Over Multatuli. Delen 26-27
(1991)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gerard Termorshuizen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vaak gedeeltelijk - lazen en het al dan niet op school behandeld kregen!
Portret Multatuli (1974, olieverf, 40 × 50 cm) door de Indonesische schilder Baharudin. In het bezit van de auteur (zie ook aant. 7). Foto: David Fischer
Wat eigenlijk was de plaats en de rol van Multatuli en zijn werk binnen het literatuuronderwijs in het vroegere Indië? Juist in verband met de publikatie van de Max Havelaar in de Indonesische vertaling is daar nogal wat over gezegd en geschreven. Uit die reacties wordt in ieder geval duidelijk - we konden dat ook wel vermoeden - dat het wel of niet toelaten van Multatuli tot de les afhankelijk was van de houding van de desbetreffende leraren Nederlands (soms ook Geschiedenis) ten opzichte van het in de jaren twintig en dertig sterk opgekomen Indonesische nationalisme. Natuurlijk waren er docenten voor wie Multatuli taboe was en die hun afkeer bijvoorbeeld verdisconteerden in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een laag cijfer, wanneer hun leerlingen - vooraanstaande Indonesiërs als dr. Abu Hanifah, Usmar Ismail en dr. Slamet Iman Santosa hebben dat ervaren - de Max Havelaar tijdens een spreekbeurt ter sprake brachten of op hun literatuurlijst lieten figureren.Ga naar voetnoot3 Andere docenten echter praatten met enthousiasme over het boek en lazen er uit voor. Op de middelbare school waar Resink zat, in de jaren twintig in Yogyakarta, was de roman zelfs verplichte literatuur.Ga naar voetnoot4 H.B. Jassin, de vertaler van het boek, kwam er al eerder, op de lagere school, mee in contact. In 1973 verklaarde hij: Mijn kennismaking met Multatuli dateert eigenlijk al van ruim veertig jaren geleden toen onze hoofdonderwijzer, de heer M.A. Duisterhof, ons stukken voorlas uit de Max Havelaar, namelijk de rede tot de hoofden van Lebak en de treurige romance Saïdjah en Adinda. Ik zat toen op de Hollands-Inlandse School en ofschoon wij als leerlingen van de vijfde klas nog niet alles konden begrijpen, vonden we de rede en het verhaal toch erg mooi door de klanken en het ritme en vooral ook door de wijze van voordracht van genoemde hoofdonderwijzer. De naam Multatuli is ons bijgebleven en ik geloof dat Duisterhof op die manier ons voor het eerst de wereld van de literatuur binnenleidde zonder dat wij nog wisten wat literatuur was. (...) Ook de vooral door haar roman Buiten het gareel (1940) bekend geworden nationaliste Soewarsih Djojopoespito kreeg de Max Havelaar voorgelezen. Dat was op de Europese kweekschool in Surabaya waar zij les kreeg van leraar Nederlands Veltman. En ook in haar geval wordt duidelijk wat Multatuli betekende voor jonge, zich ontwikkelende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indonesiërs. In haar in de jaren zeventig opgetekende - grotendeels ongepubliceerd gebleven - herinneringenGa naar voetnoot6 schreef zij onder andere: Na zo'n lezing over Max Havelaar voelde ik me niet meer eenzaam thuis. Opeens had mijn leven zin en betekenis gekregen, en besefte ik, wat mijn toekomstdromen moesten zijn. Ik hoorde mijn buurmeisjes praten en lachen. Maar ik dacht bij mezelf: ‘Mijn leven is anders ingesteld dan het hunne. Noem het dat wij geen “jeugd” beleven, maar voor ons, jonge Indonesiërs, is geen jeugd weggelegd. Want zodra wij de schoolbanken verlaten hebben, wacht ons allen een zware taak: leiders te worden van ons volk’. Het leek hoovaardig om het zo te zeggen, maar later is gebleken, dat wij, die jeugd van mijn tijd dan, veel hebben moeten bijdragen tot de nationale beweging (...) Over een leraar, Multatuli en hun beider invloed schreef ook de schilder Baharudin:Ga naar voetnoot7 De leraar Nederlands uit mijn tijd (1925-1927), waar ik het over had in mijn vorige brief, was een nog jonge leerkracht op de christelijke Mulo waar ik op school ging. Deze particuliere school was gesubsidieerd. Hij kwam in 1925 over uit Nederland (...). Hij was op en top nog een vrij nuchtere Hollander, nog niet bedorven door koloniale gewoonten, manieren, machtsvertoon etc. Hij was zeer intelligent en was toen dertig jaar oud. Het feit wilde, dat zijn leraarschap samenviel met de opkomst van de toen nog jonge Indonesische politieke leiders dr. Soetomo, Soekarno, Hatta en Sjahrir (...). De jonge leraar wist blijkbaar maar al te goed wat er toen in ons omging. Hij wist bijvoorbeeld dat enkele jongens (Indonesiërs) nogal vaak op de Nationale bijeenkomsten kwamen. Hij stak zijn meningen hierover niet onder stoelen en banken. Zijn mening was verre van dat soort reactie tegen onze Nationale beweging. Hij sprak er vrij en ongebonden over, al liet hij niet blijken, dat hij het volkomen natuurlijk vond en dat maakte juist het gewenste effect en wij raakten dan ook in vervoering. Hij nodigde ons zelfs uit tot een debat, niet in de klas, maar zo tussen de lesuren in de uitspanning. De oudsten van ons voelden zich helemaal in hun element. Het ideaal van een vrij volk was allicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdthema. Ik herinner mij niet meer precies hoe de zogenaamde debatten zich ontwikkelden uit de uitingen van de nog zeer jonge jongens die zich alleen op hun Nationale intuities lieten drijven. Ik kan me nu heus niet meer herinneren hoe de bewuste leraar het allemaal opnam en zijn standpunt vrijgaf, maar een feit was het, dat het nog steeds indruk op mij maakt. In dit klimaat kwam dan ook de Max Havelaar ter sprake. Nu moet u niet denken, dat we het allemaal snapten waar het om ging. Dat wist de leraar evengoed en wat hij daarna deed, was dan ook gewoon voorlezen, niet letterlijk maar