Over Multatuli. Delen 26-27
(1991)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Gary Lee Baker
| |
[pagina 55]
| |
genoeg om met het verhaal te beginnen ondanks het feit dat hij het ziet als een moeilijke opgave: ‘Er is moed nodig om 'n verhaal te doen aanvangen in een plaats die op “dam” uitgaat’. (7) De stad is natuurlijk Amsterdam. Het plaatsen van het verhaal in een omgeving die op ‘dam’ eindigt, is al een aanwijzing dat het verhaal niet voltooid zal worden, want een ‘dam’ is een obstakel, dat in dit geval de verhaalstroom blokkeert. Het feit dat er geen verzoening plaats vindt in het verhaal van Woutertje is een aanwijzing dat de vertelinstantie weinig controle heeft over haar materiaal, iets wat heel duidelijk blijkt als Wouter zijn aandacht verplaatst van het ene object van verlangen naar het andere. Iemand die van plan is iets over Woutertje Pieterse te schrijven, is geneigd naar boeken te grijpen die gaan over de structuur van literaire werken, over hun begin, slot en midden. Edward Said schrijft in Beginnings: ‘for the writer, the historian, or the philosopher the beginning will emerge reflectively and, perhaps, unhappily, already engaging him in an awareness of its difficulty’.Ga naar voetnoot5 Het verhaal begint niet met Woutertjes geboorte, maar op het moment dat hij voor het eerst de invloed ondergaat van Fancy, dat wil zeggen op het ogenblik dat zijn verlangens in botsing komen met de ruwe stevige buitenkant van de Nederlandse burgerlijke waarden en normen. Het conflict waar het verhaal om draait begint als de hoofdpersoon zijn Nieuwe Testament verkoopt voor het werk van de romanschrijver Glorioso. De lezer krijgt een verhaal onder ogen, dat nauwelijks een begin lijkt te hebben en nog minder een slot. Frank Kermode verklaart in The Sense of an Ending: ‘We cannot, of course, be denied an end; it is one of the great charms of books that they have to end’.Ga naar voetnoot6 In Woutertje wordt de lezer dat nu juist onthouden; het verhaal eindigt met het woordt ‘introduceren’ (501), een woord dat meer klinkt als het begin van iets dan als het slot. Het slot dat wij voorgeschoteld krijgen is kennelijk onderbroken en niet van het type dat Barbara Herrnstein-Smith suggereert in Poetic Closure: ‘Perhaps all we can say... is that varying degrees or states of tension seem to be involved in all our experiences, and that the most gratifying ones are those in which whatever tensions are created are also released’.Ga naar voetnoot7 In Woutertje blijft de lezer in onzekerheid achter. Zal Woutertje zijn nette kleren terugkrijgen | |
[pagina 56]
| |
en een degelijk burger worden, of wordt Fancy het uiteindelijke object van zijn verlangen, waardoor hij een tragische en romantische outsider zal worden als Max Havelaar? Als Multatuli zijn pen voor de laatste keer neerlegt, blijft de lezer in het verhaal in spanning achter met de zoektocht naar Wouters jas en hoed. Wat nu is de drijvende kracht achter Wouters verhaal? Wat bracht de auteur ertoe meer dan 500 bladzijden te schrijven zonder een verzoening aan het slot? Wouter vertegenwoordigt de hoop of een utopisch element in de Nederlandse samenleving. Zonder het verhaal zouden in de verstarde burgerlijke omgeving, met zijn morele codes ideologie en standsbewustzijn, Wouters romantische aandriften onopgemerkt gebleven zijn. Hoe weet de vertelinstantie dat deze driften in Wouter leven? Als hij eenvoudige details, plaatsnamen e.d. niet zegt te weten, hoe kan hij dan Wouters geest en ziel kennen en begrijpen? Is Fancy de vertelinstantie? Men is geneigd het te denken vanwege het fragment dat onmiddellijk aan de Wouter-gedeelten voorafgaat; Fancy wordt gevraagd een verhaal te vertellen: ‘lieve fancy, wilt ge my een sprookje vóórzeggen?’Ga naar voetnoot8 Als