Over Multatuli. Delen 28-29
(1992)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Nop Maas
| |
[pagina 30]
| |
Eén karikatuur richt zich tegen De Tijd die op 6 mei 1910 voor een zeer schrille dissonant zorgt in het feestconcert. De Tijd constateert dat Multatuli een nationale herdenking dreigt te krijgen, zoals die aan Vondel, De Ruyter en Rembrandt te beurt viel: Ware er rehabilitatie mogelijk door menschenlof, dan stond Multatuli morgen als een held in den stralenkrans zijner feestapotheose. Maar zelfs de allerbeste liberale wil vermag bij deze herdenking zijn gedachtenis niet vierenswaardig te toosten. Talent, geest, fraai geordende woorden, al wat denkende of beeldende kracht zijner vereerders tezamen brengen, kunnen zijn leven niet beter liegen dan hij 't zelf heeft geleefd! De katholieken doen niet mee aan de herdenking. Er zou nog te praten zijn geweest over de herdenking van de literator Multatuli, maar men verkoos hem in de eerste plaats te huldigen als voorvechter van de vrije gedachte: In ons land van beschavings-import heeft Multatuli destijds de deur opengestooten voor de bende losgelaten vlegels, die op zijn voorbeeld een grooten mond tegen de christelijken God dorsten opzetten en deugdelijke traditiën kapot slaan. Het gedachtelooze land verblufte hij, zooals hij de zwakkelingen verblindde. Want de verleiding en den toover van den brallenden opstand had hij mee, zijn gebaren teekende hij in lichtflitsen, alles solferde wat deze Lucifer van het verzet had aangeraakt. Het zou me niet verbazen als Gerard Brom de auteur is geweest van deze afrekening, die besluit als volgt: Wij eindigen met het begin: de feestviering van morgen kan geen rehabilitatie zijn. Of er tusschen Multatuli en de barmhartigheid Gods een rehabilitatie geschiedde blijft een geheim van het opperste gericht. Maar ook de geschiedenis richt, en een gevallen engel, die duivelenwerk deed, is voor ons niet vereerenswaardig. De Multatuliherdenking van morgen schuime dan zooals zij wil, maar wat zij viert is niets anders dan een grootgeborene, die in zijn hoogmoed en zinnedrift is ondergegaan, een verloren genie, de ruïne van een mensch! Orion (pseudoniem van P.H.J. Kroon) reageert op De Tijd in het humoristisch-satirische weekblad Uilenspiegel. Pastoors legen hun pispotten tegen de sokkel van Multatuli's borstbeeld. Het beeld staat echter te hoog om geraakt te worden. In Het Leven van 10 februari 1920 vertaalt L.J. Jordaan actuele zaken in beelden ontleend aan Multatuli's werk: de zojuist opgerichte Volken- | |
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
bond als Woutertje Pieterse; juffrouw Laps en juffrouw Pieterse representeren de Rijkscommissie voor de Dramatische Kunst die zich over staatssubsidies voor het toneel buigt, maar stuk loopt op de hete hangijzers van de zedelijkheid en de censuur; minister van oorlog Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck poseert als meester Pennewip; Sjaalman leent zijn positie aan Willem Royaards die met Eduard Verkade verwikkeld is in de strijd om de bespeling van de Amsterdamse stadsschouwburg (welke strijd in het voordeel van Royaards beslecht zal worden). Uit de karikaturen spreekt een groot respect voor Multatuli. Albert Hahn portretteert hem als de beeldenstormer tegen braafheid, dufheid, farizeïsme en benepenheid; Johan Braakensiek portretteert hem in 1910 als de zaaier uit de Ideën en in 1920 als de schutspatroon van de Javanen. De vraag welk Multatuli-beeld men in 1910 en 1920 koestert, is daarmee maar zeer ten dele beantwoord. Een serieus antwoord op die vraag zou pas te geven zijn na ampele bestudering van al datgene wat er in die jaren over Multatuli gezegd en geschreven is. (En die bestudering zou weer een aanzienlijk aangevulde versie van De Mare vooronderstellen). Het hierna volgende geeft een indruk van een klein deel van het beschikbare materiaal. | |