improvisatorisch, over Saïdjah en Adinda en andere wellicht wel zeer geselecteerde passages uit de Max Havelaar, wat wij maar half en half konden verwerken. Maar wat deed het er toe? De leraar Nederlands heeft ons op één van Nederlands vooraanstaande schrijvers attent gemaakt, wie de onderdrukte ‘Javaan’ meer aan het hart lag dan een stel koloniale Nederlanders als machthebbers over de gordel van smaragd. De jonge leraar werd dan ook kort daarop overgeplaatst naar Malang. Zo'n laatste opmerking wijst er weer op hoe gevoelig de Max Havelaar lag in koloniale kring. In en buiten het onderwijs. Dit verklaart ook waarom er in de koloniale tijd geen vertaling van het boek verscheen, waardoor het niet kon worden gelezen door Indonesiërs die niet het voorrecht hadden Nederlands onderwijs te volgen. De aangewezen instantie voor zo'n uitgave zou het uitgevershuis Balai Poestaka zijn geweest, het officiële kantoor voor Volkslectuur. Maar volgens Jassin - hijzelf las het boek zonder enig probleem voor zijn eindexamen H.B.S. in MedanGa naar voetnoot8 - was zoiets uitgesloten: ‘(...) een vertaling van Multatuli is nooit aan de orde gekomen, omdat Balai Poestaka een gouvernements-instelling was en Multatuli's ideeën toch al te grote invloed hadden op de toen opkomende nationale vrijheidsgeest’.Ga naar voetnoot9 Multatuli als een symbool van menselijkheid en als een natuurlijke medestander in de strijd voor de nationale onafhankelijkheid, zò werd hij voor de oorlog door veel jonge Indonesiërs gezien en gepresenteerd in nationalistische toespraken en geschriften. Daar lag voor hen de betekenis van de Max Havelaar, de essentie, die zij - behalve in de slotwoorden van de roman - samengevat vonden in de geschiedenis van Saïdjah en Adinda en in Havelaars toespraak tot de hoofden van Lebak. Van die twee fragmenten is het vooral het verhaal over die twee eenvoudige desa-kinderen geweest - deerniswekkende slachtoffers van het koloniale regime - dat een rol heeft gespeeld bij de bewustwording van de Indonesische elite. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Saïdjah en Adinda zijn populair gebleven. Het is bij uitstek dank zij hen dat Multatuli na de kemerdekaan (onafhankelijkheid) is blijven voortleven in Indonesië.Ga naar voetnoot10 Het is steeds weer hun drama geweest, dat door vertalingen en bewerkingen, radiohoorspelen en toneelbewerkingen centraal kwam te staan tijdens de verschillende Multatuli-herdenkingen die er - zij het dan in het algemeen in een beperkte kring van literatoren en studenten - in de jaren vijftig en zestig in Jakarta (en vermoedelijk ook wel daar buiten) zijn gehouden. Dat was ook het geval in 1970, toen in Taman Ismail Marzuki, het Cultureel Centrum van de hoofdstad, een gedramatiseerde versie van Saïdjahs en Adinda's lotgevallen ten tonele werd gebracht. Ook op andere wijze werd in dit ‘officiële’ herdenkingsjaar aandacht gegeven aan Multatuli. Zo verschenen er in verschillende kranten en periodieken artikelen, onder andere in het juli-nummer van het tijdschrift Ragi Buana waarin F.K.N. Harahap schreef: In het 150e herdenkingsjaar van de geboorte van Multatuli sporen wij de regering van de Republiek Indonesië aan ernstig in overweging te nemen E. Douwes Dekker postuum op te nemen in de rij van buitenlanders die zich op buitengewone wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor het volk van Indonesië.Ga naar voetnoot11 Het Multatuli-jaar 1970 viel wat de verhoudingen tussen Indonesië en Nederland betreft op een gelukkig moment. Die relatie was zelfs zozeer verbeterd, dat in 1969 een Cultureel Accoord tussen beide landen kon worden gesloten. Dit had weer tot gevolg dat de in de jaren vijftig onder druk van de omstandigheden ter ziele gegane afdeling Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universitas Indonesia in Jakarta werd heropend. In januari 1970 startte deze jurusan haar eerste jaar. J.W. de Vries en ikzelf waren de eerste Nederlandse docenten, hij voor taalkunde en taalbeheersing en ik voor letterkunde en cultuur. Voor het eerst sinds bijna twintig jaar werd het Nederlands weer als ‘vak’ onderwezen aan een Indonesische universiteit. Het lag voor de hand dat ik in dat eerste jaar wat extra aandacht zou besteden aan Multatuli. Bij de voorbereiding daarvan ontdekte ik spoedig, dat behalve ‘Saïdjah en Adinda’ en een enkel fragmentje hier en daar in een krant of tijdschrift geen werk van Multatuli in het Indonesisch was vertaald. Eenmaal met die handicap geconfronteerd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam de gedachte aan een vertaling van de Max Havelaar als vanzelf. Initiatieven daartoe, zo bleek mij, waren er al eerder geweest. In 1953 bijvoorbeeld had de bekende Multatuli-bewonderaar Boejoeng Saleh voor zo'n vertaling gepleit.Ga naar voetnoot12 Er kwam er ook een, in de jaren zestig, van de hand van Haksan Wirasutisna. Ze werd toegestuurd aan Balai Pustaka (een ‘voortzetting’ van het onder het Nederlandse gouvernement opererende uitgevershuis) dat de zaak op de lange baan schoof, onder meer door het manuscript ‘voor correctie’ terug te sturen aan de vertaler.Ga naar voetnoot13 Tot een uitgave kwam het nooit. Zeker nìet vanwege de mogelijk mindere kwaliteit van de vertaling - het manuscript schijnt trouwens zoekgeraakt - wèl om financiële redenen. Een literaire uitgever durfde zo'n investering nodig voor een boek als de Max Havelaar doodgewoon niet aan. Dat is ook begrijpelijk, als men zich realiseert dat ‘literatuur’ een uiterst marginaal verschijnsel vormt in de Indonesische samenleving. Aan die bescheiden rol liggen ten dele economische oorzaken ten grondslag. Maar veel meer nog heeft die geringe aandacht te maken met de