men het heeft over een goed verhaal, is het compliment eerder bestemd voor de vertelinstantie dan voor de auteur. De auteur leent zijn naam aan het boek, geeft het een titel, signeert een enkel exemplaar, en voorziet het werk van een gezicht. Maar de vertelinstantie vertelt het verhaal; hij zet het ene woord na het andere zo dat er een verhaal uit ontstaat. De vertelinstantie is de poëtische geest die de ideeën en gebeurtenissen, die samen het verhaal vormen, hun betekenis geeft. De vertelinstantie in Woutertje Pieterse begrijpt de waarde van een verbeeldingskracht, die gewillig, moedig en veelzijdig genoeg is om zich in te laten met de waarheid van de literaire uitdrukking. Woutertjes geschiedenis schildert het leven van een kind, dat enerzijds wordt opgevoed om een rol in de maatschappij te kunnen spelen, en anderzijds met behulp van Fancy pogingen doet om bepaalde grenzen en beperkingen te overschrijden. Zijn verlangen valt uiteen in ego-driften, die gekenmerkt worden door verlangen naar de dood, en erotische driften, die gericht zijn op het leven, zoals Freud het in Beyond the Pleasure Principle noemt: ‘The upshot of our enquiry so far has been the drawing of a sharp distinction between “ego-instincts” and the sexual instincts, and the view that the former exercise pressure towards death and the latter towards a prolongation of life’.Ga naar voetnoot9 Aan het einde (niet het slot) van het verhaal merken we dat Wouters aandacht verschuift van | |
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
een object van verlangen, nl. Fancy, dat een levensgerichte houding vertegenwoordigt, naar een doodsaandrift die wordt uitgebeeld in zijn verlangen om zijn burgerlijke kleren terug te krijgen. Het verlangen naar Bijbel en kleding staat voor een ideologische, religieuze en sociale concensus, waarbij Wouter, vinden zijn moeder en zijn broer Stoffel, zich moet aansluiten. Zij vertegenwoordigen een leven van bekrompenheid en vormelijkheid. Volgens Freud: ‘Death is rather a matter of expediency, a manifestation of adaptation to the external conditions of life’.Ga naar voetnoot10 Wouters verlangen naar Fancy betekent het afwijzen van regels die hem tot een produktief lid van de burgerij moeten vormen. De poëzie is zijn redding van een saai en alledaags leven; vandaar Fancy's belangstelling voor hem. Wouter vertelt het sprookje van Kusco, Telasco, en Aztalpa, dat een poëtisch protest is tegen de strijd om macht, welstand en invloed. Het is niet toevallig dat de personages in het verhaal aristocratisch zijn en dat het gesitueerd is ‘Ver van hier en lang geleden’. (90) Omdat de grondslag van het burgerlijk leven bestaat uit strijd om bezit, brengt Wouter zijn plaats in de maatschappij in gevaar door niet mee te doen aan deze strijd om materieel gewin, die door de burgerlijke mentaliteit gedicteerd wordt. Eigenlijk wil Wouter de ene vorm van competitie inruilen voor de andere. Het gevecht om macht, geld en stoffelijk bezit staat vanuit zichzelf negatief ten opzichte van het leven. Positief ten opzichte van het leven is de strijd om kennis, zoals te lezen staat in Multatuli's Ideeën: ...overal is juist die brandende begeerte tot éénzyn met het onbekende, de oorzaak onzer beweging, dat is: van ons bestaan. Het spreekt dus vanzelf dat dit bestaan vernietigd werd, wanneer het bereiken van 't doel mogelyk ware. En deze onmogelykheid stelt alzo de derde soort van kracht daar, die ons instand houdt: opstand tegen het verbod, behoefte aan strijd.Ga naar voetnoot11 Subjectieve, op eigenbelang gerichte ideologische manieren van denken hebben al lang geleden de plaats ingenomen van een vroegere objectieve, zij het aristocratische wereldorde, die niet gebaseerd was op kapitalistische structuren, maar op personen. Een koning bijvoorbeeld is een persoon, geen kantoor; een aristocratische regering kan niet als een machine met onderling verwisselbare delen worden afgeschilderd, zoals ‘verlichte’ constitutionele regeringen. Zowel in Max Havelaar als in Vorstenschool vinden we een positieve houding ten aanzien van vorsten, en vooral | |