De Multatuli van Het VaderlandDe Tijd staat in 1910 niet alleen in zijn kritische benadering van Multatuli. Een bloemlezing uit de vele teksten die het liberale Haagse dagblad Het Vaderland in 1910 en 1920 aan Multatuli wijdt, zal dit illustreren. Op 24 januari 1910 (‘Multatuli-hulde’) doet Het Vaderland verslag van de op initiatief van De Dageraad belegde vergadering in Krasnapolsky. De vergadering besluit tot een drievoudige hulde. Multatuli heeft betekenis als schrijver, als oefenaar van invloed op de koloniale politiek en als vrijdenker. In het herdenkingscomité nemen onder anderen plaats: C.Th. van Deventer, J.N. van Hall, F.M. Wibaut en F. Domela Nieuwenhuis. Vermeldenswaard is de weergave van de stelling van comité-lid Van Deventer, dat Multatuli bepaald geen groot hervormer was op koloniaal gebied: Treffend is het hoe Multatuli het op dit gebied in het wezen der zaak altijd bij het verkeerde einde heeft gehad. En spr. wees in dit verband reeds op den ondertitel van den Max Havelaar ‘of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij’. Men zou op grond van dezen titel in het boek meenen te vinden een bestrijding van ons cultuurstelsel en dat stelsel is in de residentie Bantam, de plaats der handeling van den Havelaar, niet bekend. | |
[pagina 33]
| |
wij hebben in ons koloniaal stelsel: het bestuur door Inlandsche hoofden. De allergrootste politieke fout zou dan ook zijn geweest de Inlandsche ambtenaren door Europeesche te vervangen. En dit toch zou, als men naar Multatuli geluisterd had, zijn geschied. Op 30 januari 1910 wijdt A. Moresco (1863-1940) zijn wekelijkse column ‘Omtrekken’ aan Multatuli. Moresco werd bij herlezing van Multatuli's werk bevangen door gemengde gevoelens: Het is, of je na lange jaren een vrouw terugziet, die als meisje, je eerste liefde is geweest. Zij is een deftige bezadigde matrone geworden, en in het eerst kun je maar niet begrijpen, dat zij dezelfde is, tot wie de droomen van je eerste liefdeservaringen, zijn gegaan. Multatuli gaf de ‘rehabilitatie van het Woord’. Dat was wat in zijn jeugd indruk maakte op Moresco: Multatuli had de klove tusschen het Leven en het Woord gedempt. Het was ons weer vergund om het Woord te gebruiken voor de uitdrukking van het echte, het waarachtige Leven! Het Leven, zooals het was in zijn naakte schoonheid, zooals het klaagde, kermde en juichte en jubelde door onze harten, zooals het aan de Wereld beweging en richting gaf! Multatuli zocht zijn taak echter in de eerste plaats in het werken voor de onderdrukte Javaan. Omdat hij een individualist was, betrok hij dat geheel op zichzelf en zijn zaak. Juist omdat hij niet in staat was op te gaan in een gemeenschap van gelijkgezinden, moest zijn streven op dit gebied vruchteloos blijven. | |
WalchMoresco's stuk is nog heel vriendelijk in vergelijking met de diverse bijdragen van Jan Walch (1879-1946) aan de feestvreugde. Walch is op dat moment de literaire redacteur van Het Vaderland. Hij staat kennelijk op goede voet met Multatuli's zoon, wat waarschijnlijk zijn houding ten opzichte van Multatuli mede kleurt. Op 8 mei 1910 releveert Walch onder de titel ‘Multatuliana’ enkele anecdotes over Vorstenschool, afkomstig uit de koker van Edu. Toen in 1870 de financiële nood zeer hoog gestegen was, probeerde Multatuli aan geld te komen door het nog ongedrukte Vorstenschool als onderpand aan te bieden. Ene Jan Smit te Kinderdijk werd aangeschreven met dit aanbod. Zeker, het manuscript zou een prachtig onderpand geweest zijn; maar dàt | |
[pagina 34]
| |