afwezigheid in Indonesië van een leescultuur. Het literatuuronderwijs op de middelbare scholen stelt weinig voor, en aan goede bibliotheken, zowel op school als daarbuiten, ontbreekt het vrijwel. Leesgewoonten worden dan ook nauwelijks aangekweekt. De dagelijkse omgang met boeken is voor scholieren en studenten niet iets vanzelfsprekends, òòk niet voor hen die aan een literaire faculteit of lerarenopleiding studeren en evenmin voor degenen die horen bij een vakgroep waar de ‘eigen’ Indonesische letterkunde wordt onderwezen. Letten we er bovendien op, wie er vooral op die opleidingen terecht komen: jonge mensen die, op enkele uitzonderingen na, heel iets anders hadden willen studeren - medicijnen, iets technisch, economie, een vak in ieder geval waarmee wat te verdienen valt - maar die, uitgezeefd bij de elk jaar weer massaal georganiseerde toelatingsexamens, zich zagen doorgeschoven naar ‘letteren’. In het algemeen ongeïnteresseerde en ongemotiveerde studenten dus, met als voorland een slecht betaalde en dus maatschappelijk in weinig aanzien staande baan in het onderwijs. Niet bepaald de figuren van wie scholieren het voor hun ‘vorming’ moeten hebben. Er wordt in de pers zo nu en dan over dit soort kwesties geschreven. Soms zelfs heel indringend. Niet zelden wordt de afwezigheid van een leescultuur in verband gebracht met de slechte kwaliteit van het onderwijs en het povere intellectuele klimaat in Indonesië in het algemeen. Dat deed ook Pramudito in het dagblad Angkatan Bersenjata van 3 april 1975, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin hij de situatie onder andere karakteriseerde door haar te vergelijken met die in andere landen. Waarom kopen Indonesiërs met een schoolopleiding geen romans, verhalen of poëzie? Omdat literatuur niet een ‘goed’ is dat hoort bij de trots van onze intellectuelen. Het lezen van een pas verschenen roman en het daarover praten met vrienden, met een zekere trots als die het nog niet hebben ingezien, hoort niet tot hun gewoonten. In de dagelijkse conversatie, thuis, op de campus, in de warong of op het station, vormen literaire boeken geen gesprekstof. Hoe verschilt dit met de ontwikkelde landen, waar een ieder - wie er geweest is, zal het beamen - is doortrokken van een leescultuur. Op reis, in een vliegtuig, trein of bus vormt een boek de meest geëigende metgezel om de tijd mee door te brengen. Het lezen van een boek is daar als een meisje dat gek is van mode. Wanneer ze de mode niet kan volgen, voelt ze zich beschaamd, uit de tijd. Zo gaat het ook met lezen. Als ze daar niet lezen, voelen ze zich beschaamd, hebben het idee de boot te hebben gemist omdat ze de laatste ontwikkelingen niet hebben gevolgd. Welnu, zo'n cultuur missen wij te enen male.Ga naar voetnoot14 De hierboven geschetste situatie - ze heeft zich in de laatste jaren niet wezenlijk gewijzigd - maakt duidelijk dat de markt voor het boek, in het bijzonder die voor het literaire boek en tijdschrift, heel klein is. De weinige literaire uitgeverijen die er zijn, verkeren in een moeilijke financiële positie. Risico's worden vanzelfsprekend vermeden. Tot die risico's hoorde ook, ondanks Multatuli's faam in Indonesië, een - vooral door de vertaalkosten relatief dure - uitgave van de Max Havelaar. Dat werd mij in 1970 toen ik daarover sprak met uitgevers en anderen snel duidelijk. Enthousiasme voor een vertaling was er wel, en ook de overtuiging dat het ‘klimaat’ gunstiger was dan ooit tevoren. De tijd dat het boek in de politiek-emotionele sfeer kon worden getrokken was na de beëindiging van het Nieuw-Guinea conflict in de jaren zestig immers definitief voorbij. Bovendien bestond er sinds kort een Cultureel Accoord tussen de beide landen. Wat zou mooier zijn dan de vertaling van juist zo'n werk - ‘gemeenschappelijk bezit van Nederland en Indonesië’, zoals het wel is aangeduid - tot inzet te maken van een ‘gezamenlijke inspanning’! Daarvoor was in de eerste plaats een Nederlandse overheidssubsidie nodig. Die kwam er (f 13.500,-). De uitgever werd Djambatan in Jakarta. Als vertaler trad op de gerenommeerde criticus en vertaler H.B. Jassin die, in het vertrouwen dat het wel goed zat met de subsidie-aanvraag, al in oktober 1970 aan de slag was gegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De presentatie van de Max Havelaar in Rangkasbitung in 1972. Vooraan van links naar rechts: Ita Pamoentjak (uitgeefster), dr. H.B. Jassin (vertaler) en Gerard Termorshuizen. Daarachter verschillende ‘hoofden’ van Lebak. Foto: Bert Vinkenborg
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De afronding kreeg nu snel haar beslag. De tekst werd door mij - in samenwerking met Jassin - geannoteerd voor de Indonesische lezer en voorzien van een inleiding. Op 21 juli 1972 verscheen het boek. Van de editie werden tien exemplaren gebonden in karbouwenleer, die bij de officiële presentatie werden uitgereikt aan hen die betrokken waren bij de vertaling. ‘Was de karbouw toen de aanleiding tot het conflict’, schreef een krant, ‘hij is nu het symbool van vriendschap’.Ga naar voetnoot15 De Max Havelaar bleek een succes. Binnen drie maanden was de editie van 5000 exemplaren uitverkocht. Bijzonder snel, gemeten naar Indonesische maatstaven. ‘De “Max Havelaar” vindt aftrek als pisang goreng. (...) Een buitengewoon record voor een vertaald boek’, meldde Kompas midden september 1972.Ga naar voetnoot16 Zelden inderdaad vond een literair boek zo gretig aftrek in Indonesië als Multatuli's roman.Ga naar voetnoot17 Aan de verschijning ervan was dan ook vrij veel ruchtbaarheid gegeven. Enige publiciteit was er al vooraf, doordat de ondertekening van de overeenkomst tussen Ambassade en uitgeefster in januari 1972 werd