arena weer te betreden. De eerste recensies verschijnen in de Amsterdamsche Courant en de NRC van 3 juni 1860. Voor sommige kopers van het boek was dat te laat om hen voor een teleurstelling te behoeden. Op 4 juni plaatst Nederlandsch Indie. Staat- en letterkundig weekblad een curieuze ingezonden brief van een koffiemakelaar, die door Droogstoppel zelf geschreven had kunnen zijn. ‘Jan en ik hebben zeer gelachen over dien makelaar’, schrijft Multatuli op 16 juni aan Tine (250). Tien jaar later komt Multatuli er nog op terug in de Divagatiën over zeker soort van liberalismus.Ga naar voetnoot5 De brief is te merkwaardig om hem niet in zijn geheel te citeren: Mijnheer de Redacteur! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar, die zich gekrenkt gevoelt, in twee boekdeelen zijn hart lucht geeft tegen den maatregel, die hem van wege den heer Duymaer van Twist, als Gouverneur-Generaal, heeft getroffen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De eerste recensiesIn enkele belangrijke kranten verschijnen begin juni korte besprekingen van de Havelaar. De lengte van de recensies steekt zeker niet ongunstig af bij die welke op dat moment gebruikelijk is. Hoewel de kranten van verschillende politieke signatuur zijn, verschillen de oordelen en de behandelde kwesties niet erg van elkaar. De liberale NRC - Multatuli zelf noemt de bespreking ‘goed’ (248) - merkt op dat de titel slechts gekozen is om aandacht te trekken. De esthetische kwaliteiten worden samengevat in de zin: Die levendigheid en geestigheid in voorstelling, kracht in stijl en gloed in schildering waardeert, laat zijn boek zeer zeker niet ongelezen. Het grootste deel van het stuk handelt over de vraag of de schets van het leven in de binnenlanden van Java juist is. Het is onmogelijk roept men na de lezing uit, dat ons bestuur op Java zoo zwak kan zijn, dat het den inboorling zoo willens en wetens kan laten uitzuigen; de schrijver overdrijft ongetwijfeld. (238) De NRC roept op de uitdaging van Multatuli aan te nemen en hem tegen te spreken, opdat hij de bewijzen kan leveren, als hij die heeft. De conservatieve Amsterdamsche Courant van Van Lenneps vriend A.J. de Bull geeft een driemaal zo grote aankondiging als de NRC. Ook hier een opmerking over de mystificerende titel. Veel lof oogsten boek en schrijver op het esthetische front: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn satire, zijn sarkasme is even fijn, krachtig, ja vlijmend soms, als zijn humor frisch en oorspronkelijk; zijn schilderingen zijn even aanschouwelijk, als zijn karakterteekening waar, juist, en getuigende van even zeldzaam scherpen blik in de waarneming als vaardigheid en zekerheid in het schetsen. (240) De levensloop van iemand als Multatuli is enerzijds schoon, maar anderzijds ook diep betreurenswaardig. Onverholen spreekt de Amsterdamsche Courant zijn sympathie uit met Multatuli's zaak. Aan Van Lennep schrijft Multatuli dat de recensie van De Bull ‘veel te mooi’ is. ‘Als ik eigenaar, kapitaaleigenaar van een blad was, zou ik zulk een redakteur aan den dijk jagen als schuldig aan te veel hart.’ De enige negatieve kwalificatie is de opmerking over ‘de hartstogt die ons aan het slot van zijn werk pijnlijk aandoet’. Daarmee wordt gedoeld op de laatste bladzijden van het boek, die Jacob van Lennep al een doorn in besproken worden in de aankondiging van het liberale Algemeen Handelsblad van 8 juni. Ook het Handelsblad legt de nadruk op de ‘zaak’: de onderdrukking van de inlander en Multatuli's vergeefse poging die op te heffen. Het aantonen van misbruiken is volgens het het oog waren en die nader Handelsblad de hoofdstrekking van het werk. Beoordelen kan men het niet ‘omdat alles van de waarheid der medegedeelde feiten afhangt, die wij niet kunnen verifiëren’. Nauwelijks iets over de vorm van het boek dat, ‘niettegenstaande de eenigszins vreemde inkleeding, verdienstelijk en onderhoudend is geschreven’. Maar de slotbladzijden waar Multatuli zelf de pen opneemt, worden onvoorwaardelijk afgekeurd: [Wanneer] den schrijver eene plaats in de volksvertegenwoordiging wordt geweigerd, wanneer hij bij voortduring niet wordt geloofd, dan zal hij zijn boek in andere talen overzetten en aan Europa vragen, wat hij vruchteloos zal hebben gezocht in Nederland; dan zal hij ook de inboorlingen van de kolonien in de gelegenheid stellen, zijn boek te lezen en de Klewang-wettende krijgszangen in hunne gemoederen slingeren. Dergelijke bedreigingen hoeven niet te worden beoordeeld; zij veroordeelen zich zelve. (246-247)Ga naar voetnoot6 Multatuli kan over deze eerste recensies tevreden zijn, en hij is dat ook. De ‘zaak’ staat centraal, het boek wordt geprezen en er wordt - geheel conform zijn eigen bedoeling - aangedrongen op tegenspel, opdat duidelijk wordt wat de waarheid is over het bestuur van Indië. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.J. de Bull (uit: Gedichten. 4e druk. Zutphen z.j.).
P.J. Veth (Multatuli Museum).
W.R. van Hoëvell (Multatuli Museum).
J.L. de Bruyn Kops (Eigen Haard 1887).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Nederlandse correspondenten van Indische krantenEen door Stuiveling genegeerde bron van inlichtingen over de ontvangst van Max Havelaar in Nederland zijn de Nederlandse correspondenties in Indische kranten. Met name de Java-Bode en het Bataviaasch Handelsblad (beide liberaal van signatuur) worden met iedere mail op de hoogte gehouden van het Nederlandse nieuws. Ongeveer zes weken nadat de correspondent zijn berichten op schrift stelt, worden ze afgedrukt in de krantGa naar voetnoot7. Gerard Keiler - stenograaf bij de Tweede Kamer en redacteur van De Nederlandsche Spectator - is de Nederlandse correspondent van de Java-Bode. Reeds op 25 mei 1860 schrijft hij over de Havelaar naar Indië, waar zijn tekst op 11 juli gepubliceerd wordt. ‘Haast u het te koopen, want binnen weinige weken zal het niet meer verkrijgbaar zijn’, roept KellerGa naar voetnoot8. Het eerste deel doet de lezer een humoristische roman uit het dagelijkse leven verwachten, ‘overvloeijende van geest, en geschreven in een stijl, dien men niet genoeg kan roemen’. In het tweede deel raakt de humor op de achtergrond en gaat het om de onderdrukte Javaan en het ontslag van de auteur. Door de romanvorm heeft de auteur bereikt, dat de officiële bescheiden gelezen worden door het grote publiek. Keller weet het pseudoniem Multatuli meteen op te lossen, zij het dat hij Douwes Dekker ten onrechte tot voormalig assistent-resident van Sambas benoemt. Volgens Keller is de Havelaar ‘een verschijnsel aan onzen politieken en letterkundigen hemel’. Letterkundig gezien is geen lof te groot voor de auteur, politiek gezien houdt Keller zich op de vlakte, maar hij raadt eenieder aan het boek te lezen en hij verwacht dat de harde waarheden in het boek hun toepassing zullen vinden op personen, ook al worden die niet met name genoemd. De correspondent die op 25 mei zijn bericht naar het Bataviaasch Handelsblad stuurt (gepubliceerd op 4 juli) beperkt zich bij de weergave van de strekking van de roman tot de mededeling, ‘dat het boek veel spreekt van misbruiken in Indie en van het lot van den Javaan’. Verdergaande medelingen doet hij niet, ter bescherming van de verantwoordelijke redacteur (de redacteur H.J. Lion was recentelijk veroordeeld op grond van het Indische drukpersreglement). Onverdeeld enthousiast is de correspondent niet: Het boek heeft een gebrek en dat is de vreeselijke opgewondenheid en hartstogtelijkheid die er in doorstraalt, ofschoon de warmte waarmede het is opge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steld, al dadelijk doet betwijfelen of dat niet veel waarheid is. De teekening van sommige karakters en de wijze om ze midden in het boek in afzonderlijke hoofdstukken te laten redeneren, ten einde de karaktertrekken beter te doen uitkomen, is een weinig jagt maken op effect, en eene navolging van Bulwer. Maar het zal gelezen worden en het zal indruk maken en het zal wederspraak en strijd uitlokken. Begin juli is men in Batavia op de hoogte van het bestaan van Max Havelaar, maar het boek zelf is daar waarschijnlijk nog maar in zeer enkele exemplaren verkrijgbaarGa naar voetnoot9. De correspondenties van Keller voor Indië hebben het voordeel dat ze periodiek samenvatten hoe de waardering voor het boek zich ontwikkelt. Op 9 juni - de eerste Nederlandse recensies zijn dan verschenen - meldt Keller dat de opinie over de roman enigszins gewijzigd is: Den meesterlijken vorm blijft men roemen, maar meer en meer komt men op tegen den inhoud en men beweert, dat de auteur niet de geheele waarheid heeft medegedeeld. Dat men zijn slot afkeurt en men het in hem veroordeelt, dat hij langs onwettigen weg eene omkeering in den bestaanden stand van zaken zou willen zien, meen ik reeds in mijn laatsten, ook als mijne opinie, te hebben medegedeeld. Intusschen het werk van Multatuli blijft als een merkwaardig verschijnsel een onderwerp van den dag. Keller - zelf letterkundige - blijft het boek dus als letterkundig product aanprijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De eerste negatieve kritiekDe eerste meer omvangrijke bespreking in Nederland begint in het liberale weekblad De Nederlandsche Spectator van 9 juni.Ga naar voetnoot10 Deze eerste aflevering van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door P.J.B.C. Robidé van der Aa geschreven stuk wordt door Multatuli gekwalificeerd als ‘vrij beroerd’ (248). Tine moet zich maar niet boos maken over ‘de flaauwigheden van den Spectator’: Het publiek is vóór mij en zeer sterk. Die boekenschrijvers durven niet zeggen wat ze meenen. Ik ben gerust op de toekomst, nog eens het publiek is vóór mij. (250) Men kan zich wel voorstellen, dat Multatuli niet erg ingenomen is met deze bespreking en het vervolg ervan dat op 30 juni verschijnt. Dat er opmerkingen worden gemaakt over de titel en de laatste bladzijden, zal hem niet verbaasd hebben. Een aantal recensenten ging Van der Aa wat dat betreft voor en er volgde nog een aantal. Maar vleiend is het niet zich voorgesteld te zien als een verbitterde en door behoefte aan wraak verbijsterde ‘amok roepende Javaan’. Van der Aa, een liberaal publicist op politiek, geografisch en indologisch gebied, vindt dat Multatuli een zakelijke brochure had moeten schrijven, als hij zichzelf had willen rechtvaardigen. Als hij daarentegen voor zijn beginselen wilde opkomen, dan was de vorm van de roman heel doelmatig om voor het publiek de misstanden duidelijk voor te stellen, maar dan had hij iedere toespeling op zijn eigen lot moeten weglaten. Nu wekt het boek de indruk van gekrenkte eerzucht en misplaatste eigenwaan. Van der Aa denkt dat dit boek ons volk, zo wars van overdrijving, niet zal meeslepen tot onberaden handelingen. Het boek zal opgang maken, maar het zal waarschijnlijk ook snel weer vergeten zijn. En dat is jammer, want veel is uit letterkundig en politiek oogpunt van belang. Multatuli is wel