[pagina 59]
| |
welwillende vorsten, die ook terugkeert in Woutertje Pieterse: ‘Er bestaat dan tevens kans, nader kennis te maken met prinses Erika, bij welke gelegenheid we misschien te weten komen, dat aristocratie van verstand en hart niet uitsluitend behoeft gezocht te worden in de... lagere standen’. (335)Ga naar voetnoot12 De vertelinstantie suggereert dat de middenklasse, de burgerij geen gevoel heeft, als zij uitlegt dat niet iedereen Femkes gevoelens kan begrijpen: ‘Femke zou begrepen zijn geworden door lager gemeen, of door adel. 't Is met gevoel, als met het goud der speelbanken. Dat komt niet in aller handen’. (101) Men brengt aristocratie niet in verband met financiële problemen, een prins of prinses neemt geen deel aan de kleingeestige strijd om rijkdom; tenminste zo worden ze in Multatuli's teksten niet beschreven. Er bestaat een uitdrukkelijk verschil in soort of niveau van strijd. Vergeleken met de strijd om waarheid, die voor Multatuli vanuit zichzelf poëtisch is,Ga naar voetnoot13 en die inhoudt het zich losmaken van de ik-grenzen die de wedijver op een triviaal niveau bepalen, is de strijd om geld en andere materiële goederen van een lager niveau. Niettemin moet Wouter de minder verheven taken van het leven leren kennen, d.w.z. leren wat zijn ‘naastbij-liggende werkelijkheid’ (337) is, voordat hij kan opstijgen tot het niveau van de ‘Poëzie der Werkelijkheid’ (335). Het wekt geen verrassing dat deze minder verheven taken van het leven verricht worden in het kantoor van Ouwetijd en Kopperlith. Het soort competitie waarmee Wouter in dat kantoor wordt geconfronteerd, is in de woorden van een werknemer: ‘Allemaal wind en 'n engelse notting’. (393) De firma, waar Wouter deze lagere taken leert, handelt in textiel. De betekenis van wasgoed en linnen in Multatuli's teksten is onmiskenbaar. Femke en Vrouw Claus werken beiden met wasgoed; Fancy, in Minnebrieven, werkt met kleding, met het wassen en herstellen ervan; in Vorstenschool zijn personages met een goede inborst, Hanna en Landsheil, respectievelijk naaister en klerenmaker. De twee begrippen textiel en poëzie komen met name samen als Albert, Hanna's verloofde, haar zijn laatste gedicht voorleest, terwijl zij naait.Ga naar voetnoot14 Er is een geïntendeerd verband tussen geestelijke, emotionele en verstandelijke superiori- | |
[pagina 60]
| |
teit en personen die kleren maken of ermee werken. Een verklaring hiervoor biedt de etymologie van textiel, een woord dat is afgeleid van het Latijnse texo, dat betekent weven, vlechten of afbeelden in tapijtwerk. Interessant genoeg is in de Oxford Latin Dictionary de derde betekenis ervan: het construeren van een ingewikkelde structuur zoals een schip of ‘writings and other mental products’.Ga naar voetnoot15 Kleding en textiel vertegenwoordigen dus het potentieel voor poëzie en worden een metafoor voor Fancy's verhaalschepping: ‘En spint de vlok tot draad/Tot doek, waarop zij, eindloos voortbordurend,/De loop van al wat is, te aanschouwen geeft./En wie 't verband ontkent, is schuldig blind,/Ter nauwernood onschuldig wie 't niet kent!’ (247) De ingewikkelde allegorie voor poëzie wordt duidelijk. Prinses Erika bijvoorbeeld vertegenwoordigt het verhevene, dat niet alleen wordt aangeduid door haar aristocratische afkomst, maar ook door haar gedrag. Zij is een katachtig, moeilijk grijpbaar personage dat het verhevene uitbeeldt als afstandelijk, ontoegankelijk, ongedisciplineerd en toch edel. Tegenover prinses Erika staat Femke als vertegenwoordigster van het dagelijks bestaan en praktische werk. Verder koestert Erika de wens een wasmeisje te worden (460) en zou Femke aristocratisch kunnen zijn (309). Nadat hij de prik van Fancy heeft gevoeld, vermengen het verhevene en praktische zich in Wouters waarneming met elkaar. (177) Femke, Fancy en Erika vormen een tertium (267 en 335), dat invloed uitoefent op zijn verlangen naar kennis en Fancy, evenals op zijn strijd tegen maatschappelijke beperkingen. Om te slagen in zijn strijd om poëtisch te worden, moet Wouter zich door alle drie laten beïnvloeden. Hij ontvangt hun liefde, terwijl hij van de individuele personages het verhevene, het gewone, en de macht van de verbeelding leert kennen. Alle drie zijn nodig om poëzie voort te brengen. Anders, verklaart de vertelinstantie, bepaalt de aard van Wouters maatschappelijke stand dat hij ‘onpoëtisch’ blijft. (122-123) Wat is het dat onze vertelinstantie en auteur verhindert haar en zijn ‘ingewikkelde structuur’ tot een einde te brengen? Mogen wij als lezers een verzoening verwachten van de zorgvuldig gewoven spanning in Wouters leven? Het is duidelijk dat Wouter niet tevreden is met de werkelijkheid zoals hij die waarneemt. Hij wil veranderingen brengen in wat hij om zich heen ziet: ‘“Later, later!” dacht hij. Later, als-i bevrijd zou zijn van schoolse en huiselijke banden. Dan zoud-i 'n werelddeel gelukkig maken. En nog een. En nóg een...’ (177) Wouters bedoelingen zijn niet alleen qualitate qua edel, maar ook in die zin dat hij wenst als koning hele continenten gelukkig te maken, als ‘koning van Afrika’ (176) bijvoorbeeld. Onze vertelinstantie echter deelt mee dat voor Wouters dromen geen plaats is in de wereld en zij slechts een illusie blijven in de | |
[pagina 61]
| |
[pagina 62]
| |
levensgerichte, werkelijkheid-ontkennende houding van de dromer. Iemand die de werkelijkheid afwijst, is inderdaad een utopisch personage, maar het sturen van zo'n personage vereist dat het binnen de werkelijkheid blijft, terwijl het vasthoudt aan utopische opwellingen en de wil tot verandering. Men moet het motief van kleding en het werken met kleding in gedachten houden; de metafoor van poëzie is verstrengeld met de taken van alledag. Als Pater Jansen Femkes kunst in het herstellen van zijn ondergoed prijst, lezen we: ‘De hoogheid van Fancy versmaadde 't rangverschil tussen paters onderbroeken en de melkweg’. (219) Zoals de vertelinstantie uitlegt: de poëzie van de werkelijkheid staat veel hoger dan ‘liefelijk bontgekleurde - maar kinderachtige, onvoedzame en verderfelijke - dromerij!’ (335) Dit verklaart dat Femke van Wouter eist dat hij binnen drie maanden de eerste van zijn school is (168) en dat Holsma verandert van een schijnbaar vrijdenkend, liberaal persoon in iemand die Wouter aanmoedigt om zijn aandacht van het in tijd en ruimte ver afgelegene te verleggen naar het onmiddellijk hier en nu: ik was ook zo! - ze komt grotendeels voort uit luiheid. Het is gemakkelijker zich te verbeelden dat men zweeft boven 'n berg die heel in de verte ligt, dan in werkelijkheid z'n voet op te lichten om over 'n steentje te stappen. Onder de millioenen zaken die je zoudt willen doen, zijn er slechts weinige die je zoudt kunnen doen. [...] Vraag altijd jezelf af: ‘wat wordt er op dit ogenblik van me gevorderd?’ en gebruik niet de ingenomenheid met het vermeend hogere, als voorwendsel tot verwaarlozing van wat je lager toeschijnt. Je bent ontevreden met je tegenwoordig standpunt? wel, maak je 'n beter standpunt waard! [...] Vraag jezelf bij elke gelegenheid af: wat is m'n naastbijliggende plicht? (331) De vertelinstantie houdt een pleidooi voor literatuur die niet slechts de werkelijkheid afwijst zoals zij is, maar voor een literatuur die in staat is om veranderingen in die werkelijkheid teweeg te brengen. Het is niet de taak om van wereld te veranderen, maar om die wereld die voor je ligt te wijzigen. Poëzie die daartoe in staat is, kan niet bestaan uit ‘verdraaide poëzie en valse romantiek’. (163). Men moet in herinnering houden dat Wouter Fancy voor het eerst ontmoette bij de molens in de buurt van Femkes huis. Zij is hem niet verschenen in een droom of visioen. Wat kon een groter symbool zijn van de triomf van de Hollandse middenstand dan de molen. Als de wind (van verandering bijvoorbeeld) tegen deze machine blaast, wordt hij des te vastberadener in zijn taak van malen of zagen. De molen wordt een metafoor voor het ingewikkelde en machinale functioneren van de maatschappij; men wordt hier herinnerd aan Pennewips gesloten categorieën van leden uit de burgerklasse (21). Fancy moest naar Wouter komen | |
[pagina 63]
| |
vanuit de gewone, praktische wereld ten einde gebruik te maken van zijn ‘romanziekte’ (9), d.w.z. zijn fantasie en verlangen om de wereld te veranderen; ze wilde hem niet verliezen aan een soort van escapistische poëzie. Niet de droomwereld is Fancy's thuis, maar veeleer de open hoeken van de fantasie en de echte liefde die zij in de werkelijkheid aantreft. Als hij luistert naar het malen van de wieken van de zaagmolen, onthullen zij hun namen ‘Morgenstond’ en ‘Arend’, wat betekent een nieuw begin (morgenstond) boven de aarde (arend). Samen zingen zij de naam Fancy (25). Wouters leerproces is heel duidelijk; hij weet wat hij moet leren, maar onze vertelinstantie weet niet precies hoe het verteld moet worden. De indruk ontstaat dat het slot vermeden wordt, of zelfs verijdeld, omdat de vertelinstantie niet kan uitmaken wat zij met Wouter aanmoet. Hij zit gevangen tussen twee tegengestelde objecten van verlangen die de hele tekst door spanning veroorzaken. Voor Wouter betekent het terugkrijgen van zijn kleren, wat zijn voornaamste zorg is als het verhaal ophoudt, weer geaccepteerd worden in de maatschappij. Hij kan niet zomaar breken met de maatschappij: ‘Hij was niet grof genoeg van inborst om de draden waarmed-i zich aan de maatschappij verbonden voelde, eenvoudig te breken en zich vrij te maken...’ (448) Er is een duidelijke verschuiving in object van verlangen: van een romantische zoektocht naar Fancy en poëzie tot de alledaagse zaken van het burgerlijke leven, d.w.z. het dragen van fatsoenlijke kleren op straat. De Bijbel die Wouter in het begin van de hand heeft gedaan en de jas en hoed die hij verkoopt, om het gezin Calbb terug te betalen voor de parasol die hij gebroken had, mangelen het veelzijdige wezen van Fancy, dat in Wouters psyche verdrongen wordt. De openingszin van het hoofdstuk waarin beschreven wordt hoe Wouter naar zijn werk gaat, luidt: ‘Fancy's luim had alzo voor ditmaal uitgestormd [...] en de lezer wordt nogmaals uitdrukkelijk uitgenodigd z'n verwachting op de leest van het dagelijkse te schoeien’. (336) Van nu af aan houdt Wouter zich bezig met het onderdrukken van zijn romantische aandoeningen, met de ‘terzijdestelling van utopieën en fantastische begeerten’. (336) Steeds als hij denkt aan gebeurtenissen of mensen in zijn leven die hem kunnen afleiden van het hic et nunc, kijkt hij naar de afbeelding van Mercurius aan de muur van het kantoor, ‘die [...] ook geen leren aan 't lijf had’. (346) Het verlangen naar de dood openbaart zich letterlijk, als Wouter besluit zelfmoord te plegen omdat hij de parasol kapot heeft gemaakt. Zijn geestelijke dood echter had zich al voltrokken in het kantoor van Ouwetijd & Kopperlith: De romantiek - niet voor altoos, waarschijnlijk - uitgeput, geknot, bedorven. Zijn worsteling tegen afdwalen begon vrucht te dragen, en de | |
[pagina 64]
| |