was Dekker niet van plan te geven! Zoodra hij zijn brief met het voorstel aan Jan Smit verzonden had, zette hij zijn vrouw en Edu aan het werk, om het stuk over te schrijven; m.a.w. een tweede exemplaar te maken, dat hem vrij los kon doen zijn van het verpande! Ze moesten duchtig pennen, Tine en Edu, want als Jan Smit schreef, dat hij het voorstel aannam, moest het manuscript dadelijk verzonden kunnen worden. Het geld was hard noodig. De tweede anecdote speelt vlak voor Tine's dood in Venetië. Mina Krüseman vervoegde zich daar bij Tine en de kinderen met enthousiaste verhalen over haar Amerikaanse carrière en over de aanstaande opvoering van Vorstenschool. Tine stelde niet veel belang in de mededelingen, waarna Mina Krüseman zich tot Edu wendde: ‘Maar jij, kleine Max’, keerde ze zich nu beweeglijk tot Edu, den stillen 17-jarigen jongen, die ook al, evenmin als zijn zusje, veel antwoordde, en maar wat naar buiten zat te kijken. - ‘Vin jij 't dan niet heerlijk, dat we dat prachtige stuk van je vader gaan opvoeren? Dat het heele land zijn werk zal toejuichen?’ Een dag eerder, op 7 mei, vulde Het Vaderland ruim een pagina met opstellen over Multatuli. Walchs bijdrage ‘Voor vijftig jaar’ is een ‘herdenking, die géén viering beduidt’. Walch constateert dat de herdenking in minstens even grote mate een politiek als een literair karakter draagt. Hij ziet in de Havelaar het werk van een romanticus. De held wordt belangwekkend gemaakt als strijder voor de verdrukte. Dertig jaar eerder zocht men de verdrukten onder de weduwen en | |
[pagina 35]
| |
wezen; Dekkers leven deed ze hem ongezocht vinden in de Javanen. Dat hij niet erg warm loopt voor Multatuli's werk, blijkt ook uit een karakterisering als deze: 't Later werk van Multatuli is de levende verbittering, 't levende revolutionair sentiment, voorgedragen met groot individueel meerderheidsgevoel, met 't welbekend democratisch-doend pedantisme. Ziehier de reden van het groote succes in ons land; speciaal bij jonge menschen. De uitgebreide bespreking van de herdenking en de tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam door een correspondent (eveneens in Het Vaderland van 7 mei), wordt door Walch nog eens bescheiden overgedaan op 9 mei (‘De Multatulidag’), kennelijk om het mogelijke misverstand weg te nemen, dat Het Vaderland meefeest. Hij beschouwt Multatuli als ‘een man, die ontzaglijk veel kwaad heeft gedaan, door den Genestetschen Jan Rap een toegejuichte autoriteit te geven [...]’. De opvoering van Vorstenschool was volgens hem geen mooie kunst, noch van inhoud, noch van uitbeelding. De tentoonstelling in het Stedelijk Museum wordt overigens een doorslaand succes. Aanvankelijk zou hij maar acht dagen open zijn. Op 18 mei meldt Het Vaderland dat hij open blijft tot en met 22 mei en dat tot dan toe 1900 bezoekers geteld zijn. Ook is er op die dag het bericht dat een vermeend portret van Tine van de tentoonstelling verwijderd is. Weliswaar had Edu het portret herkend als dat van zijn moeder, maar in werkelijkheid bleek het te gaan om een portret van de Franse schrijfster Juliette Lambert. | |
SchoondochterHet feuilleton van Het Vaderland van 7 mei 1910 bevat een bijdrage van Multatuli's schoondochter, Annette Douwes Dekker-Post van Leggelo: ‘Een bezoek aan Multatuli's dochter in Napels’. Het is het verslag van een bezoek dat zij en haar man brachten aan Nonnie (‘een tenger, bijna meisjesachtig figuurtje’), haar echtgenoot professor Francesco Bassani (‘een zéér sympathieke verschijning, slank en jeugdig en op en top een gentleman’) en hun zonen Mario (‘een groote, slanke, elegante jonge man, met donkeroogig, mooi en intelligent gezicht’) en Guido (‘een blonden jongen man van 25 jaar, veel kleiner dan Mario, uiterlijk een meer Noordelijk type, met zachte, blauwe droomerige oogen en een ietwat melancholiek gezicht’). Nonnie en haar gezin wonen bij de Vesuvius. Nonnie heeft kennelijk ‘uitgevonden’ dat lava zeer vruchtbaar is. Haar echtgenoot voegt daar nog aan toe, dat je er ook goed mee kunt poetsen. Alleen het slot van het | |
[pagina 36]
| |