een opgewonden standje, maar zijn schildering van de Indische toestanden is zeer juist. In zijn bespreking wil hij echter aantonen, ‘dat, waar [Multatuli] zeer goed de bestaande gebreken inzag, het herstel daarvan op zijne onbekookte en overhaaste wijze nimmer te bewerken was’. Vervolgens geeft Van der Aa een samenvatting van het kaderverhaal van de Havelaar. De figuur van Droogstoppel vindt hij uitmuntend. Een fout tegen de esthetiek acht hij het zeer gezochte en onnatuurlijke verband tussen het kaderverhaal van Droogstoppel en Sjaalman en het verhaal van Max Havelaar, maar hij valt de schrijver daar niet hard over, omdat de onderbrekingen van Stern door Droogstoppel ‘ook uit een oogpunt van kunst’ een hoogst-komisch contrast vormen met de Havelaar-geschiedenis. Opmerkelijk is overigens dat Van der Aa in zijn samenvatting van de roman de door Van Lennep afgekorte plaatsnamen aanvult. Welke plaatsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedoeld zijn, is volgens hem duidelijk voor iedereen die maar een beetje met Java bekend is. Van der Aa begint zijn vervolg op 30 juni weer met lof voor Droogstoppel en voor Wawelaar. In de Indische gedeelten van het boek bezigt de schrijver een andere, meer betogende en beschrijvende stijl. Veel van de uitweidingen in dit deel (de tafelgesprekken bijvoorbeeld) vindt hij ongemotiveerd en daardoor vermoeiend voor de lezer. De toespraak tot de hoofden van Lebak en het Saïdjah-verhaal worden met lof vermeld. De nadruk ligt echter op de de waarheidsgetrouwe schildering van de Indische toestanden: de onderdrukking van de inlander en de door Multatuli aangegeven redenen waarom de bestuursambtenaren dat oogluikend toelaten. Dit vindt Van der Aa zonder meer het belangrijkste deel van het boek. Het lijkt hem onwaarschijnlijk, dat de om zijn rechtschapenheid bekende Duymaer van Twist gehoor geweigerd zou hebben aan een ambtenaar, ook al was zijn gedrag zo afkeurenswaardig als dat van Havelaar. Want, zonder de zuiverheid van Havelaars motieven in twijfel te trekken, zijn gedrag moet afkeurenswaardig genoemd worden, ook op basis van de officiële documenten die hij afdrukt: Al nemen wij aan, dat de onderdrukking van de inwoners van Lebak geheel juist is voorgesteld, dan handelde Havelaar toch overhaast en op eene wijze, waarop herstel van het kwaad niet te verkrijgen was. Met dezelfde toegefelijkheid, waarmede hij het gedrag van den Regent zoo lang mogelijk zocht te vergoelijken, had hij zijn chef, den Resident, moeten beoordeelen. Hij wist, dat deze ongaarne tot het vervolgen van inlandsche hoofden overging, en kon dus niet verwachten, dat deze onvoorbereid eene aanklagt, door hem naauwelijks ééne maand na de aanvaarding van zijn ambt ingediend, zoude billijken. Bovendien het Indisch Regeringsreglement schrijft in art. 84 uitdrukkelijk voor, dat geene inlandsche hoofden zonder vergunning van den Gouverneur-Generaal mogen worden teregt gesteld en het ligt in den aard der zaak, dat deze vergunning niet verleend wordt, zonder de feiten te kennen, waarop eene aanklagt berust. Havelaar wilde met reden om den ongelukkigen inboorlingen grooter ellende te besparen, dat geen onderzoek zoude worden ingesteld, zonder dat vooraf de Regent en zijn gezin onschadelijk was gemaakt, hij eischte te onregt, dat men alleen op zijn woord zonder mededeeling van daadzaken tot dit onderzoek, ook uit een staatkundig oogpunt van zoo groot gewigt, zoude overgaan. Hij miste dus allen grond zich door de afkeuring zijner handelingen of door zijne verplaatsing verongelijkt te wanen en het was alleen verkeerde hoogmoed, die hem konde inblazen, daarom zijn ontslag te vragen. Zoals uit dit citaat blijkt, wist Van der Aa feilloos de zwakke plekken te vin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den in Multatuli's betoog. De misbruiken bestaan, zegt Van der Aa, ze moeten bestreden worden, maar niet op de manier van Multatuli, en zeker niet door oproer te kweken, zoals Multatuli doet aan het slot van zijn boek. Een dergelijke bedreiging maakt, dat men geneigd is het goede in het boek over het hoofd te zien. Een effect dat ook bewerkstelligd wordt door de overdrijving aan het slot waar sprake is van dertig miljoen Indische onderdanen, terwijl de inlanders onder rechtstreeks Nederlands gezag nauwelijks de helft van dat getal uitmaken. Aan het eind van zijn beschouwing meldt Van der Aa nog, dat sinds het schrijven ervan hem het Verslag van het beheer en den staat der kolonien over 1856 onder ogen kwam. Daaruit blijkt dat de door Multatuli gesmade resident en gouverneur-generaal de klachten over het inlands bestuur wel degelijk lieten onderzoeken en er maatregelen genomen werden tegen schuldigen. Dit slot van Van der Aa's beschouwing wordt overgedrukt door de Amsterdamsche Courant van 4 juli. Een reactie van Multatuli op het tweede deel van het opstel is niet overgeleverd. De negatieve indruk daarvan zal waarschijnlijk verdrongen zijn door de grote en zeer positieve bespreking van P.J. Veth in De Gids van juli. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Geannexeerd door de liberale koloniale oppositieVoordat Veth aan de orde komt, moeten eerst enkele andere publikaties vermeld worden. In Zaltbommel verschijnt De Indiër. Dagblad toegewijd aan de belangen van Nederlandsch Indië. Van dit blad verschijnen twee edities, een Nederlandse en een Oost-Indische, die voor een groot deel dezelfde inhoud hebben. Het blad geldt als een spreekbuis van de liberale koloniale oppositie onder leiding van W.R. van Hoëvell. De recensie die de Nederlandse editie van De Indiër opneemt op 20 juni (welke bespreking, voor zover ik weet, niet opgenomen is in de Oost-Indische editie) wordt door Multatuli ‘goed maar flaauw’ genoemd (272). De bespreking geeft het bekende beeld: vermelding van de warme verbeeldingskracht en de wegslepende stijl, aandacht voor de beschreven knevelarijen, de tekortschietende bestuurders en de principiële en onbaatzuchtige strijd van de schrijver. Of alle feiten die Multatuli geeft helemaal juist zijn, doet volgens de recensent niet ter zake. Over het geheel genomen komt zijn schildering dicht bij de werkelijkheid van veel districten op Java. Om de belangstelling van het moederland op te wekken heeft Multatuli de meesterlijke figuur van Droogstoppel geschapen. De recensent hoopt op een goed onthaal voor het boek en spoort de auteur aan zijn talent ‘aan meerdere uitgaven in dien trant over Nederlandsch Indië te besteden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 4 juli publiceert De Indiër in zijn Nederlandse editie een uitgebreide beschouwing onder de titel ‘Max Havelaar’. Dit opstel wordt ook opgenomen in de Oost-Indische editie van 7 juli. De verschijning van Max Havelaar is voor Nederland een gebeurtenis van dezelfde orde als in het buitenland die van het Contrat social van Rousseau en De negerhut van oom Tom van Harriet Beecher-Stowe. Als Multatuli in Max Havelaar een geïdealiseerde versie van zichzelf gegeven heeft, kan men zeggen dat De Indiër deze bewerking nog eens toepast op Havelaar: Hij beschermde de onderdrukten en werd zelf gehoond en vervolgd. Met eene zeldzame volharding bleef hij jaren in Indië van de bevordering van volkswelvaart droomen, en jaren lang werden zijne pogingen verdacht, miskend, verijdeld, tot dat eindelijk het bestuur een vermeend konflict tusschen Havelaar en eenen inlandschen regent te baat nam om den regtvaardigen Europeaan te ontslaan. Behalve een pleidooi, een roman, een akte van beschuldiging en een staatkundige verhandeling is het boek ook ‘de keerzijde van eene onzedelijke koloniale staatkunde’. Multatuli maakt met zijn boek ‘van den meest oningewijden Nederlander een bondgenoot van de bestrijders van het bestaande koloniale stelsel en [hij brengt] aan dat stelsel eenen slag toe, die het onvermijdelijk zal nedervellen’. De Indiër wijst erop dat het Nederlandse bestuur steun zoekt bij de inheemse aristocratie om de bevolking te breidelen. In de loop der jaren zijn de toestanden steeds erger geworden. De verdienste van de Max Havelaar is de heldere, beeldrijke voorstelling van de toestand van de Javaan. Daarbij is Multatuli nog zeer gematigd te werk gegaan, zoals blijkt uit de opsomming van een aantal veel afschuwelijker gebeurtenissen die gerapporteerd werden. De voorstanders van het heersende koloniale systeem zullen deze zaken ontkennen of betwisten, maar niet te ontkennen valt dat er nog dagelijks knevelarijen door de regenten plaats vinden, en dat die knevelarijen in zekeren zin door de regering in de hand gewerkt worden door de bevolking heerendienstpligtig ten aanzien van hare hoofden te maken, door die hoofden als werktuigen van hare politiek te gebruiken en daarmede de arbeidende klasse stelselmatig te vernederen en als eene onwaardige massa ellendelingen te vertrappen. Voor de geschiedenis van de ontvangst van Multatuli's boek zijn dit opstel en het opstel van P.J. Veth in De Gids niet zonder betekenis. In deze artikelen wordt Max Havelaar immers ingelijfd door de liberale koloniale oppositie. Waarschijnlijk heeft Multatuli aanvankelijk niet beseft welk gevaar hier op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loer lag. Blijkens een brief aan Tine wordt hij pas in augustus direct benaderd om zijn pen aan de oppositie te lenen en toont hij zich verontwaardigd daarover. Zijn sympathie ligt zeker niet bij de bestrijders van het cultuurstelsel, en eigenlijk ook niet bij de voorstanders ervan. Zijn programmapunt is de positie van de inlander en die van hemzelf, ongeacht welk systeem er in Indië wordt toegepast. Hij wil noch bij de conservatieve, noch bij de liberale partij horen. Desondanks wordt rond 1 juli 1860 Max Havelaar een onderwerp van partijpolitieke discussie. Op het eerste gezicht lijkt dat de ‘zaak’ van Multatuli te ondersteunen, maar in de praktijk werkt dat waarschijnlijk averechts. Er zijn vele voorbeelden (recente discussies over abortus, euthanasie e.d.) die laten zien, dat, zodra de partijpolitiek zich meester maakt van een ‘immateriële kwestie’, de open discussie onmogelijk wordt en de redelijkheid zijn greep verliest op de gebeurtenissen. Zoals het vervolg nog zal documenteren, wordt de aandacht van de ‘zaak’ afgeleid door partijpolitiek gepalaver. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Een liberale hoogleraar in de oosterse talenHet opstel van P.J. Veth, hoogleraar oosterse talen aan het Amsterdamse Athenaeum, verschijnt in twee afleveringen in De Gids van juli en augustus, onder de titel ‘Multatuli versus Droogstoppel, Slijmering en Co.’ Multatuli is enthousiast. Op 2 juli schrijft hij aan Tine: De Gids is heden verschenen, - die is prachtig, ik heb geen woorden om uittedrukken hoe mooi! Dat is een advokaat! Ik geef die recensie niet voor fl. 1000! Die recensie is mij borg dat ik mijn zaak winnen zal. 't Is prachtig in een woord. En het boek, èn de zaak worden verheven boven de wolken, en op een manier die aantoont, dat ik niet alleen sta. (273). En op 3 augustus: ‘De Gids (vervolg) van Veth is goed.’ (278) Voor- en tegenstanders van het boek, zo begint Veth zijn bespreking, zijn het eens over het talent van de schrijver. Onberispelijk acht hij de vorm van het boek echter niet. De wording van het boek via Droogstoppel en de diversiteit van de inhoud van het pak van Sjaalman zijn onwaarschijnlijk. Daar staat tegenover dat Droogstoppel voor prachtige contrasten zorgt en dat het pak van Sjaalman de held Havelaar uitstekend doet kennen ‘in de veelzijdigheid van zijn doen en denken, in de onrust en gejaagdheid van zijn gemoed, in het grootsche en edele van zijn streven bij het ontoereikende zijner middelen’.Ga naar voetnoot11 Uiteindelijk is het boek ‘eene eenigszins vermomde autobiographie’. Multatuli legde zijn denken en doen voor aan het publiek, opdat dat zou rich- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten tussen hem en de Droogstoppels en Slijmeringen. Bijna alles wat afkeuring verdient in het boek draagt toch zooveel bij tot het effect en de schoonheid van het geheel, als de klaprozen en korenbloemen tot de schoonheden van een tarweveld, terwijl het bovendien onmogelijk zou zijn die uit te rukken, zonder met het onkruid ook den oogst te vernielen.Ga naar voetnoot12 In het tweede artikel blijkt, dat Veth, evenmin als anderen, gesticht is door de bedreiging aan het slot van het boek. Overigens relativeert hij die door vast te stellen, dat de door Multatuli genoemde vertalingen hoogstwaarschijnlijk niet veel zouden uitrichten. De tweede helft van zijn eerste artikel wijdt Veth volkomen aan de kwestie van de verhouding van de inlander tot het bestuur. Hij haalt de wettelijke regeling aan die in 1854 werd aangenomen met betrekking tot de bescherming van de inlandse bevolking. De koloniale oppositie was, volgens Veth volkomen terecht, gekant tegen de inhoud van die regeling. Hij haalt vervolgens getuigenissen aan waaruit blijkt dat die regeling - inclusief het cultuurstelsel - niet deugt. Multatuli, concludeert hij, vertelt dus niets nieuws. Zijn grote verdienste is dat hij in de Havelaar laat zien hoe de misbruiken in stand blijven. Evenals Robidé van der Aa prijst hij Multatuli's ontmaskering van de ‘officiële’ waarheid: Wat het nieuwe en verdienstelijke in zijn voorstelling uitmaakt, het is dat hij klaarder dan ooit te voren geschied is, het onderscheid tusschen de zuivere en de officiële waarheid, waar het Indische aangelegenheden geldt, en de mogelijkheid van dat onderscheid in het licht stelt [...]. De stijl, die soms gelijk schijnt aan een zee, door stormen en tornado's tot hemelhooge golven opgezweept, kan ook vloeijen als een kalme beek door geen zomerzuchtje gerimpeld. Maar wat het meest het nieuwe, wat de geheel eenige verdienste van dit boek uitmaakt, het is de klare aanschouwelijkheid, waarmede het ons die ons zoo vreemde Javaansche toestanden voor oogen stelt, dat diepe pathos, waardoor het verhaal dier zelfde verdrukking, dat, honderdmalen gehoord, ons honderdmalen koud en onverschillig liet of althans slechts een snel voorbijgaanden indruk maakte, zoozeer het hart schokt, de verbeelding treft, en - laat mij het er bijvoegen - het geweten wakker schudt, dat een blijvende indruk wordt te weeg gebragt, die - wij vertrouwen het en bidden er God om - voor den armen Javaan niet zonder heilzame vrucht zal blijven.’Ga naar voetnoot13 Met lange citaten laat Veth zien hoe Multatuli de bestuurscultuur in Indië | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schetst en ontmaskert. Men zou het Indische Gouvernement vele ambtenaren toewensen die evenals Multatuli rapporten konden schrijven over de binnenlanden. Het eerste derde van zijn tweede opstel in De Gids van augustus 1860 wijdt Veth aan het verhaal over Saïdjah. Eigenlijk toont Multatuli zich hier nog gematigd. De annalen van Nederlands Indië, ‘inzonderheid het zwarte boek van het kultuurstelsel’, vertonen menige bladzijde waarop erger gruwelen en vreselijker ellenden te lezen staan. Veth citeert dan de voorbeelden die genoemd werden door De Indiër van 4 juli. Als Veth tot de bespreking komt van de hoofdfiguur en de gebeurtenissen die leidden tot zijn ontslag, polemiseert hij enkele keren - zonder diens naam te noemen - met het stuk van Robidé van der Aa in De Nederlandsche Spectator. Veth is het bijvoorbeeld niet eens met Van der Aa's opmerking dat Multatuli ofwel een brochure over zichzelf ofwel een roman over de Javaan zonder persoonlijke toespelingen had moeten schrijven. Voorzover hij de zaak kan beoordelen, heeft, aldus Veth, Multatuli volkomen gelijk en moet hij niet alleen Slijmering veroordelen, maar ook Duymaer van Twist (‘van wien ik van ganscher harte geloof, dat hij nimmer willens en wetens een onregtvaardigheid pleegde’ - Van Twist is liberaal en kamerlid).Ga naar voetnoot14 Veth is het bovendien niet eens met Van der Aa's oordeel over Havelaars handelwijze met de aanklacht van de regent. En het door Van der Aa aan het eind van zijn bespreking genoemde onderzoek in Lebak en de berisping van de regent en het afzetten van enkele lagere hoofden, bewijst volgens Veth alleen maar dit: Primo: de waarheid van het spreekwoord, dat de kleine dieven gehangen worden, terwijl men de groote laat loopen. Secundo: dat de zaak te veel ruchtbaarheid had gekregen, om nu nog gesmoord te worden. Tertio: dat de knevelarij in Lebak al zeer erg moet geweest zijn, wanneer zelfs een Resident, die zoo gaarne schipperde en zoo ongaarne een inlandsch hoofd vervolgde, constateren moest dat er werkelijk reden tot klagen bestond. En bij gevolg, quarto: dat Havelaar volkomen gelijk had. Hoe dit feit tegen hem kan gekeerd worden, blijft mij voorloopig een raadsel.Ga naar voetnoot15 In een laatste hoofdstuk bespreekt Veth onder andere bezwaren die ingebracht werden tegen de romanvorm en tegen de vele uitweidingen. Max Havelaar is een boek dat zich niet bij een bepaald genre laat indelen. Multatuli probeert zijn dubbele doelstelling te bereiken en maakt daarbij gebruik van alle middelen die hem ter beschikking staan. De bontheid van het boek staat in dienst van zijn doel: proza, poëzy, verhaal, oratorie, betoog, declamatie, waarheid, verdichting, alles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W. Francken Az. (Multatuli Museum).
H.J. Lion (uit: J.C. van Lier, H.J. Lion, strijder van de belangen van Indie. Batavia - 's Gravanhage 1870).
H.A. des Amorie van der Hoeven (Multatuli Museum).
Iz. J. Lion (Uilenspiegel 10 mei 1873).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderworpen aan die ééne hoofdgedachte: ik wil gelezen worden, opdat den Javaan regt geschiede.Ga naar voetnoot16 Tevens behandelt hij in het laatste hoofdstuk de vraag waarom de auteur in zijn boek zijn excentriciteit in zo onbekrompen mate toont. In een deels ironiserende - en daardoor natuurlijk misverstaneGa naar voetnoot17 - beschouwing, maakt Veth duidelijk dat Multatuli dit deed om daarmee tegenstanders een gemakkelijk wapen uit handen te slaan. Mede door zijn verdediging van Multatuli tegen bezwaren van andere scribenten toont Veth zich inderdaad de ‘advocaat’ die Multatuli in hem begroette. Op de voorlaatste bladzijde van zijn bespreking noemt Veth zonder omwegen generaal Michiels en Duymaer van Twist als personen die geportretteerd zijn in de Havelaar. Eerder wees hij er al op dat de voorgestelde personen gemakkelijk op te zoeken zijn, en voor het gemak van de lezer vulde hij - evenals Van der Aa in de Spectator - de met initalen aangeduide plaatsnamen in.Ga naar voetnoot18 Men herinnert zich, dat de teleurgestelde koffiemakelaar in paragraaf 4 ook zonder meer de naam Duymaer van Twist produceerde in zijn ingezonden brief. Men kan dus vaststellen, dat Van Lenneps opzet om de zaak te anonimiseren, niet bepaald gelukt is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Nog meer liberalenTussen de twee delen van Veths opstel in verschijnen er in juli 1860 nog enkele andere beschouwingen naar aanleiding van de Havelaar. De liberale Arnhemsche Courant opent zijn aflevering van 12 juli met het artikel ‘Indische zaken’. Nederland heeft wel degelijk belangstelling voor zijn Oost-Indische bezittingen. Sinds de grondwet van 1848 heerst er openbaarheid over de koloniën. De laatste jaren zijn er talrijke publikaties van de pers gekomen, zodat men niet meer genoodzaakt is blind te varen op berichten van ministers en gouverneurs-generaal. De Nederlandse heerschappij in Oost-Indië kan bedreigd worden door een buitenlandse vijand en door feilen in het eigen bestuur. Waarheid en recht zouden de grondslag van het bestuur moeten zijn. Multatuli gaf volgens de Arnhemmer lichaam aan het onbestemd bij velen levende besef van het in Indië bestaande kwaad. De Arnhemsche Courant wil het boek niet beoordelen, spreekt toch als zijn opinie uit dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
auteur zijn hervormingspoging zo opvatte, dat ze wel moest mislukken, maar geeft ook aan dat bij ieder van de vele lezers de vraag moet oprijzen: ‘behelst dat boek waarheid of leugen?’ Ook als men het boek ontdoet van alle retorische zwier en van het waas van overdrijving dat er over ligt, wekken de naakte feiten die dan overblijven een gevoel van verontwaardiging op. Ook de Arnhemsche Courant trekt de zaak in de richting van de discussie over het cultuurstelsel: Zwijgen kunnen de verdedigers van het oud, nog altijd in Indie heerschend stelsel, niet. Het geldt immers niet louter de eer van hen, die het publiek onder de onderstelde namen, meent te herkennen; het geldt hier het bestaan van een beginsel waarop het geheel organisme van het Indisch staatsbestuur rust. [...] Men kan niet onderstellen, dat zij, die met zooveel ijver den strijd voor gedwongen arbeid volhouden, en de op staathuishoudkundig en praktisch terrein, op den duur niet houdbare stellingen verdedigen, thans zullen zwijgen nu hun een veel erger gevaar boven het hoofd hangt. Max Havelaar, kortom, werpt de handschoen toe aan het oude systeem dat steun vindt bij de zittende minister van koloniën. De Arnhemsche Courant interpreteert het boek als een politieke daad van een geestverwant, zoals blijkt uit zinnen als deze (waarin een onthullende zinsnede over de inlandse bevolking): Vestigt zich de overtuiging dat waar is, wat in het boek omtrent de dagelijsche miskenning der heiligste regten van den mensch, al is hij Javaan of Maleijer, wordt gezegd, dan kan het niet anders, of meer dan vroeger moet de thans gevolgde koloniale politiek als onregtvaardig en gevaarlijk bestreden worden. Dezelfde mening wordt op 21 juli verkondigt door de IJ- en Amstelbode in de bijdrage ‘Een belangrijk boek’. Citerend en parafraserend wordt het artikel uit de Arnhemsche Courant over ‘dat vreeselijke boek voor de tegenstanders der vrijzinnige koloniale politiek’ samengevat. Waarschijnlijk eind juliGa naar voetnoot19 verschijnt een bespreking in het door het latere liberale kamerlid J.L. de Bruyn Kops geredigeerde tijdschrift De economist. Tijdschrift voor alle standen, tot bevordering van volkswelvaart, door verspreiding van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenvoudige beginselen van staathuishoudkunde. De Bruyn Kops vindt het boek een diamant van stijl, gevoel en humor, maar daarmee zijn de positieve eigenschappen ervan ook genoemd. Hij is gekant tegen de versluierende romanvorm, die de lezer in onzekerheid achterlaat over de vraag of de beschuldigingen waar zijn of niet. De recensent kan zich niet voorstellen, dat de toestanden in Havelaars residentie representatief zijn. Multatuli moest liever een sober populair economisch boek over Java schrijven. Hij zou dat uitstekend kunnen en daar is behoefte aan. Hij zou zich dan wel niet zo moeten opwinden. Overigens zal het boek niet zoveel schade aanrichten. Voor de Nederlanders is het niet zo erg als ze eens wat hardhandig worden wakker geschud. En Indië? Zo lang daar geen onbelemmerde persvrijheid heerst, hoeven we ons geen zorgen te maken. Ondanks de negatieve punten erin vindt Multatuli de recensie in De Economist ‘heerlijk, geheel naar mijn zin’ (267). Hij vindt hem ‘gunstig en welwillend’ (269). In deze periode kondigen het vrijdenkerstijdschrift De Dageraad en het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië de verschijning van Max Havelaar kennelijk aan op hun omslag (267). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Vrijzinnig-protestantse adhesieDe Rotterdamse dominee W. Francken Az., directeur van het zendelinggenootschap, publiceert in het augustusnummer van het vrijzinnig-protestantse tijdschrift De Tijdspiegel een brief aan MultatuliGa naar voetnoot20 om te protesteren tegen diens voorstelling als zouden de opvattingen van dominee Wawelaar uit Max Havelaar representatief zijn voor die van de Nederlandse zendingsvrienden. De sneren op de zending en de spot met de godsdienst vervreemden vele vrome, eenvoudige christenen van Multatuli, terwijl ze hem anders om zijn menslievende geest de hand zouden drukken. Nog vóórdat Multatuli's antwoordGa naar voetnoot21 in het september-nummer van De Tijdspiegel wordt afgedrukt, publiceren de beide edities van De Indiër de tekst, met onder andere de inleidende zin: ‘We hebben het voordeel een merkwaardig stuk van den genialen Multatuli aan onze lezers te kunnen mededeelen.’Ga naar voetnoot22 Multatuli doet in zijn antwoord amende honorable met betrekking tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zendelingen die hij ongewild beledigde, maar hij maakt meteen van de gelegenheid gebruik om te vragen waarom anderen, die hij welbewust probeerde te treffen, niet reageren. Doen ze dat uit minachting, lafhartigheid, of uit schuldbesef? In de aantekeningen uit 1865 en 1875 bij de ‘Brief aan ds Francken Az.’ spreekt Multatuli overigens met bitterheid over het feit dat de Havelaar geëxploiteerd werd door elkaar bestrijdende partijen.Ga naar voetnoot23 De ‘verregaande onnozelheid’ die hij daar zichzelf toeschrijft, omdat hij een ogenblik geloven kon van christenen hulp te ontvangen voor zijn heilige zaak, mag wel uitgebreid worden tot zijn omgang met liberalen en conservatieven. In hetzelfde septembernummer waarin Multatuli's antwoord aan dominee Francken verschijnt, publiceert De Tijdspiegel een bespreking van de Havelaar onder de titel ‘Een boek voor de koning’. Multatuli schrijft aan Tine: 't Is fameus mooi. De recensie van Veth is er niets bij. [...] Je hebt nooit zoo iets gelezen. 't Is niet lang, maar het kan niet krachtiger. Het dondert nog meer dan de Havelaar zelf. Hoe vind je dat? (300) De Tijdspiegel gaat eerst in op de esthetische kant van het boek: De conventionele regels worden er telkens overtreden, maar overtreden omdat de Schrijver er boven staat met zijn frisschen, rijken, dichterlijken geest, die schouwt met de helderheid van den profeet, en schetst met vaste hand, en schildert met gloeijend koloriet [...]. Maar de recensent wil het boek niet uit esthetisch oogpunt beschouwen, zomin als hij het vanuit godsdienstig standpunt wil bezien, hoewel het ook op dit laatste punt zeer merkwaardig is: ‘de Schrijver schijnt tegenover het Christendom te staan; maar hij is religieus boven vele vromen, en Christelijk meer dan eenig femelaar.’ Het boek heeft een staatkundige strekking, het is een politieke daad. Maar De Tijdspiegel maakt het niet tot voorwerp van partijpolitiek spel. Het vertrouwt de Indische specialiteiten niet door wie het Nederlandse volk her- en derwaarts geslingerd wordt en wier licht bepaald niet onbaatzuchtig ontstoken wordt. Het vraagt - nu eens ironisch, dan weer pertinent - als Nederlander aan de autoriteiten wat er waar is van Multatuli's beschuldigingen. Zowel het belang als de eer van Nederland eisen dat er klaarheid komt in de driedubbele beschuldiging van onderdrukking, van officiële leugens en van vervolging van trouwe dienaren. Evenals Veth wijst De Tijdspiegel erop, dat de bestraffing van Lebakse bestuurders juist het gelijk van Multatuli bewijst. De recensent is de eerste die de bedreiging aan het slot van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het boek verdedigt. Hij ziet er geen wraakzucht in, roept hij de autoriteiten toe. Maar al was het wraakzucht: dan betreuren wij die wraakzucht, maar begrijpen haar. En u voegt het allerminst, over die wraakzucht met farizeesche verontwaardiging het hoofd te schudden, u, die in officiële vormen menschenregten vertreedt en in parlementaire phrases de waarheid verstikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Eerste Indische reactiesHoe staat het intussen met de berichtgeving in Indië? En heeft men daar inmiddels het boek kunnen lezen? In Oostpost. Soerabayasche Courant verschijnt op 7 augustus 1860 een recensie, maar die is overgenomen uit het Algemeen Handelsblad van 8 juni. Verder heeft men inmiddels via de mail-edities van Nederlandse kranten kennis kunnen nemen van het bestaan van het boek. Begin juli moeten al enkele exemplaren in Indië aangekomen zijn. De maileditie van het Bataviaasch Handelsblad van 9 juli meldt, dat men het boek nog niet heeft kunnen inzien omdat de boekverkopers geen exemplaren kunnen leveren (uitgever De Ruyter had maar twintig of dertig exemplaren naar Indië gestuurd). In de sociëteit de Harmonie in Batavia ligt volgens dit bericht (geciteerd uit de NRC van 27 augustus) één exemplaar dat voortdurend ‘in handen’ is. Op 20 augustus kan de gouverneur-generaal er kennelijk nog niet aankomen (287). Hoe dit ook zij, op 11 augustus bevat de Java-Bode een eigen recensie. Er is lof voor de vorm, hoewel de gedachtensprongen van de schrijver het de lezer soms moeilijk maken. Over den inhoud is men het hier niet eens, hoewel verreweg de meesten, die dit werk gelezen hebben, erkennen, dat het veel waarheid bevat, al is er hier en daar overdreven. Het blad hoopt dat de typen Droogstoppel en Slijmering sterk overdreven zijn. Een opmerking die Multatuli nog goed te pas had kunnen brengen in zijn talloze bezweringen ten opzichte van zijn echtgenote is deze: Eén persoon komt in zijn boek voor, die gants en al onze belangstelling tot zich trekt: het is Tine, de echtgenoot van Max Havelaar, een lieflijke bloem op zijn dorenrijk pad, een engel, die hem begrijpt, troost, steunt. Is deze persoon meer dan fantazie, dan is hij in spijt van alle ongelukken nog benijdenswaardig, want dan bezit hij een schat met niets of niemand ter wereld te vergelijken. Het slot, waarin klewang-wettende krijgszangen geworpen worden ‘tusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bevolking, nog in zooveel zoo verre ten achteren’, is niet te verdedigen. Het boek verdient een streng onderzoek en als de misstanden waar zijn, moet er onverwijld een einde aan gemaakt worden. De ware opinie van zo'n krant is wat moeilijk te taxeren in verband met het drukpersreglement dat redacteur en uitgever van een krant voortdurend met strafmaatregelen bedreigt. Dat men niet doof is voor Multatuli's opmerkingen blijkt uit een artikel over ‘Openbaarheid’ in de Java-Bode van 25 augustus. Met name Multatuli's aanwijzing van het geforceerde optimisme in officiële verslagen wordt daarin geparafraseerd. De beschouwing wordt afgerond met de waarschuwing dat op een bepaald moment de brandstof, door jarenlange misbruiken tot een reusachtigen hoop zaamgetast, in eens in lichterlaaije [uitbreekt], en dan...? Daarvoor behoede ons de Hemel! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Satirisch intermezzoDe Nederlandsche Spectator wijdt op 17 augustus een satirische beschouwing aan de reacties op de Max Havelaar. Aan het woord komt een commissie die 99 ingezonden brieven behandelt waarin geprotesteerd wordt tegen aspecten van de roman. Bewoners van de Lauriergracht achten de reputatie van hun straat geschonden; oud-residenten, makelaars in koffie en suiker, de Griek van de kermis, Duitsers op Amsterdamse handelskantoren, allemaal hebben ze wat te protesteren. Uit de conclusies van de commissie blijkt duidelijk sympathie voor de auteur en zijn zaak. Een schrijver heeft het recht de typen te kiezen die hij nodig heeft voor zijn doel. ‘Zijn die typen ongunstig - zooveel te erger voor hen die er hun beeld in vinden’. Impliciet wordt gesteld dat Multatuli reële misbruiken aan de dag bracht. Verder wordt de auteur dank betuigd voor het uitstekende werk waarmee hij de Nederlandse letterkunde verrijkte. Het stuk komt op de hedendaagse lezer wat zouteloos over, maar Multatuli was er heel tevreden over: ‘Dat is pikant! Ik houd er voor dat dit nog meer populariteit aan 't boek geeft dan de aankondiging van Veth, hoe schoon ook.’ (286) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. De orthodoxie opent de aanvalOp 4 september 1860 schrijft Multatuli aan Tine: In een hoog orthodox blad, de Fakkel, word ik gehavend - zonder talent - maar toch moet hij bekennen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. dat ik talent heb, en Of Multatuli zelf er zo gerust op is, wordt niet duidelijk. Op dat moment weet hij nog niet dat het artikel uit De Fakkel op zijn beurt furore zal maken. Op respectievelijk 5 en 10 september wordt het integraal overgenomen door twee conservatieve organen: De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode van de aartsintrigant Iz.J. Lion en Nederlandsch Indië. De Fakkel. Protestantsch volksblad bestrijdt de vrijdenkers van De Dageraad, kant zich tegen liberalen en katholieken en volgt kritisch de modernisten in eigen protestante kring. De aanval op Multatuli staat in de aflevering van 31 augustus. Meer positieve punten dan die welke Multatuli eruit weet te halen, zijn er absoluut niet in te vinden. De belangrijkste kwestie die het artikel stelt is: hoe kan de koloniale oppositie, waartoe professor Veth behoort, iemand als Multatuli tot zijn kring rekenen. De kennelijke opzet is om zowel Multatuli als de liberalen te beschadigen. Daartoe noemt De Fakkel een aantal punten: - Multatuli (zo wordt Multatuli in het artikel systematisch aangeduid, op één uitzondering na, waar het Multatitula geworden is) had in zijn vroegere betrekking op Sumatra's Westkust een kastekort, dat hij later aanzuiverde uit het geld dat zijn vrouw bij het huwelijk inbracht. Multatuli vertelt het zelf. En toch nemen de liberalen hem met vreugde in hun gelederen op. Hoe is het mogelijk? - Multatuli is doopsgezind. Van doopsgezinden wordt bij installatie niet de eed gevergd, maar toch doet Multatuli hem en laat hij duidelijk merken dat hij er geen waarde aan hecht: ‘hij steekt gansch ongevergd de vingeren op en spreekt bij zijne installatie de woorden uit: Zoo waarlijk helpe mij God almagtig’. - In het district waar Multatuli geplaatst was, is er geen sprake van het cultuurstelsel. De arbeid is er vrij, juist zoals de koloniale oppositie wil. Toch is dat district een van de ellendigste op heel Java. En dat bij een vrijen arbeid, dien de koloniale oppositie tot heil van den Javaan zegt te willen! Ook in weerwil hiervan roept de genoemde oppositie hem lofprijzend en vreugdevol toe: Welkom Mutatituli, gij zijt onze man, gij behoort tot ons! Ja wel hoe is het mogelijk? - De koloniale oppositie wil steeds strenge maatregelen bij onlusten in Indië. Maar over de strenge maatregelen bij de onlusten op Sumatra's Westkust en in de Lampongs breekt Multatuli ongenadig de staf. ‘En toch behoort hij tot de oppositie!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de rest van het personeel van zijn boek klein te maken, heeft de auteur zelf zich groot gemaakt. Maar makelaars als Droogstoppel en dominees als Wawelaar zijn er niet, en het valt te betwijfelen of er zulke residenten en controleurs bestaan als Multatuli schetst. En generaal Michiels (in het boek Van Damme, hier abusievelijk Machielsen genoemd) was vast niet zo onbeduidend als Multatuli hem schetst. Duymaer van Twist wordt door Multatuli als een ‘knul’ geschilderd, alleen omdat hij de ontslagene niet in het gelijk wilde, mocht en kon stellen tegenover de resident. Ook Multatuli's broer, Pieter Douwes Dekker, blijft niet buiten schot: Wie is toch die mijnheer Multatitula? De naam, begrijpt men, is een pseudonym. Zijn wezenlijke naam is bekend. Ook is het bekend, dat hij een broeder heeft die predikant bij de Doopsgezinden is ergens in Noordholland. Heeft hij ook soms in dezen de trekken waargenomen waarnaar hij zijnen ds. Wawelaar heeft geteekend? Doch hoe dit zij, het doet ons leed, dat er zijn onder zijne betrekkingen die vertellen, dat men hem te 's Hage f 6000,00 heeft aangeboden voor het handschrift van zijn boek, mits het niet gedrukt wierd en dat men hem daarenboven het uitzigt op een zeer eervolle en zeer winstgevende betrekking in de Oost heeft geopend. Het zoude ons leed doen, als onder die betrekkingen ook een man te noemen ware dien wij hoogachten, doch wiens broederliefde geen inbreuk op zijn waarheidsliefde behoort te maken. De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode tekent hierbij in een noot aan, dat noch dat bedrag noch die betrekking daadwerkelijk aangeboden werden. De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode en Nederlandsch Indië drukten per ongeluk ‘f 600,000’ af in plaats van ‘f 6000.00’.Ga naar voetnoot24 Met echt christelijke onbaatzuchtigheid houdt De Fakkel Multatuli een spiegel voor en geeft het blad hem een waarschuwing: Multatuli is blijkbaar een mislukt genie, is blijkbaar een war-, dwaas- en heethoofd, doch begaafd met talent. De koloniale oppositie laat u, mijnheer Mutatituli, vroeg of laat aan uw lot over, zich uwer, zoo als het doorgaans gaat, schamende, en de schouders over u optrekkende. Op 28 september brengt De Fakkel Multatuli nog eens ter sprake in het artikel ‘Hoe den Javaan vrij te maken?’ Multatuli's antwoord: beperk de macht van de inlandse hoofden en bestraf overtredingen, acht men daartoe niet geschikt. Niet onverwacht, maar altijd weer onthutsend is de visie op de inlander, zoals die blijkt uit de volgende passage: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Javaan wordt niet vrij tenzij hij een ander mensch wordt. Hij is immers traag, kortzigtig, zorgeloos, diefachtig, schaamteloos, reeds in zijne vroege jeugd aan dierlijke wellust overgegeven, slaafsch ten opzigte van zijn meerderen, wonende in een hut waarin zich alleen het allernoodzakelijkste bevindt, en zonder gevoel van eigenwaarde. Had hij nog maar een schitterend verleden gelijk de hedendaagsche Grieken en Italianen hebben, had hij nog maar een nationale geschiedenis en een nationale beschaving; de levendige en gedurige herinnering daaraan zoude hem kunnen opwekken om de ketenen die hij draagt, af te schudden. Helaas, hij heeft geen eigen geschiedenis, geen eigen letterkunde, hij heeft van dien aard niets. Ook voor hem bestaat er geene school waarheen hij zijne kinderen zendt, geene moskee waarin hij op den rustdag de leer van den koran hoort verklaren. Hij houdt of heeft zelfs geen rustdag. Hij heet Mohammedaan te zijn, doch slechts in zoo ver als hij besneden is en geen varkensvleesch eet. De meeste zijner godsdienstige voorstellingen zijn blijkbaar nog altijd gedeeltelijk Indiesch, gedeeltelijk Polynesisch. Hoe zoude men den Javaan, die zoo wel intellectueel als moreel zoo laag staat en dat van geslacht tot geslacht zoo laag, hoe zoude men dien maatschappelijk vrij kunnen maken, tenzij hij een ander mensch wordt? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. De conservatieve pers neemt de aanval overMultatuli begint de wrange vruchten te plukken van de ongevraagde en door hem niet actief nagestreefde inlijving bij de liberale koloniale oppositie. In Nederlandsch Indië van 3 september komt een ingezonden stuk voor, waarin eveneens de merkwaardige combinatie van Multatuli en de koloniale oppositie uitgespeeld wordt. Gewezen wordt op het ene nummer van De Indiër dat een lofrede bevat op het bestuur van de liberaal Duymaer van Twist, terwijl in het volgende nummer Multatuli (in het antwoord aan dominee Francken) dezelfde Van Twist ter verantwoording roept. In zijn brief aan Francken schrijft Multatuli dat de helden van zijn boek leugens zijn, hetgeen becommentarieerd wordt met: ‘Een waardige brief in de courant, waarvan de heer van Hoëvell - ex-predikant - de leider is.’ En ter afronding wordt Multatuli gek verklaard: Gelijk in zijn boek de Javanen worden opgeroepen, om de leer van de Indiër met de kris in de hand te doen zegevieren, zoo worden in dezen brief de Minister van Koloniën, de heer Duijmaer van Twist, de Koning der Nederlanden, en de geheele natie gedagvaard.... voor 't aangezigt van Douwes Dekker. Ware het niet gepaster, den directeur van Meerenberg tot zich te roepen? Waar in juni een conservatief orgaan als de Amsterdamsche Courant nog kon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sympathiseren met Multatuli, heeft in september de conservatieve pers zich tegen hem gekeerd, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van de oppositionele omhelzing die hem te beurt viel. In liberale kring acht men deze tegenstemmen niet van belang. Gerard Keller schrijft op 9 september aan de Java-Bode (gepubliceerd 24 oktober) dat Dekker de held van de dag is: de Gids is onuitgesproken in zijn lof; de Tijdspiegel vat zijne partij, en daagt de oudgasten voor het gerigt der publieke opinie; de Spectator trekt met zijne satire voor hem te velde tegen de eigenliefde, het bekrompen eigenbelang en de femelarij van zoovelen, die in Max Havelaar bestreden worden; slechts een paar blaadjes, die bij 't publiek niet het minste krediet genieten, de Nieuwsbode cum suïs, hebben hunne gedienstige pen beschikbaar gesteld voor hen, die ze in den regel bezoldigen en trachten nu door laster en dergelijke hulpmiddelen den indruk, die Multatuli's werk te weeg bragt, uit te wisschen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. De conservatieve kijk op de ontvangst van Max HavelaarDe 's Gravenhaagsche Nieuwsbode ziet de werking van de Max Havelaar heel anders dan Keller. Op 30 september publiceert het blad het artikel ‘Redt de natie?’ naar aanleiding van Van Hoëvells optreden in de Tweede Kamer van 25 september (316-320). Ridiculiserend heet het: Alzoo, volgens de heer van Hoëvell, heeft de natie gerild en - wij zijn er zeker van - hij met haar. En waarom heeft zij nu gerild? Om de schildering der misbruiken en mishandelingen, die daar ginds, op Java, in naam, althans met medeweten van het Gouvernement, plaats zouden grijpen. Het blijkbaar doel des boeks is althans geen ander. De Nieuwsbode beschrijft de geschiedenis van het enthousiasme over de Havelaar zo: 1. De koloniale oppositie, die rilt van plaisier - dus niet van verontwaardiging - dat er een dergelijk werk uitgekomen is, geeft bliksemsnel aan al hare satelieten bevel, om met alle ten hunnen dienste staande middelen, de fureur van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boek te bevorderen. Als of ze te gelijk met het boek-zelf van de pers waren gekomen, en door ééne pen waren geschreven, verschijnen er plotseling de loffelijkste aanbevelingen, waarin gemoedelijk wordt gejammerd over ‘verdrukking en onderdrukking van de arme Javanen door het Nederlandsch Gouvernement’. Een vette professor rilt zich dun over dat stelsel van uitputting, dat op de eilanden van den Indischen Archipel wordt volgehouden en de ‘vrienden der Javanen’ toonen eene zoo groote en niet te verbergen vreugde over de verschijning van ‘het boek’Ga naar voetnoot26, dat men gelooven zou, dat er in plaats van tooneelen des lijdens en der smarte, tooneelen van bevrijding en verlossing in beschreven stonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de Nieuwsbode heeft de koloniale oppositie vooral reden tot rillen als ze een blik in haar eigen boezem slaat. Zij preekt oproer door op deze manier aandacht te besteden aan dàt boek: Als een romantisch tafereel, grootendeels onware of uit hun verband gerukte feiten, - de heer MijerGa naar voetnoot29 heeft zulks pertinent verzekerd, en door den heer Duymaer van Twist is dat oordeel niet tegengesproken - op zulk eene wijze als geschied is, in de Volksvertegenwoordiging besproken kan worden, waardoor voor den inlander die onwaarheden een officiëel karakter verkrijgen, dan achten wij ons bezit der koloniën in gevaar. Op 3 oktober komt de Nieuwsbode nog eens terug op de kwestie, met name om uit de zojuist in Nederland aangekomen bespreking van de Havelaar door de Java-Bode van 11 augustus de afkeuring van de laatste vier bladzijden van het boek te citeren. Op 5 oktober - Multatuli heeft zich inmiddels kandidaat gesteld voor de Tweede Kamer in het district Tiel - begroet de Nieuwsbode het bericht van die kandidatuur met de veronderstelling dat hij in de Kamer drie - kennelijk door de liberalen toegejuichte - beginselen zal verdedigen: dat men als ambtenaar willekeurig met 's lands geld kan omgaan om dat later aan te zuiveren uit een huwelijksgift; dat de vaderlandsliefde eist aan Europa te vragen de roofstaat aan de zee te tuchtigen; dat, als Europa dat weigert, ‘om Indie voor het moederland te behouden, men de inlandsche bevolking behoort aan te zetten tot het slijpen van hare krissen, ten einde onze landgenooten in Indie den hals af te snijden’. Dit stukje wordt gretig overgenomen door Nederlandsch Indië van 8 oktober, dezelfde datum waarop dat blad plaats inruimt voor een ingezonden brief waarin weer gewezen wordt op de discrepantie tussen Max Havelaar en het liberale principe van vrije arbeid. Ook de 's Gravenhaagsche Nieuwsbode publiceert op 7 oktober nog een - ironische - ingezonden brief. De kiezers van Tiel kunnen een oorlog met Europa en een moordpartij in Indië voorkomen door Dekker naar de kamer te sturen. En dat kost maar f 2000,-. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. De liberalen voor de Javaan, maar niet voor MultatuliWaarschijnlijk rond 1 oktober 1860 verschijnen twee besprekingen in maandbladen die - hoewel van liberale hand - voor Multatuli niet onverdeeld gun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stig zijn. In Wetenschappelijke Bladen bespreekt J.T. Buys het boek. Volgens Buys maakt het boek meer furore door zijn letterkundige verdiensten dan door zijn strekking. De humoristische typen, maar vooral de dichterlijke beschrijving in het verhaal van Saïdjah zijn de grote kracht van Multatuli. Minder te spreken is Buys over de talrijke uitweidingen. De grote fout van het werk en van de schrijver benoemt hij als een volslagen gebrek aan tucht. Die uitweidingen hebben ten doel het karakter van Havelaar meer in het licht te stellen, maar, zo vraagt Buys, wat draagt de nauwere kennismaking met het karakter van Havelaar, waar Multatuli zoveel aan gelegen is, bij tot een helderder inzicht in de toestand van de Javaan? En om dat laatste zou het toch moeten gaan. De Max Havelaar beantwoordt pas aan zijn doel, als deze bij het publiek een blijvende indruk teweeg brengt. Dat Multatuli zijn proces voor de vierschaar van de openbare mening verliest, komt door de karakterschets van Max Havelaar. Als fictief karakter moest Havelaar ‘de type zijn van den bezadigden man, die zonder daarom een oogenblik zijn grootsche roeping uit het oog te verliezen, zich weet te plooijen naar de omstandigheden en zeemanschap te gebruiken waar het pas geeft.’ Maar de Havelaar van Multatuli gedraagt zich op een manier die moet botsen met de ambtelijke hiërarchie. Aangezien echter Havelaar geen fictief karakter is, kon Multatuli hem niet anders maken dan hij is. Maar hij had hem wel veel meer op de achtergrond kunnen schuiven en hij had dat moeten doen als het hem ernst was met zijn liefde voor de onderdrukte Javaan. In feite is Max Havelaar hem niet minder lief dan die Javaan. Multatuli heeft geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding de wereld te vertellen wat een groot man Havelaar is. Hij moge vrij beweren dat Tine overdrijft, razend overdrijft, wanneer zij haren Max een genie noemt, maar in den grond zijns harten is hij het toch met zijne Tine eens, en spaart hij geen moeite om den lezer van diezelfde overtuiging te doordringen. De lezer erkent de grote gaven van Multatuli, hij brengt hulde aan aan de edele eigenschappen van de miskende ambtenaar, maar klaagt over de naïeve zelfvergoding die in het boek doorstraalt. Ook de excentriciteit van Multatuli bevalt Buys niet, en wel omdat hij zich zo duidelijk bewust is van zijn excentriciteit die daardoor iets van ‘ellendig comediespel’ krijgt. En als hij Havelaar en Multatuli in het boek van elkaar onderscheidt, dan bederft de laatste de indruk van het boek door het slot, dat de genadeslag toebrengt aan de bedoeling van de roman. Het slot is een meesterstuk van stijl, maar het maakt eens te meer duidelijk, dat de Javaan behoefte heeft, niet aan hartstochtelijke pleitbezorgers, maar aan verstandige vrienden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad publiceert op 25 oktober een ingezonden stuk onder de titel ‘Aan de blinde dweepers met Max Havelaar’, bijna geheel bestaande uit negatieve passages uit het stuk van Buys. Dat zijn visie in bredere liberale kring gedeeld wordt, blijkt uit een klein stukje in De Nederlandsche Spectator van 24 november, zij het dat de pil daar wat meer verguld wordt. De Spectator stemt grotendeels in met Buys' artikel, ofschoon wij er moeten bijvoegen, dat de zwakke zijde van het boek niet is gespaard en zelfs wel wat onmeedoogend aangetast. Dit laten wij echter voor rekening van den schrijver. Wel wordt Buys nog toegevoegd, dat zo lang de verstandige vrienden van de Javaan rustig hun pijp blijven roken in hun achterkamer, het goed is dat een misschien wel hartstochtelijk maar toch ook krachtdadig ijveraar optreedt tegen de onderdrukking van de Javaan. In het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië beschrijft W.R. van Hoëvell het boek. Hij plaatst zijn bespreking in het kader van zijn eigen oppositie in 1854 tegen het toen in de Tweede Kamer aangenomen reglement over de verhouding van het bestuur en de inlandse bevolking. Van Hoëvell vindt Multatuli een uitstekend schrijver, maar stelt vast dat de boodschap helaas een oude waarheid behelst. Hij gispt politici als J.C. Baud, Rochussen en Pahud die indertijd niet naar hem wilden luisteren. Het door Multatuli beschreven district is volgens hem geen uitzondering. Van Hoëvell begroet in Multatuli een medestrijder voor de bescherming van de inlandse bevolking tegen zijn hoofden en in één brede beweging roept hij hem op zich bij de koloniale oppositie aan te sluiten: Laat ons het stelsel, het verderfelijke, onmenschelijke, kortzigtige kruideniersstelsel, dat onze koloniën regeert, in zijne naaktheid ten toon stellen, in zijne boosheid karakteriseren, in zijne zelfzucht en eigenbaat, in zijne bekrompenheid en flaauwheid, in zijn egoïsme en nepotisme voor aller oogen brandmerken.Ga naar voetnoot30 En als een goede moederkloek probeert hij vervolgens alle kuikens binnen het nest te houden. Multatuli moge dan persoonlijke grieven hebben tegen ambtenaren, gouverneurs-generaal en ministers, en Van Hoëvell wil deze functionarissen ook niet verdedigen, maar omwille van de zaak van de Javaan moet Multatuli zijn persoonlijke grieven op de achtergrond stellen. In de strijd voor de Javaan is de ‘Gouverneur-Generaal in ruste’, Duymaer van Twist, een bondgenoot. Als ex-dominee suggereert Van Hoëvell aan al de schone karak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tertrekken van Havelaar er nog één toe te voegen: ‘zelfverloochening, ook tegen over hem, jegens wien uw hart thans met bitterheid is vervuld!’ Van Hoëvell en de zijnen proberen duidelijk Multatuli én Van Twist binnen boord te houden. De Indiër publiceert op 6 oktober (editie voor Oost-Indië 7 oktober) een beschouwing over het kamerdebat van 25 september, waarin gesteld wordt, dat Max Havelaar niet een acte van beschuldiging is tegen Van Twist, zoals het kamerlid Mijer suggereerde, maar tegen de onderdrukking, waaraan [de inlandsche bevolking] is prijs gegeven door onze staatkunde, die haar geen voldoende waarborg verleent tegen knevelarij en roof van hare hoofden. In het hele boek bekleedt de gouverneur-generaal volgens De Indiër alleen maar een plaats ‘in een niet noemenswaardig incident’. Het conservatieve Nederlandsch Indië sneert op 15 oktober in een kritische beschouwing over Duymaer van Twists Indische bestuur, dat de liberale pers en Van Hoëvell maar uitspraak moeten doen in het geschil tussen ‘die twee geniën van dezelfde rigting’, d.w.z. tussen Van Twist en Multatuli. Het eind van Van Hoëvells stuk in het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië is mogelijk een bewuste poging om verwijdering te brengen tussen Multatuli en Jacob van Lennep. Hij citeert uit een spreekbeurt van Van Lennep in de Kamer, waarin deze over Indië sprak als een pachthoeve waarvan zoveel mogelijk opbrengst getrokken moet worden en niet als een buitenplaats die eventueel wel wat geld mag kosten. En de slotalinea luidt: Gij wordt gelezen Multatuli! maar gij zult nog meer gelezen worden, tot in de huizen van de kleine burgerluî, die in Nederland eene groote kracht hebben, als gij maar zorgt, dat er eene goedkoope volksuitgave van uw werk komt. Die door Van Lennep niet gewenste goedkope herdruk is in deze periode het thema van Multatuli's correspondentie met Van Lennep. De gemeenschappelijke boodschap uit de besprekingen van Buys en Van Hoëvell lijkt deze: de liberalen kunnen en willen delen van Multatuli's aanklacht wel gebruiken voor hun oppositie, maar van zijn persoonlijke ambities moeten ze niet veel hebben. De bedoeling van zijn boek wordt weliswaar correct weergegeven, maar de aanwijzing van de schuldigen wordt maar zeer selectief overgenomen. De schuld komt in hoofdzaak terecht bij het heersende koloniale stelsel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Kritische geluiden uit IndiëIn de laatste maanden van 1860 is de aandacht van de pers niet meer alleen gericht op Multatuli's boek, maar ook op diens eigen politieke ambities. De discussie in de Tweede Kamer van 25 september, de kandidaatstelling voor de Tweede Kamer in Tiel, de verschijning van Indrukken van den dag leiden de aandacht af van de kwestie van de Javaan. Multatuli zelf ziet dat waarschijnlijk niet precies zo. Hij gaat er van uit, dat hij de verpersoonlijking is van de strijd voor de inlander. Veel nieuwe gezichtspunten levert de Nederlandse pers in deze periode niet op. Belangwekkend is wel de verdere reactie in de Indische pers, en met name die in het Bataviaasch Handelsblad. Het duurt lang voor het Bataviaasch Handelsblad zich over het boek kan uitspreken. Op 24 september meldt de krant dat ze, bij gebrek aan exemplaren in Indië, het boek alleen nog maar vluchtig heeft kunnen lezen. Zodra het boek echt verkrijgbaar zal zijn, belooft ze erop terug te komen. Een paar dagen eerder, op 19 september, plaatste het Bataviaasch Handelsblad wel al een ingezonden brief van iemand die Multatuli verdedigt tegen de behoudslui die hem pedanterie verwijten. Uitgerekend datzelfde Bataviaasch Handelsblad komt eind oktober in een uitgebreide beschouwing verklaren, dat Multatuli wel eerlijk is, maar dat hij door zijn hoogmoed uiterst vatbaar blijkt voor zelfmisleiding. Het opstel ‘Multatuli's grieven’ van ‘H.’ (de redacteur H.A. des Amorie van der Hoeven) staat in de Indische editie van het Bataviaasch Nieuwsblad van 24, 27 en 31 oktober en in de Nederlandse editie van 29 oktober en 14 november. Het begin van het opstel lijkt heel positief: het boek is méér dan een boek, het is een mens. Overal in het boek ligt de ziel van de schrijver open voor de lezer. En niets wekt meer belangstelling op dan een mensenziel. Het is een soort geschrift als geschreven werd door een Augustinus, een Rousseau, een Bunyan en een Byron. Er is lof voor de stijl, voor de typering van Droogstoppel en voor Saïdjah, maar al snel gaat de bespreker over naar de vraag in hoeverre Multatuli gelijk heeft met zijn klacht tegen het gouvernement. Het Bataviaasch Handelsblad neemt de verdediging op zich van Slijmering, de gewezen resident van Bantam. Ten onrechte zei Multatuli, dat Slijmering hem met modder heeft bespat. Multatuli's hoogmoed maakte hem blind voor de werkelijke situatie. Die blindheid bewees hij het duidelijkst door ontslag te nemen, toen hij overgeplaatst werd. In feite was die overplaatsing in de ambtenarenwereld ‘een hoogst zeldzaam eerbetoon’. Normaal gesproken had Multatuli na zijn conflict met de resident op wachtgeld gezet moeten worden. Multatuli interpreteert die gunst echter als een schakel in een tegen hem gericht complot. Het Bataviaasch Handelsblad ziet daarin een tot manie geworden hoogmoed, een ziekelijke aandoening van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hersengestel waaraan ook Rousseau leed. In lange en gedetailleerde beschouwingen behandelt de krant aan de hand van de gegevens in het boek vervolgens de rol van Havelaar, de gouverneur-generaal en de resident. We leren Havelaar kennen als geniaal maar onbruikbaar. Zijn daden zijn zo dwaas dat de recensent bij iedere lezing van het boek sterker de indruk krijgt, dat Havelaar de beslissingen van de resident en de gouverneur-generaal voorzien heeft en dat hij willens en wetens aangetuurd heeft op zijn rol als martelaar. Erg lelijk vindt de recensent, dat Multatuli op weg naar Batavia zijn intrek neemt bij Slijmering, terwijl hij hem toch verachtelijk en infaam noemt en hem beschuldigt van een schandelijke handelwijze. De conclusie is voor Multatuli vernietigend: Wie oordeelen kan en onpartijdig oordeelen wil zal Multatuli's klagt tegen den Gouvemeur-Generaal Duymaer van Twist en den gewezen resident van Bantam als ongegrond verwerpen, en erkennen dat zij welligt in bijzaken hebben gedwaald, maar in de hoofdzaak niet anders konden, en jegens Havelaar hun pligt hebben gedaan. Multatuli's naam en roem zijn onwrikbaar gevestigd en zullen leven bij het nageslacht: Maar niet gelijk hij het wil, of gelijk zijn Tine het zich voorspiegelt. Niet als staatsman, niet als Koning, zal hij door ons en die na ons komen worden gehuldigd, maar als humorist, als dichter en redenaar. Wat hij deed zal lang zijn vergeten wanneer hetgeen hij schreef onder de kostbaarste schatten onzer letterkunde een eere-plaats behouden hebben zal. Hoewel het Bataviaasch Handelsblad het slot van het boek natuurlijk ook afkeurt, is het toch blij, dat Multatuli de aanbidders van het batig slot heeft wakker geschud en ze ingepeperd heeft dat de inlander mishandeld wordt. De Voorzienigheid heeft geen volk bestemd om steeds mishandeld te blijven en Java is niet geschapen met als uitsluitend doel de kurk te zijn waarop Nederland drijft. Op 29 oktober publiceert het Bataviaasch Handelsblad in zijn editie voor Nederland (op 31 oktober in de Indische editie) ook een ingezonden stuk van H.J. Lion (de ex-redacteur die op het punt staat naar Nederland te vertrekken) waarin hij op felle toon belooft aan te zullen tonen, dat de beschuldigingen tegen Brest van Kempen iedere grond missen.Ga naar voetnoot31 Multatuli's handelingen ten opzichte van Brest van Kempen zijn laaghartig, tenzij men hem voor een ongeneeslijke krankzinnige moet houden. Pas zes weken later komt het Bataviaasch Handelsblad in Nederland zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Multatuli negatieve effect uitoefenen. De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode juicht in zijn aflevering van 21 december: De Max Havelaar maakt ook in Indië fureur... maar de fureur der verachting. Dáár kent men de toestanden, dáár kent men de gebeurtenissen, zooals zij zich hebben toegedragen, en dáár staat men ontzet over de schaamteloosheid, waarmede een schrijver, geholpen door een fantastisch talent, de openbare mening in Nederland heeft trachten te misleiden. De afkeer, dien de Max Havelaar wekt, geeft zich intusschen niet lucht van de zijde, waaraan wij ons gewoonlijk scharen; hij komt van de zijde der koloniale oppositie van Indië, die, het is reeds meermalen gebleken, in menig opzigt is te goeder trouw en eerlijker dan de oppositie hier te lande, welke, deloyaal en met de woede van den afbreker, alle wapenen aangrijpt, om het vertrouwen in het nederlandsche bestuur te doen verzwakken. Volgt de tekst van Lions brief. Lion lost zijn belofte in in de NRC van 14 januari 1861 (381-384). Op basis van de briefwisseling tussen regent, assistent-resident en resident beweert hij, dat Multatuli verzonnen heeft, dat de resident geld gaf aan de regent om getuigen om te kopen. In een ingezonden brief in de NRC van 21 februari 1861 houdt Multatuli zijn lezing van de feiten vol (396-399). In diezelfde ingezonden brief reageert hij op een aanval in de NRC van 30 januari (389-391), waarin aan de hand van de ziektegeschiedenis betoogd wordt, dat Multatuli's voorganger in Lebak niet aan vergiftiging gestorven is. Multatuli kiest de aanval als verdediging: ‘Ik heb thans, meer dan ooit, redenen om den voorganger van Max Havelaar voor vergiftigd te houden, - doch, waarom heeft men het lijk niet opgegraven?’ Over de recensie ‘Multatuli's grieven’ in het Bataviaasch Handelsblad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijft hij op 18 februari in een brief aan Tine: Er is in 't stuk van van der Hoeven veel wat ik toestem, en dat zal ik ronduit zeggen. De publikaties in het Bataviaasch Handelsblad en de NRC doen Multatuli's zaak geen goed. Hoewel Multatuli in zijn brieven aan Tine nog wel zegt, dat hij niet moedeloos is, en hij een redacteur van De Indiër citeert, die zegt dat het geschrijf in de NRC op niemand indruk maakte, meldt hij op 25 februari zonder omwegen, dat de mensen partij trekken voor Brest van Kempen (412). Uit de correspondentie blijkt, dat een aantal vrienden - onder wie P.J. Veth - zijn handen van de zaak aftrekt. Van Hoëvell dringt er op aan een koloniaal baantje aan te nemen. Diens pogingen om Multatuli alsnog pensioen te verschaffen lopen op niets uit, kennelijk ook door tegenwerking van de kant van Dekkers familie. In verband met dit laatste schetst hij zijn positie op 3 maart 1861 aldus: Men is geslaagd in eene hoofdzaak die voor mij fataal is, in dit namelijk: dat de kwestie verlegd wordt op een geheel verkeerd terrein. Ik sta een idee voor, een principe. Daarvoor geef ik mijzelf en u en de kinderen. Op dit terrein ben ik onaantastbaar (en onaangetast). Wat doet men nu? Men laat die kwestie daar, en poseert de vraag: Is Havelaar een afzetter?’ (416) In feite mag men deze diagnose uitbreiden buiten de pensioenkwestie. In toenemende mate is de discussie verlegd van de mishandeling van de inlander naar discussie over de persoon Multatuli. Een ontwikkeling die ongetwijfeld in de hand werd gewerkt door de omstandigheid dat Multatuli de zaak van de inlander en zijn persoonlijke lot met elkaar verbond en ongeveer identiek achtte. Uiteraard is het maar de vraag of de inlander veel beter af geweest zou zijn, als Multatuli de zaken niet met elkaar verknoopt had. Hoe dit ook zij, begin maart 1861 staan de zaken er weinig rooskleurig voor: hij heeft schulden, kan niet aan geld komen, er is geen betrekking in het verschiet (hoewel hij nu weer relaties aanknoopt met de conservatief Rochussen en zich aanbiedt als secretaris-generaal (418-419)), de zaak met Van Lennep over het kopijrecht van de Havelaar zal hij gaan verliezen, het pensioen is mislukt en een kamerzetel zat er ook al niet in. En veel beter zal het allemaal niet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Het vuur raakt uitgeblustDe gunstige bespreking in het februari- of maart-nummer van de Vaderlandsche Letteroefeningen zal niet veel soelaas geboden hebben. De bespreking komt zo laat, omdat uitgever De Ruyter geen recensie-exemplaar stuurde. De eigen uitgever van het blad stelde echter een exemplaar ter beschikking, zodat Multatuli's ‘litterarisch meesterwerk’ nu ook in de uithoeken van het land bekend kan worden waar de ‘meesterlijke beschouwing’ van Veth in De Gids niet doordrong. Er is lof voor de bekende onderdelen van het boek. Op de persoon gerichte verwijten zoals dat van verwaandheid worden afgeweerd. Multatuli heeft zichzelf, zoals Veth al zei, geïdealiseerd. Maar juist in dat ideaal dat hij van zichzelve schildert, vind ik de waarborg van schrijvers voortreffelijkheid. Reeds moet er in de ziele van iemand, wiens verlangen het is te zijn als Havelaar, en die met zooveel gloed, met zooveel waarachtigen pathos dat verlangen kan uitdrukken, zulk een adel zijn, dat hij onmogelijk een zelfzuchtige oproerkraaijer, ja een leugenaar zijn kan. Multatuli is niet alleen een bekwaam auteur: hij kan niet anders dan een edel mensch zijn. Tot verdriet van de recensent heeft het overgrote deel van Nederland de auteur veroordeeld. Aan bewonderaars voor zijn grote gaven geen gebrek, maar steun heeft hij weinig gevonden: Er was niet op te rekenen dat de schrijver steun zou vinden bij eenige partij, daar hij zich, misschien wel wat ultra-zelfstandig, niet bij eene partij wilde voegen. Zijn tegenstanders zijn o.a. de baatzuchtige Droogstoppels, de onbeweeglijke Slijmeringen, de ijveraars voor de zending, de koloniale oppositie. Zelfs de bedreigingen aan het eind van het boek vergeeft de recensent Multatuli met liefde. Jammer alleen, dat Multatuli de stok zo gemakkelijk gereed legde waarmee men de hond zo graag wilde slaan. De recensent wijdt ook enkele afkeurende woorden aan de brochure Waarheen? Een woord aan de lezers van Max Havelaar. Deze brochure waarschuwt lezers om zich niet door de boeiende en treffende voorstellingen in het boek te laten misleiden. Ze beleefde in november 1860 twee drukken. Het effect van het boek lijkt nu minder te zijn dan de schrijver oorspronkelijk verwachtte. Maar hij moet zich troosten met het idee dat hij slapende honden heeft wakker gemaakt. Het effect kan en zal - evenals bij Beecher-Stowe - niet uitblijven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien zullen wij het niet beleven, maar de voorteekenen van die toekomst vertonen zich reeds; en breekt eenmaal de blijde dag aan, dat Nederland het onregt eeuwenlang den Javaan aangedaan herstelt, of liever aan dat onregt een einde maakt, dan zal uw naam gezegend worden door velen, als die van eenen wegbereider der hervorming, welke, lang noodzakelijk, eindelijk zal zijn tot stand gekomen. Deze voorspelling kan niet meer dan een schrale troost geweest zijn voor Multatuli, als hij hem al onder ogen heeft gehad. Tot slot van dit overzicht wijs ik nog op een recensie in De Tijdspiegel van mei 1861. Ze handelt over de bundel Uit het Indisch leven van W.R. van Hoëvell. Meer dan de helft van het stuk bespreekt de ontvangst van de Havelaar bij de lezers. Door de lezing van het boek werden velen ertoe verleid kennis te maken met Indische toestanden, men trok