bijgewoond door vertegenwoordigers van de pers. En toen het boek uitkwam, reageerden veel dag- en weekbladen daarop met kortere of langere besprekingen. Maar dat niet alleen. De verschijning van de vertaling ging gepaard met enkele bijzondere gebeurtenissen die nogal de aandacht trokken. Zo werd in het verband van het Jaar van het Internationale boek - en dat wàs 1972 - de vertaling op 21 juli 1972 officieel ten doop gehouden op het Indonesische Ministerie van Onderwijs en Cultuur. En drie dagen daarna, op de avond van de 24e juli, hield professor Teeuw in Taman Ismail Marzuki een intrigerende lezingGa naar voetnoot18 - zij werd ook in het Nederlands gepubliceerdGa naar voetnoot19 - over in de Max Havelaar voorkomende poëzie: de twee befaamde door Saïdjah gezongen liederen, hem ingegeven door zijn verlangen naar en verdriet om Adinda. De belangstelling was overweldigend, onder anderen van vroegere nationalisten en uit kringen van intellectuelen en artiesten. Indonesia Raya, een van de kranten die een impressie gaf van de avond, schreef: ‘Nog nooit waren er op een literaire bijeenkomst zoveel letterkundigen en schrijvers aanwezig als op verleden maandagavond, toen professor A. Teeuw zijn lezing hield over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de “Max Havelaar”. Wie vooral opvielen onder de aanwezigen waren oude figuren als Rustam Effendi, dr. Abu Hanifah, S. Takdir Alisjahbana, M.R. Dajoh, wat aantoonde hoe groot de invloed van Multatuli's boek op hen geweest is’.Ga naar voetnoot20 Een eveneens de aandacht trekkend gebeuren, een week na Teeuws optreden, was de overhandiging - door ambassadeur Scheltema - van de vertaling van de Max Havelaar aan de bupati (‘regent’) van Lebak, Hardiwinangun, en twee achterkleinzonen van de in de roman zo'n ongunstige rol spelende regent Karta Natanegara, Soethisna Prawiranegara en Wiwik Sastranegara. Het speelde zich alles af in Rangkasbitung (hoofdplaats van Lebak), op de alun-alun in de pendoppo bij de woning van de bupati (hetzelfde huis waar eens Karta Natanegara woonde), op een paar honderd meter afstand van de schamele resten van wat vroeger de ambtswoning van Douwes Dekker was. Onder de driehonderd genodigden die ik in de aanloop naar het moment suprème mocht toespreken,Ga naar voetnoot21 bevonden zich vrijwel alle kepala (hoofden) van Lebak. Zoals gezegd was de eerste druk van de vertaling binnen enkele maanden uitverkocht. In april 1973 verscheen - nu zonder subsidie, en dus werd het boek wat duurder - de tweede druk waarvoor ik mijn inleiding herzag en de aantekeningen hier en daar aanvulde; bovendien werd de tekst van het boek omgezet in de kort daarvoor van kracht geworden ‘nieuwe spelling’. Voor de derde druk, een speciaal voor het onderwijs bestemde ‘edisi pelajar’ (1974), werd de roman aanzienlijk ingekort. Ook de vierde (1977) en de vijfde editie (1981) geven een ‘verkorte’ Max Havelaar. De in 1985 uitgekomen - en tot dusver laatste - zesde druk bevat echter weer de volledige tekst van de roman. Een zevende druk zal niet lang meer op zich laten wachten. In aanmerking genomen dat alle edities een oplaag hadden van 5000, zijn er een kleine 30.000 exemplaren van de Max Havelaar in de Indonesische vertaling verkocht. Een bijzonderheid van de laatste drie drukken (de vierde tot en met de zesde) is nog, dat ze zijn geïllustreerd met foto's uit de in 1976 (in Nederland) uitgebrachte speelfilm ‘Max Havelaar’.
Hoe werd er in 1972 in de Indonesische pers gereageerd op de Max Havelaar? In samenwerking met Jassin en zijn documentatiecentrum kwam ik in het bezit van een kleine veertig reacties:Ga naar voetnoot22 korte en langere, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recensies en beschouwingen, maar ook aankondigingen van de vertaling, stukken die vooral ingaan op het randgebeuren (Teeuws lezing bijvoorbeeld of de bijeenkomst in Rangkasbitung) en een enkele maal ook ironische of moraliserende kanttekeningen in speciaal daarvoor bestemde rubrieken. Ik zal hieronder voornamelijk ingaan op reflecties op de Max Havelaar zelf. Literair-kritisch gezien valt wat er in kranten en tijdschriften over Multatuli's roman te berde is gebracht nogal tegen. Vrij veel recensenten besteden relatief ruime aandacht aan biografische gegevens over Douwes Dekker en de historische achtergronden van het boek - in het algemeen ontleend aan mijn inleiding - maar komen nauwelijks of niet toe aan de roman zelf. Des te interessanter zijn de opmerkingen van degenen die dat wel deden, die de ‘durf’ hadden een eerlijk oordeel te geven over de inhoud van het boek met die legendarische reputatie. De lectuur ervan, dat wordt gauw duidelijk, viel hun niet mee. In feite bleven zij even vreemd tegenover de roman staan als de Indonesische lezers - Resink merkte het bijvoorbeeld opGa naar voetnoot23 - uit de koloniale tijd. Hoe kan het ook eigenlijk anders in een samenleving die in zo essentiële opzichten verschilt van de Nederlandse, of die nu negentiende-eeuws is of eigentijds. Het gevoel voor humor bijvoorbeeld is in Indonesië van een wezenlijk andere aard, zodat figuren als Droogstoppel en Wawelaar gewoon niet tot leven kunnen komen. Het gevolg is dat veel van de aan deze karikaturale personages gewijde passages Indonesiërs ontgaat. Als men zich dit realiseert, kan men ook wat meer begrip opbrengen voor die - ietwat verontwaardigde - scribentGa naar voetnoot24 die dominee Wawelaar houdt voor Multatuli's spreekbuis, wanneer de eerste zijn kerkvolk verzekert dat de Javaan is gedoemd tot armoede omdat hij kafir, heiden, is en daarentegen de Nederlander zo welvarend om zijn ‘ware geloof’. Wat geldt voor de Droogstoppel- en Wawelaarpassages, gaat op voor vele andere