stuk brengt Multatuli ter sprake. Nonnie vindt het jammer, dat hun lieve moeder hun geluk niet meer heeft mogen meemaken. Edu antwoordt: ‘Ja Nons, wat zou zij zich hebben verheugd in ons geluk en wat zouden we allen haar hebben liefgehad... Checchi, Annette en de jongens... en wij beiden nóg meer dan vroeger, als dat mogelijk was. Wij begrijpen nu immers nog beter dan toen wat zij al niet voor ons is geweest, wij die geen vader hebben gehad, neen erger nog...’ Curieus is nog het bericht in Het Vaderland van 31 december 1910, dat mevrouw A.G. Douwes Dekker conferences gaat geven over Het Italiaansche volk, geschetst in zijn liedjes’. De sopraan M. Last uit Den Haag zal daarbij medewerking verlenen. ‘Multatuli had zeker nooit van een firma Douwes Dekker-Last gedroomd’, commentarieert Het Vaderland. | |
[pagina 37]
| |
1920: Kaalgeplukte havikIn 1920 worden in diverse plaatsen van het land Multatuli-avonden georganiseerd. Het Vaderland bespreekt natuurlijk vooral de Haagse festiviteiten, maar kijkt incidenteel ook over de stadsgrens heen. Op 1 februari 1920 wordt de feestavond in het Amsterdamse Concertgebouw verslagen, waar onder meer J. Prinsen de letterkundige betekenis van Multatuli besprak. De oorspronkelijkheid van Multatuli berust volgens Prinsen niet op het vinden van motieven en intriges. De Havelaar is gebouwd naar het model van sommige romans van Walter Scott, de intrige van Vorstenschool is ontleend aan een vergeten Frans novelletje. Multatuli's oorspronkelijkheid schuilt in zijn persoonlijkheid: Oorspronkelijk is hij in den genialen zwaai van zijn woord, zijn verrassende wendingen, zijn scherp, raak omlijnen, van wat hij te zeggen heeft, zijn geestig teekenen van de werkelijkheid, zijn wijde vlucht van verbeelding, als geen Hollander kent. Wat dit aangaat is Multatuli's invloed op de letterkunde groot en weldadig geweest. Het hoogtepunt van de herdenking van 1920 is natuurlijk geconcentreerd op 2 maart. Hoewel Jan Walch inmiddels uit de redactie van Het Vaderland verdwenen is, blijkt de stemming in deze krant niet echt omgeslagen te zijn. De predikant J.J. M[eyer]. krijgt op Multatuli's honderdste verjaardag de ruimte voor een beschouwing die ‘Multatuli en wij’ heet. Men kan nog aan ironie denken, als Multatuli in dit stuk gekarakteriseerd wordt als een moderne Don Quichot, die zijn Indische kous van 3000 zuurverdiende guldentjes aan de roulette offerde omdat hij een onfeilbaar systeem gevonden had waarmee hij de bank kon laten springen, en omdat hij met de gedroomde millioenen van zijn winst de wereld en vooral Indië, wilde hervormen. Ach, havelooze Havelaar, kaalgeplukte havik, adelaar in de kooi der meedogenlooze nieuwsgierigheid, wat hadden de katechizeermeesters en de juffrouwen Pieterse en Laps het grootste gelijk toen ze de oogen verdraaiden om hun afkeer te uiten van dien speler, spotter en schuinmarcheerder, die nogal hervormer wezen wou! En wat blijft er, nuchter beschouwd, over van de Havelaar-zaak? Een wat al te kitteloorig ambtenaar, een overhaast genomen ontslag, een buitensporige eisch aan toch werkelijk lankmoedige autoriteiten die weigerden hem minstens als Raad van Indië weer uit te zenden. Maar iedere gedachte aan ironie verdwijnt, als Multatuli vervolgens | |
[pagina 38]
| |
wordt toegevoegd dat hij zijn sentiment verwekelijkte tot sentimentaliteit, dat hij zijn verontwaardiging opschortte tot hoogdravendheid en dat hij zijn aanklachten vertroetelde tot zelfbeklag. Nederland heeft veel aan Multatuli te danken, maar Meyer slaagt er een opstel lang in verborgen te houden wat dat dan wel is. Liever houdt hij de lezer observaties voor als deze: Wie thans Multatuli leest, al geniet hij van zijn fijne sarcasmen en scherpe boutaden, kan zich niet ontveinzen te luisteren naar het woord van den verleden tijd. En: Wat is er met Multatuli gedweept door het ‘geslacht’ waaruit thans vele literaire kunstenaars zijn voortgekomen. Maar zij allen, ook de epigonen, zijn het er over eens, dat zijn werk literatuur geworden is, en niet eens van de voorbeeldigste. Multatuli's werk is alleen geen literatuur geworden voor diegenen die het als evangelie beschouwen: de vrijdenkers, de Dageraadmannen. Dezen krijgen het verwijt naar het hoofd dat ze het vrije denken, dat bij Multatuli een stelling was, tot stelsel gemaakt hebben. Dat atheïstische dogma van de vrijdenkers heeft Multatuli zelf niet bedacht: hij was een religieuze natuur. ‘Multatuli zou thans ongetwijfeld de ruime ontwikkeling van het godsdienstig leven met verrassing gadeslaan [...]’