partij en men redeneerde over zaken waarvan men geen verstand had. Heel duidelijk komt hier in beeld hoe Multatuli's standpunt in de discussie tussen cultuurstelsel en vrije arbeid misverstaan wordt. Afkeuring van de uitwassen van het cultuurstelsel betekent wat Multatuli betreft niet, dat hij daarom vóór vrije arbeid is. Maar de lezers intrepreteren dat anders: De woorden ‘kultuurstelsel’ en ‘vrije arbeid’, vroeger synoniem met ‘vervelend geleuter’, om het even of ze in privaatgezelschap of in de Staten-Generaal gesproken werden, kregen plotseling een zin, een beteekenis. Men wist immers - Max had 't hun laten lezen - dat kultuurstelsel met uitzuiging en afpersing, vrije arbeid met zedelijke verheffing van den Javaan gelijk stond; men was niet meer onzijdig, en had dadelijk partij gekozen - voor den vrijen arbeid natuurlijk! Het is navrant, dat in deze bespreking over Van Hoëvells boek gezegd wordt, dat het niet, als Multatuli's boek, ‘lijdt aan het euvel, den nieuweling dadelijk te dwingen een partij te omhelzen’. Terwijl juist Van Hoëvell mede verantwoordelijk was voor de onterechte annexatie van Max Havelaar door de koloniale oppositie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. SlotbeschouwingDe in kranten en tijdschriften verschenen reacties op Max Havelaar documenteren natuurlijk maar voor een deel de ontvangst van het boek in het Nederland van 1860. De conclusies waartoe de bestudering ervan leidt, moeten met gepaste reserve beschouwd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tendensen die ik in het materiaal waarneem zijn de volgende: 1. Men is praktisch unaniem van oordeel, dat Max Havelaar een literair meesterwerk is. De figuur van Droogstoppel, de toespraak tot de hoofden van Lebak en vooral het Saïdjah-verhaal worden voortdurend als hoogtepunten genoemd. Men roemt ook de schitterende stijl. Enige kritiek is er op de gedachtensprongen en uitweidingen in het verhaal en op de relatie van Droogstoppel met het verhaal van Havelaar. Maar de meeste recensies gaan niet zeer expliciet en uitgebreid in op de literaire kwaliteiten, want, in tegenstelling tot Multatuli's klachten over uitsluitend mooivinderij, besteedt men 2. het grootste deel van zijn tekst aan de bespreking van wat men als de hoofdzaak, als de strekking van het boek beschouwt: de mishandeling van de Javaan. Hoewel men soms twijfelt aan het waarheidsgehalte van de beschrijvingen, is men algemeen van oordeel dat dergelijke toestanden niet zouden mogen voortduren. 3. Veel lof is er voor Multatuli's uiteenzetting over de kloof tussen de officiële en de werkelijke waarheid in de ambtelijke verslagen over de toestand in Indië. 4. Van het begin af is men bijna unaniem in zijn afwijzing van de bedreigingen die vervat zijn in de peroratie van het boek. Deze zijn onvaderlandslievend en een gevaar voor de landgenoten in Indië. 5. Een breekpunt in de beschouwingen over het boek ligt rond juli 1860 als woordvoerders van de liberale koloniale oppositie - zonder dat Multatuli dat aanvankelijk beseft waarschijnlijk - zich meester maken van Max Havelaar, en boek en auteur dienstbaar willen maken aan hun zaak. De liberalen maken dan onderscheid tussen de zaak en de persoonlijke grieven en ambities van Multatuli. De laatste worden zoveel mogelijk terzijde geschoven; de zaak wordt vertaald tot een protest tegen het heersende stelsel in Indië. 6. De adhesie voor Max Havelaar uit liberale hoek roept in september 1860 een ‘georganiseerde’ oppositie op uit het conservatieve kamp. 7. In de loop van de tijd verschuift de belangstelling voor de zaak van de Javaan in de richting van de persoon Multatuli. Daarin spelen, naast het onder punt 6 gereleveerde liberale belang, nog verschillende andere factoren een rol. Vijandige familieleden en conservatieve krachten zien in aanvallen op de persoon mogelijkheden om het ‘gevaar Multatuli’ te neutraliseren. Nadruk op de persoon wordt ook gegenereerd doordat Multatuli de zaak van de Javaan en zijn eigen herstel strikt met elkaar verbindt. Zijn optreden als kandidaat voor de Tweede Kamer in Tiel versterkt het effect. Diverse auteurs constateren - niet geheel ten onrechte waarschijnlijk - dat Multatuli de zaak van de Javaan geen goed doet door er zelf steeds maar vóór te gaan staan (maar dat hij dat doet, is vanuit zijn perspectief weer begrijpelijk). 8. Als het enthousiasme al begint weg te ebben tegen het eind van 1860 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- opgewondenheid van het grote publiek kent zijn beperkingen in de tijd - krijgt het nog eens een extra domper door de berichten en getuigenissen uit Indië, die minstens de schijn van overtuigende tegenwerpingen hebben tegen bepaalde feiten zoals Multatuli ze in zijn boek beschreef.
‘Ze vonden het een mooi boek, maar ze deden niets’, is de indruk die Multatuli zelf aan de ontvangst van zijn boek overhield. Men deed inderdaad niet wat Multatuli verwachtte en wilde. Als men ziet in welke situatie zijn boek terecht kwam, moet men constateren, dat het waarschijnlijk ook niet veel anders had kunnen gaan. Multatuli had eenvoudigweg naïeve en al te ambitieuze verwachtingen van het concrete effect dat een roman op korte termijn kan hebbenGa naar voetnoot33, terwijl de politiek zijn eigen programma had, dat maar gedeeltelijk ruimte liet voor Multatuli en zijn zaak. Misschien moet men zelfs zeggen dat er meer uitgekomen is dan redelijkerwijs te verwachten was. De doorsnee-recensent treft echter geen blaam. Die herkende het boek als een meesterwerk en riep op tot onderzoek naar en uitroeiing van misbruiken. Meer kon men in billijkheid niet van hem verwachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageHet verzamelen van de reacties op Max Havelaar begon met raadpleging van Volledig werk deel X (Amsterdam 1960) en A.J. de Mare, Multatuli-literatuur. Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker. (Leiden 1948). Vervolgens heb ik het Multatulimuseum geraadpleegd en de Multatuli-documentatie die aanwezig is in de UB van Amsterdam. In het Multatulimuseum heb ik ook de map geraadpleegd met aanvullingen op het Volledig werk (die eigenlijk niets opleverdeGa naar voetnoot34). Voor alle zekerheid raadpleegde ik in de Bibliotheek van de Vereeniging (UBA) de map over uitgever De Ruyter (zonder resultaat). In het Letterkundig Museum raadpleegde ik de knipselverzameling en de verdere Multatuli-documentatie. Ook raadpleegde ik de rubriek ‘Boekbeoordeelingen’ in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 1860 en 1861 (een aantal jaren gaf het Nieuwsblad - niet uitputtende - opsommingen van recensies). Vervolgens kwam het moment, waarop daarvoor in aanmerking komende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kranten en tijdschriften gedepouilleerd moesten worden. In principe kan de Bibliografie literaire tijdschriften van Marita Mathijsen en Evert Wiskerke hier goede diensten bewijzen. Het nog niet verschenen deel over de periode 1860-1869 werd mij welwillend ter beschikking gesteld. Ik heb afgezien van het inzien van alle tijdschriften uit 1860 in deze lijst, nadat van een aantal, vooral godsdienstige, tijdschriften bleek, dat ze geen reactie op de Havelaar bevatten. Een overzichtelijke lijst van algemene tijdschriften die veelal recensies bevatten, treft men aan onder het lemma ‘tijdschriften’ in R. van der Meulen, Repertorium op Brinkman's catalogussen [...]. Amsterdam z.j. Al snel werd duidelijk, dat ik me niet kon beperken tot tijdschriften. Kranten en weekbladen waren bepaald niet de minst belangrijke bronnen. Een lijst van in 1860 verschijnende Nederlandse kranten en weekbladen kon ik samenstellen uit het ‘Repertorium van de Nederlandse pers 1848-1890’ in J.M.H.J. Hemels, De Nederlandse pers voor en na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869. Assen 1969. Toen mij uit enkele steekproeven (de maanden mei-augustus van de op microfilm of -fiche beschikbare Rotterdamsche Courant, Utrechtsche Provinciale en Stads-Courant, Zierikzeesche Nieuwsbode en Provinciale Drentsche en Asscher Courant) bleek, dat van de kleinere, regionale bladen niet veel recensies te verwachten warenGa naar voetnoot35, heb ik mij geconcentreerd op de grote Nederlandse kranten, de kranten die zich specifiek met Indische zaken bezighielden en kranten waarnaar verwezen werd in andere bronnen. Voor de Indische kranten kon ik mijn toevlucht nemen tot de aparte lijst in de leeszaal depot van de KB, die waarschijnlijk alle titels bevat van Indische kranten. Oriëntatie in de Indische kranten leerde, dat, althans voor 1860, de Java-Bode en het Bataviaasch Handelsblad veruit de belangrijkste waren. Ik heb mij in hoofdzaak tot deze twee kranten beperkt. De raadpleging van kranten heeft tegenwoordig steeds meer voeten in aarde. Kranten zijn altijd het stiefkind geweest van de bibliotheken, met als gevolg dat er weinig exemplaren overgeleverd zijn. Gelukkig heeft men met de Centrale Catalogus van dag-, nieuws- en weekbladen van algemene inhoud in Nederland verschenen (CCD) (Amsterdam/Lisse 1989) een goed hulpmiddel in handen om de verblijfplaats van kranten te achterhalen. Voor Indische kranten is men aangewezen op de CCP. De bewaard gebleven exemplaren van kranten verkeren vaak in deplorabele staat. Tientallen procenten van het bezit van de KB - de meest uitgebreide verzameling - kunnen in het geheel niet of in zeer beperkte mate voor onderzoek beschikbaar gesteld worden. Als het ministerie van WVC nog lang wacht met de beschikbaarstelling van geld voor de microfichering van kranten, hoeft het niet meer, en zijn we een zeer belangrijke bron van inlichtingen definitief kwijt. De hierna volgende lijst bevat in alfabetische volgorde de kranten en tijdschriften waarin ik reacties aantrof. Niet vermeld zijn de in de loop van 1860 steeds menigvuldiger wordende toespelingen in artikelen die niet direct op Multatuli betrekking hebben. Typen als Droogstoppel en Wawelaar zijn bijvoorbeeld snel ingeburgerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geraakt in het spraakgebruik. Algemeen Handelsblad:
Amsterdamsche Courant:
Algemeene Konst- en Letterbode
Arnhemsche Courant:
Bataviaasch Handelsblad:
De Economist: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Fakkel. Protestantsch Weekblad:
De Gids:
De 's Gravenhaagsche Nieuwsbode:
De Indiër. Dagblad toegewijd aan de belangen van Nederlandsch Indië:
De Indiër. Editie voor Oost-Indiê:
Java-Bode:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsch Indie. Staat- en Letterkundig Weekblad:
De Nederlandsche Spectator:
Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad:
Nieuwe Rotterdamsche Courant:
Oostpost. Soerabayasche Courant: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Padangsch Nieuws- en Advertentieblad:
Tijdschrift voor Nederlandsch Indië:
De Tijdspiegel:
Vaderlandsche Letteroefeningen
Wetenschappelijke Bladen:
IJ- en Amstelbode:
Er verschenen in 1860 en 1861 drie brochures over Max Havelaar:
|
|