inspanning om zich met niets te bemoeien dan wat allernaast voor de hand lag, werd pijnlijker omdat hij met de hem ingegeven nietigheden z'n ziel niet voeden kon. Hij was iemand die men 't ongezond gebruik van snoeperij verbiedt, en inplaats daarvan op zaagsel en zand onthaalt, of... op niets. (389-390) Kortom, zijn hele werktijd wordt gekenmerkt door het onder controle houden van zijn verlangens naar romantische ondernemingen en vrijdenken (416). Het Fancy-deel van zijn psychologische huishouding wordt niet ontwikkeld en in feite gesmoord en gedood. Hij heeft praktisch al zijn verlangen naar Fancy en poëzie verloren: ‘De bloemen zijner fantasie waren verlept en geurloos geworden’. (435) Femke zou hem kunnen redden van de verstikkende en schadelijke atmosfeer in het Kopperlithse huishouden; hij gaat naar haar toe na het pijnlijke voorval met de parasol. De vertelinstantie wil in geen enkele echte betekenis verder gaan en voegt hier (weer) een uitweiding in, waardoor het slot wordt vermeden. Als Wouter de parasol kapot maakt, en de eerste serieuze gedachte aan de dood bij hem opkomt, verwijst de vertelinstantie ernaar als een ‘wenselijke uitweg’. (444) Bedoelt zij een uitweg uit het verhaal? Is dit voor haar een gelegenheid om er een einde aan te maken? De vertelinstantie kan zich er niet toe zetten het verhaal te beëindigen. Wouter afmaken zou betekenen een werkelijk utopisch element in het aardse leven van de burgerij vernietigen. Maar waarom zou de vertelinstantie weigeren een uitspraak te doen als: ‘Indien Wouter niet kan leven in onze maatschappij, moeten we haar dan niet zo veranderen dat zij juist wel ruimte biedt aan dergelijke mensen, zodat zij bovendien een betere samenleving wordt?’ Er heerst bepaald verzet tegen een slot, als het verhaal ophoudt met een romantische of beter onromantische zoektocht. D.A. Miller beweert: ‘The text of obsession or idiosyncrasy is intrinsically interminable; as it can never be properly concluded, it can only be arbitrarily abandoned’.Ga naar voetnoot16 Peter King herinnert ons eraan: ‘Max Havelaar was written in a few weeks, Woutertje Pieterse was unfinished after seventeen years’.Ga naar voetnoot17 Laten we aannemen dat Woutertje een obsessie voor zijn auteur werd. Multatuli en zijn vertelinstantie wilden zich niet uit de hoek werken waar zij zichzelf in geschreven hadden. Of Wouter blijft zijn afzichtelijke jas dragen en blijft de outsider die hij eigenlijk is, of hij vindt zijn kleren weer en keert terug naar de Kopperliths met geld voor de parasol en verzoening in elke betekenis van het woord. Zelfs dit wordt door de | |
[pagina 65]
| |
vertelinstantie op losse schroeven gezet, als zij beschrijft hoe Wouter het geld uitgeeft dat hij van prinses Erika heeft gekregen om zijn jas terug te kopen. Op de trekschuit naar Haarlem hebben vele ogen gezien dat Wouter geld heeft; zal het gestolen worden? Zal hij de winkel vinden waar hij zijn jas heeft verkocht? Als Multatuli dertig jaar langer had geleefd zou de Wouter-vertelling eenvoudig twee keer zo lang zijn geweest en weinig meer dan een verzameling van ingenieuze uitweidingen. De besluiteloosheid van het verhaal is te wijten aan het ongewenste besef dat Wouter niet kan leven in een burgerlijke maatschappij zonder hetzij zijn verlangen naar Fancy, hetzij zijn verlangen om in die maatschappij verankerd te blijven, op te geven. Het eerste zou hem bestemmen tot het leven van een outsider, waarin hij lichamelijk te grond zou gaan, het tweede zou een aards bestaan betekenen, waarin hij geestelijk zou ondergaan. Er was geen bevredigende manier om het verhaal te beëndigen. In spanning verkerend tussen twee objecten van verlangen, gaat Wouter als gevolg van dat ongewenste besef van de vertelinstantie en van Multatuli nergens meer heen. |
|