bladzijden van de Max Havelaar: ze zijn de Indonesiër wezensvreemd, omdat ze zo oneindig ver weg staan van de eigen ervaringswereld. Het kan niet anders of de lezing van het boek moet voor velen in Indonesië een ontnuchterende ervaring geweest zijn: de roman bleek een nogal ontoegankelijk en een (mede om die reden) soms zelfs vervelend boek. We vinden dat verwoord in Kompas: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De door Multatuli in zijn boek gebezigde stijl is vlot en soepel. Zijn vermogen om te boeien is buitengewoon. Maar hoe verder men in het boek vordert, hoe serieuzer hij wordt. Dat is de moeilijkheid. Dikwijls zelfs steekt hij uitvoerige preken af, wat ons als lezers ertoe aanzet die bladzijden sprongsgewijze door te lezen.Ga naar voetnoot25 Veel verder gaat de kritiek van de recensent van het weekblad Tempo. Lettend op de structuur van de roman, brengt hij niet alleen de literaire waarde van de Max Havelaar in het geding, maar permitteert hij zich bovendien een scherpe opmerking over de psyche van de auteur: Voor de Indonesische lezers die onbekend zijn met de Nederlandse literaire geschiedenis, maar wel op de hoogte van de Indonesisch-Nederlandse politieke geschiedenis, is de Max Havelaar als literair werk slechts van weinig belang. (...) Het punt is dat, hoe groot de betekenis van Multatuli ook is voor de Nederlandse letterkunde, de Max Havelaar zelf niet een werk van bijzondere importantie vormt - zeker niet voor de Indonesische generatie die bijvoorbeeld Doctor Zjivago van Boris Pasternak heeft gelezen. De structuur van het boek - nogal bijzonder, zeker voor zijn tijd - kan hier en daar als vrij slordig worden aangemerkt, hoewel de schrijver zelf daar mogelijk bewust de hand in heeft gehad. Het gesprek van Havelaar met kontroleur Verbrugge en commandant Duclari, dat door de auteur wordt gebruikt om de kennis en levenservaring van zijn hoofdfiguur naar voren te laten komen, valt wel erg lang uit. En dat terwijl over het contact van assistent-resident Havelaar met de klagende inheemsen als ook met de regent, kortom de gedeelten die de bouwstoffen vormen voor de in het boek essentiële conflictsituatie, slechts globaal wordt verteld. Men moet erkennen dat Multatuli's zinnen, hoewel nogal lang, zinnen zijn die door hun rijkdom de aandacht gevangen kunnen houden. Maar vanaf het begin tot aan het eind vormt de Max Havelaar het portret van de hoofdfiguur, geplaatst tegen een beperkte achtergrond waar de gebeurtenissen op onevenwichtige wijze hun plaats krijgen toebedeeld in het geheel. Wellicht moeten we hier wel spreken van een soort narcisme.Ga naar voetnoot26 Het is een interessante karakteristiek. Inhoudelijk gezien is het stuk uit Tempo trouwens het beste dat er in 1972 in de Indonesische pers is geschreven over het boek. Het is ook het enige betoog waarin een creatie als die van Droogstoppel op haar juiste waarde wordt geschat. Is de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recensent in het algemeen nogal kritisch over de literaire kwaliteiten van de roman, uiteindelijk legt hij toch de nadruk op de historische betekenis ervan: Niettemin laat dit eerste werk van Multatuli direct zien, dat hij een buitengewoon schrijver is. De gedeelten waarin Droogstoppel aan het woord is, zijn erg levendig, met hun subtiele spot waar het de hypocriete Nederlandse zakenman betreft. De toespraak van Havelaar tot de hoofden van Lebak is eveneens erg mooi; mogelijk vormde ze - met haar verwijzing naar Jezus' bergrede in de bijbel - voor Multatuli een belangrijk fragment. Ook het bekende verhaal van Saïdjah en Adinda heeft een zeer bewuste stilering gekregen en is inderdaad ontroerend. Maar Multatuli is de eerste om te erkennen dat het boek als geheel niet hecht en degelijk doortimmerd is. Hij geeft toe dat het boek bont is, dat er weinig orde en weinig methode in te vinden is. ‘Goed, goed... alles goed’, zegt hij, ‘maar de Javaan wordt mishandeld!’ En dit was inderdaad zijn uitgangspunt èn zijn boodschap, 112 jaar geleden, toen het menselijk geweten niet altijd op zijn plaats zat, toen slechts de gouden twee-en-een-halve centstukken werden gehoord op de veilingen van de Nederlandse Handelsmaatschappij.Ga naar voetnoot27 Een ‘belangrijk historisch document’ noemt de Tempo-recensent de Max Havelaar al in het begin van zijn stuk. Een boek het lezen meer dan waard, maar dan wel in die zin dat de waarde ervan gebonden is aan een voorgoed afgesloten periode van de geschiedenis. Het is een oordeel waarmee deze criticus vrijwel alleen blijkt te staan. Zeker, er zijn er meer die de roman aanprijzen als een historische bron, als ‘documentatiemateriaal voor de studie van de sociale geschiedenis van Indonesië’.Ga naar voetnoot28 Tegelijkertijd echter leggen zij - of suggereren op z'n minst - een verbinding met het heden, zien zij de Max Havelaar als een niet aan een bepaalde tijd gebonden appèl op het menselijk geweten en Multatuli als een boven het koloniale verleden uitstijgend symbool van humaniteit. Het is deze zienswijze - dezelfde als die van de Indonesische lezers uit de koloniale periode en van de geschiedenisboekjes daarna - die in feite de essentie vormt van het merendeel van de reacties op de vertaling. Refererend aan Multatuli's ‘bekentenis’ dat ‘Saïdjah en Adinda’ een fictioneel verhaal is en diens onmiddellijk daaraan toegevoegde verzekering: ‘Maar ik weet meer dan dit alles. Ik weet, en ik kan het bewijzen dat er vele Adinda's waren en vele Saïdjahs’, schrijft Kompas: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Saidjah en Adinda (1973, olieverf, 50×62 cm) door de Indonesische schilder Baharudin. In het bezit van de auteur (zie ook aant. 7). Foto: David Fischer.