. Ja, ja, het staat er echt. Kortom: ‘Wij herdenken hem als een man van zijn tijd, maar niet meer van onzen tijd.’ Meyer is niet de enige medewerker van Het Vaderland die Multatuli kritisch benadert. Op 21 maart berispt de letterkundige medewerker Hendrik van der Wal de jubilaris, omdat deze bereid geweest was de Max Havelaar prijs te geven in ruil voor een hoge functie en... de Nederlandse Leeuw. Op 25 maart licht Van der Wal een en ander nog eens toe in een naschrift bij een ingezonden brief. Hij concludeert dat er heel wat inferieure ijdelheid en bezorgdheid voor persoonlijke belangen leefde in deze man die zo graag een heros wilde zijn. | |
MiljoenenDe negatieve geluiden van Het VaderlandGa naar voetnoot2 en De Tijd naast de activiteiten van de onvermoeide herdenkers laten zien dat in 1910 en 1920 Multatuli | |
[pagina 39]
| |
nog onverminderd het voorwerp van strijd is. Wat zijn tegenstanders ook beweren: het wijst erop dat hij dan nog springlevend en actueel is. Over de geschiedenis van de Multatuli-receptie zou nog een mooi en belangwekkend boek te schrijven zijn, ook na de studie van Atte Jongstra. Tot slot het rijmpje waarmee de - aftakelende - dichter-zanger J.H. Speenhoff de Multatuli-herdenking afrondt in het Rotterdamsch Nieuwsblad. Het versje wordt overgenomen door Het Vaderland van 20 april 1920: Multatuli is gehuldigd
Door het Nederlandsche volk,
Professoren en geleerden
Noemden zich ons aller tolk.
Als men leest wat in de kranten
Zoo al van hem wordt verteld,
Zou men denken, dat ons landje
Niets dan Multatuli telt.
Als hij nu nog uit ging halen,
Wat hij toenmaals heeft gedaan,
Kwam hij als een bolsjewiekert
Voor het strafgerecht te staan.
Als hij tegenwoordig brulde,
Dat hij het publiek veracht,
Werd hij als een zenuwlijder
Naar een gekkenhuis gebracht.
Als hij nu ging mededeelen,
Dat er in het Oosten daar
Zich een gordel van robijnen
Slingert om den evenaar,
Maakte hij de speculanten
Met een beursmanoeure blij,
En dan werd hij commissaris
In een rubber-maatschappij.
Hoeveel kolossale boeken
Heeft hij al niet vol-gepend;
Hebben onze boekverkoopers
Ooit een beter fonds gekend?
Hij schreef studies en ideeën,
Hij was knap op elk gebied.
Hij had wel millioenen studies,
Maar millioenen guldens niet.
| |
[pagina 40]
| |
Albert Hahn in De Notenkraker van 8 mei 1910 (foto U.B. Nijmegen).
| |
[pagina 41]
| |
Albert Hahn in De Notenkraker van 8 mei 1910 (foto U.B. Nijmegen).
Albert Hahn in De Notenkraker van 8 mei 1910 (foto U.B. Nijmegen).
| |
[pagina 42]
| |
Orion (pseudoniem van P.H.J. Kroon) in Uilenspiegel van 14 mei 1910.
| |
[pagina 43]
| |
Johan Braakensiek in De Amsterdammer van 1 mei 1910 (foto U.B. Nijmegen).
| |
[pagina 44]
| |
Johan Braakensiek in De Amsterdammer van 1 mei 1910 (foto U.B. Amsterdam).
| |
[pagina 45]
| |
Louis Raemaekers in De Telegraaf van 4 januari 1920 (foto U.B. Amsterdam).
| |
[pagina 46]
| |
L.J. Jordaan in De Notenkraker van 7 februari 1920 (foto U.B. Nijmegen).
| |
[pagina 47]
| |
L.J. Jordaan in Het Leven van 10 februari 1920.
| |
[pagina 48]
| |
Johan Braakensiek in De Amsterdammer van 28 februari 1920 (foto U.B. Amsterdam).
| |
[pagina 49]
| |
Tjerk Bottema in de Nieuwe Amsterdammer van 28 februari 1920.
| |
[pagina 50]
| |
Jan Rinke in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage van 6 maart 1920.
|
|