De roman zelf riekt te zeer naar een pamflet, zij het dan een interessant pamflet. Dat geldt althans voor enkele grote stukken uit het boek. Veel historici gebruiken het boek als een historische bron. Het is echter beter het als fictie te lezen. Dat is ook veel meer verantwoord, omdat - zoals Multatuli zegt - ‘wat verdichtsel is in het bijzonder, waarheid wordt in het algemeen’.Ga naar voetnoot29 Multatuli als symbool, staande voor waarheid en menselijkheid. Ook de volgende drie, uit verschillende kranten komende, citaten getuigen ervan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Multatuli's leven werd gekenmerkt door ridderlijkheid in de wijze waarop hij opkwam voor de zwakken, door moed in zijn streven naar waarheid en door eerlijkheid in de aanvaarding van de consequenties van zijn optreden.Ga naar voetnoot30 De hieronder staande fragmenten komen uit een artikel van de hand van Slamet Sukirnanto die, aanwezig bij de overhandiging van de Max Havelaar aan de nazaten van Karta Natanegara, nog wat rondkijkt in Rangkasbitung en daaraan zijn ontboezemingen ontleent: Is er niet een geschiedenis van menselijkheid verbonden aan Rangkasbitung? Daar waar de humanist Douwes Dekker - een eenzame pool - zich toonde in zijn tegendraads gedrag en stelling nam tegen een machtsstructuur in dit tropische gebied, die in zijn dagen zo krachtig was? (...) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recht die zich bedroefd voelen, omdat zij beslissingen moeten nemen die niet te vermijden zijn, gedwongen als zij zijn recht te spreken over iemand die een kip heeft gestolen, omdat hij honger had. Havelaar, ook nu nog staan er kleine humanisten op! Multatuli en zijn alter-ego Max Havelaar als voorbeelden voor het heden. Enkele andere critici - zij het de een wat omzichtiger dan de ander, want zonder risico is zoiets niet - gingen aanzienlijk verder dan Sukirnanto. In hun opmerkingen wordt een ondubbelzinnige relatie gelegd met de actualiteit in een land waar de orang kecil, de kleine man - arm, vaak zonder werk en rechteloos - het heel moeilijk heeft. Naar aanleiding van een - bij de installatie van een nieuwe gouverneur in Kupang (Timor) - door een hoogwaardigheidsbekleder aan de lokale bestuurders gedaan ‘verzoek’ om ‘zich niet te gedragen als de bestuursambtenaren in de koloniale tijd’, merkte de columnist van Kompas Mang Usil (‘Bemoeial’) daarbij op: ‘Als het even kan, zou men zich moeten gedragen als de assistent-resident Douwes Dekker alias Multatuli het deed: niet het zwakke volk onderdrukken, maar het beschermen’.Ga naar voetnoot34 Een wenk voor de regeerders van zijn land heeft ook H. Soerio in The Jakarta Times (een van de twee Engels-talige kranten in de Indonesische hoofdstad). Zijn voor het overige nogal feitelijke recensie eindigt hij met: ‘Moge het boek in het bezit komen van en gelezen worden door onze tegenwoordige bestuurders en geleerden: vanuit belangstelling voor de geschiedenis van een oud-koloniaal regime, maar meer nog om te voorkomen dat “l'histoire se répète”.’Ga naar voetnoot35 Al eerder in The Jakarta Times verscheen het indringende, met sociaal sentiment geladen ‘We long for you Max Havelaar’,Ga naar voetnoot36 geschreven door Parakitri (een schuilnaam!). Hier volgen enkele fragmenten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu dit boek in het Indonesisch is vertaald, zal het velen van ons volk in handen komen. En wanneer iemand van ons het leest en hij niet wordt getroffen door de grote literaire kwaliteit ervan, dan zal hij zich toch in ieder geval één ding realiseren: dat we tegenwoordig nauwelijks één Max Havelaar hebben, die met hart en ziel de ellende en de armoede kan meevoelen die ons volk al gedurende vele jaren ondergaat; de Havelaar die we nodig hebben om ons de bittere werkelijkheid van ons maatschappelijk leven te doen vergeten. Hier verder citeren is niet nodig: we herkennen het fraaie portret dat Max Havelaar van zichzelf geeft. Het loont de moeite de passage er nog eens op na te slaan, immers ze geeft het antwoord op Parakitri's vraag: ‘...op wat voor wijze verstaan wij de persoonlijkheid van Havelaar waarnaar we verlangen?’ Na Max Havelaars zelfportret lezen we bij Parakitri: Nu kunnen we slechts verlangen naar beide: de Max Havelaar als een literair boek, en Max Havelaar als een type persoonlijkheid. We weten dat Dante de dageraad van de Renaissance aankondigde met zijn La Divina Commedia, Pierre-Augustin Caron de Beaumarchais de Franse Revolutie in gang zette met zijn Le mariage de Figaro, Harriet Beecher Stowe de slavernij afschafte met haar Uncle Tom's cabin en Sinclair Lewis met zijn Babbitt de dorre ziel van de zakenman blootlegde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier de mogelijkheid ons meest waardevolle bezit te bewaren en te koesteren: ons hart en gevoel. Met wat ik hierboven schreef en citeerde, is het belangrijkste wel gezegd over de ontvangst in de Indonesische pers van de vertaling van Multatuli's Max Havelaar. Aan twee kwesties wil ik hier nog aandacht besteden: de reactie van Karta Natanegara's achterkleinzonen Soethisna Prawiranegara en Wiwik Sastranegara op de verschijning van de vertaling - en de nawerking ervan in de pers - en de in juli 1972 ondernomen tocht door Lebak, die leidde tot de fototentoonstelling ‘Terug naar Lebak’. Beide zaken hebben in zoverre met elkaar te maken, dat er van die tocht (en dus van de tentoonstelling) vermoedelijk niets was gekomen als de nazaten van de ‘beruchte regent’ op het moment dat de excursie werd georganiseerd op de hoogte waren geweest van de inhoud van de Max Havelaar. Dat waren zij - al hadden zij die indruk voortdurend gewekt - dus niet. En dat waren zij nog evenmin op die daaropvolgende eerste augustus, toen hun in Rangkasbitung het boek werd overhandigd. Maar daarover dadelijk. Eerst de tocht en de foto's. Mede in verband met de vertaling van de Max Havelaar kwam ik nogal eens in Rangkasbitung waar ik behalve met de bupati kennis had gemaakt met Prawiranegara en zijn broer, beiden respectievelijk als lid van het DPR (het ‘Parlement’) en het DPRD (soort ‘Provinciale Staten’) hoge posten bekledend. Zij waren zeer content met de op handen zijnde verschijning van de roman, een boek immers over ‘hun’ Lebak dat zij - zoals ons later duidelijk werd - bij Multatuli beschreven dachten als een soort bakermat van het Indonesische nationalisme met een positieve rol daarin van hun voorvader Karta Natanegara. Toen ik hun mijn wens kenbaar maakte de plaatsen te willen bezoeken waar zich volgens de roman het drama van Lebak had afgespeeld, waren zij graag bereid dat verzoek te honoreren. Zonder die steun was zo'n reis onmogelijk, zoals mij het jaar daarvoor al was gebleken. Badur bijvoorbeeld, het dorp van Saïdjah en Adinda, ligt in een vrijwel ontoegankelijk gebied. Een kleine expeditie werd voorbereid. Mijn belangrijkste metgezel was Bert Vinkenborg, directeur van het Erasmushuis en een goed fotograaf, met wie ik al eerder het traject Jakarta-Rangkasbitung in beeld had gebracht. Tot ons kleine gezelschap behoorden onder anderen Soethisna Prawiranegara, Machfudi Mangkudilaga (van het Arsip Nasio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nal) en de historicus Adri Lapian. Met twee landrovers reisden we op 9 juli 1972 door het zeer bosrijke Lebak. Via Gunung-Kencana, het dorp waar het districtshoofd van Parang-Kujang - hij die de buffels van Saïdjahs vader afnam - woonde, voerde de tocht ons ten slotte - de laatste zeven kilometer te voet - naar de desa Badur, ons einddoel. Van het heel mooie fotomateriaal kon, dank zij (al weer) de steun van het ministerie van C.R.M.Ga naar voetnoot38 een tentoonstelling - in totaal 42 foto's op groot formaat - worden samengesteld. Zij was, in juni 1973, voor het eerst te zien in het Erasmushuis en maakte vervolgens een succesvolle toernee langs een aantal culturele centra in Indonesië. Van het geëxposeerde materiaal werd een tweede exemplaar gemaakt voor het Letterkundig Museum in Den Haag. Het was deze collectie die behalve in Liverpool twee maal te zien was in Nederland: in 1981 in Utrecht en in 1987 in Leiden.Ga naar voetnoot39 Bij de tentoonstelling verscheen het tweetalige ‘gidsje’ Kembali ke Lebak/Terug naar Lebak (1973).Ga naar voetnoot40
Drie weken na onze sentimental journey door Lebak en een dag of negen na de verschijning van de vertaling van de Max Havelaar vond in Rangkasbitung de bijeenkomst plaats, waar de bupati en Karta Natanegara's nakomelingschap hun exemplaar van Multatuli's roman kregen uitgereikt. Een plechtig en tegelijk feestelijk samenzijn dat werd besloten met een selamatan waar onder meer een groepje Baduy - een in het binnenland van Lebak in isolement levende volksstam - hun specifieke muziekinstrumenten bespeelden. De aanwezigheid van ambassadeur Scheltema was geheel in overeenstemming met de wens van de organisatoren. Het lag aanvankelijk in de bedoeling dat cultureel attaché Van den Berg de boeken zou overhandigen, maar na een uitdrukkelijk verzoek van bupati Hardiwinangun, die daarvoor enkele keren naar de Ambassade in Jakarta kwam, werd dat voornemen gewijzigd en vertrok ook Scheltema op 1 augustus naar Rangkasbitung. Het gebeuren bracht de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Badur, het dorp van Saïdjah en Adinda (1972). Foto: Bert Vinkenborg
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stille hoofdplaats van Lebak in rep en roer, en de drie voornaamste ingezetenen van het stadje kwamen volgens het door hen zelf bedachte scenario in het centrum van de belangstelling te staan. Ook van die van de media. Wat minder prettig gestemd gingen de bedoelde notabelen zich voelen, toen zij die avond gingen zitten lezen in het zojuist op een zo glorieuze wijze verworven boekwerk. Wat de twee broers betreft ging dat onbehagen allengs over in verwarring en boosheid, naarmate zij hun illustere voorvader afgeschilderd zagen als een notoire uitbuiter van het arme volk van Lebak. Als de representanten van een oud adellijk geslacht van gezagdragers voelden zij zich in hoge mate malu, beschaamd, gemaakt voor het oog van de wereld. Een voor hen ‘grote’ dag zagen zij alsnog veranderd in een blamage. Wat viel er echter voor hen na alles wat er in hun Rangkasbitung had plaatsgevonden nog te doen? Niet veel natuurlijk. Was bovendien de verschijning van het boek niet als het ware geautoriseerd - heel belangrijk in een land als Indonesië - door minister Mashuri's (althans van zijn naam voorziene) voorwoord! Hun ‘probleem’ werd aardig verwoord in Indonesia Raya van 9 september 1972: ‘Enige tijd geleden overhandigde ambassadeur Hugo Scheltema enige exemplaren van de Max Havelaar aan de afstammelingen van Karta Natanegara, die in Rangkasbitung wonen. Zij blijken niet zo blij met het beeld dat Multatuli schetste van hun voorouder. Wanneer zij òòk willen protesteren... bij wie?’Ga naar voetnoot41
Zoals het bovenstaande duidelijk maakt - en natuurlijk ook te verwachten was - drong de in Lebaks hoofdplaats ontstane ontstemming spoedig door tot Jakarta, onder andere tot bepaalde kranten daar. Waarschijnlijk moeten we de al op 7 augustus 1972 door de columnist Dr. Clenik in Merdeka neergeschreven ‘Notes’ over Scheltema's officiële aanwezigheid in Rangkasbitung in dat licht beoordelen. Uit Cleniks mengsel van ironie en cynisme valt trouwens op te maken, dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de Nederlandse ambassadeur in Lebak was op uitdrukkelijk verzoek van zijn gastheren. ‘Terlalu’ (Te erg) staat er boven zijn drie stukjes. Het eerste luidt: Multatuli's Max Havelaar is nu vertaald. Het boek vertelt onder andere over het leed van de inheemse bevolking, omdat het werd uitgezogen door de Bupati van Lebak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede gaat als volgt: De Nederlandse ambassadeur Scheltema voelde zich kennelijk vereerd de vertaling van de roman te overhandigen aan de drie nazaten van de hierboven aangeduide Bupati van Lebak, van wie er een deel uit maakt van de DPRD en een ander lid is van de DPR. En Cleniks laatste opmerking: Toen Dr. Clenik in een van de hoofdstedelijke kranten een foto zag van de uitreiking van de Max Havelaar door de Nederlandse ambassadeur, wist hij niet wat ervan te denken: ging het hier nu om een eerbetoon of om een belediging??? Misschien herinnert ook Kompas in zijn artikel van 19 september 1972 wel aan het door de verschijning van de Max Havelaar bij Karta Natanegara's familie opgewekte misnoegen. Maar de passage is ook zonder dat de moeite waard: Volgens mij is de wijze waarop Multatuli de macht van een bupati uit die tijd schetst heel eigenaardig. Het is alsof op Java niet de Nederlanders de baas waren, maar de bupati's. Het is alsof Multatuli wil zeggen dat de ergste misdadigers de feodale bestuurders waren, en dat de Indisch-Nederlandse regering en soldaten slechts strooplikkers waren met de langste tong.Ga naar voetnoot42 Er wordt hier geraakt aan een teer punt. Natuurlijk, bij Multatuli te lezen dat het gouvernement zich in zijn bestuurspraktijk bediende van de plaatselijke aristocratie en dat er onder die laatste lieden waren die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
misbruik maakten van hun positie, was voor Indonesische lezers met enige historische kennis geen nieuws. Wat sommige kritische Indonesiërs, zoals de journalist hierboven, echter hinderde, was dat Multatuli naar hun mening de zwartepiet wel eens wat al te nadrukkelijk toespeelde aan de Lebakse potentaten en daarmee een onevenwichtig beeld schetste van de verhoudingen tussen Nederlandse machthebbers en de inheemse bestuurders. Een vertekend beeld, met een - in hun optiek - grofheid tot gevolg. Want waarom toch liet Multatuli in zijn roman de Nederlandse hoofdrolspelers schuil gaan achter fictieve namen (Slijmering, Verbrugge, Duclari), terwijl hij de bupati van Lebak aanduidde met zijn volledige naam! Onder verwijzing naar dit feit schreef de bekende criticus en schrijver Subagio Sastrowardoyo in NRC-Handelsblad van 11 december 1987: ‘Voor de nazaten van de regent is de Max Havelaar een boek dat de naam van de familie voor altijd heeft bezoedeld’.Ga naar voetnoot43 Ondernam die familie nog iets? Het schijnt dat Soethisna Prawiranegara, optredend namens zijn verwanten, een artikel of ‘ingezonden brief’ schreef voor een krant. Jassin noch ik hebben er ooit de hand op kunnen leggen. Maar als er een ‘protest’ van zijn hand is verschenen, dan weten we wel ongeveer wat er in staat. In het najaar van 1972 produceerde Prawiranegara namelijk een getypt stuk waarvan hij kopieën deed toekomen aan relaties van hem. Zo kwam het ook mij in handen. Over de inhoud kan ik kort zijn. Prawiranegara beroept zich onder andere op Rob Nieuwenhuys' ‘Tussen twee werelddelen’. Hij bedoelt natuurlijk diens ‘De zaak Lebak’ in de bundel Tussen twee vaderlanden. Hij blijkt het essay - de ‘vergissing’ met de titel deed dat al vermoeden - echter niet te hebben gelezen. Ook anderszins ontbreekt het hem aan relevante kennis. In een warrig betoog wijt hij de moeilijkheden in Lebak, tijdens Douwes Dekkers aanwezigheid daar, aan de betrokkenheid van het regentschap bij een opstand tegen de Nederlanders die de onafhankelijkheid van Indonesië tot doel had. De strijd leidde tot paniek, armoede en slachtoffers onder de bevolking: ‘Maar voor hen die voor de onafhankelijkheid vochten, was het vanzelfsprekend dat de consequenties en risico's van die opstand ten laste waren van de bevolking, want slachtoffers vallen er nu eenmaal in iedere strijd voor de onafhankelijkheid van een land’. Voorvader Karta Natanegara had daarin natuurlijk zijn rol: ‘Het optreden van de bupati van Lebak, die alle macht in handen had en ten volle verantwoordelijk was voor het bewaren van de rust en orde in zijn gebied, was ontegenzeggelijk logisch’. Aldus Prawiranegara. De Max Havelaar geeft volgens hem een vals beeld van de realiteit en is als bron van kennis betreffende de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschiedenis van Indonesië leugenachtig. Zou het boek als zodanig wel worden gebruikt, dan zou dat ‘negatieve psychologische gevolgen kunnen hebben voor de opbouw van het huidige Indonesië’. Daarom ook protesteert hij ertegen, omdat ‘het mijn plicht is om de prestaties en eer van mijn voorouders hoog te houden, en omdat ik als ingezetene van Lebak en als nationalist de eer en de belangen van het volk moet behartigen’. Daarmee bleek het laatste woord door de familie nog niet gezegd. In 1987 sprak een andere nakomeling, de kolonel van politie Supanji Sastranegara, met Luc Coorevits van de Belgische radio. Tot wat voor soort uitspraken - uitmondend in een oproep aan de Nederlandse regering tot rehabilitatie van zijn overgrootvader! - zijn van elk historisch benul gespeende voorstelling van zaken leidde, mag blijken uit het volgende. Als zijn interviewer hem bijvoorbeeld vraagt hoe de volgens hem boven alle twijfel verheven integriteit van Karta Natanegara valt te rijmen met de later tegen de regent en zijn schoonzoon (het districtshoofd van Parang-Kujang) ingebrachte beschuldiging van karbouwenroof, repliceert hij: Dat kwam zo. De regent ging zelf de dorpen in om bandieten te pakken. Wat blijkt? Die bandieten hadden kudden karbouwen bij zich. Een deel van die kudden was door de bandieten naar de streek van Parang-Kujang gestuurd, waar de schoonzoon van de regent toevallig districtshoofd was. Die wist niet dat de kudden karbouwen die in zijn gebied rondliepen, gestolen waren. Hoe kon hij het weten? In die tijd was er geen behoorlijke communicatie. Toen de regent de bandieten pakte, en in de gevangenis gooide, nam hij de karbouwen mee. De bandieten vroegen hem om genade: ‘Maak ons niet dood’, zeiden ze... Trouwens over karbouwen gesproken: in de wouden van Midden- en Zuid-Bantam leven nog veel wilde karbouwen. Dat is echt waar. Karta Natanegara kan ze dus niet allemaal gestolen en opgegeten hebben.Ga naar voetnoot44 We keren nog eenmaal terug naar die gedenkwaardige eerste augustus 1972 in Rangkasbitung. Tijdens de feestelijke kumpulan na het officiële bijeenzijn, terwijl - ter ere van de Nederlandse gasten - smartlappen als ‘Lieve Sonja’ en ‘Een bos rooie rozen’ over de alun-alun schalden, werd ons onder bijval van de beide telgen uit Karta Natanegara's geslacht het volgende (in het Nederlands gestelde) gedicht aangeboden ‘namens de bevolking van Rangkasbitung’: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gins in het verre zuiden,
Waar de padiegolven ruischen,
Waar de palmen lenig wuiven,
Als de srimpie danseres,
Gins onder de palem boomen,
Waar Saïdja en Adinda,
Gij ontwaarde, hun liefdes vluistering
in de sluimering,
Gij zag de strijd,
Tussen karbow en ‘leeuw’
Gij werd de redder,
En Zij gingen uit een,
O, Gij De Man van Lebak,
God zegene U. -
In memoriam Multatuli 1 augustus 1972 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst - in chronologische volgorde - van artikelen verschenen in Indonesische kranten en tijdschriften n.a.v. de verschijning in 1972 van de vertaling van Multatuli's Max Havelaar in het Indonesisch. Het materiaal werd bijeengebracht door H.B. Jassin en Gerard Termorshuizen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|