zeurderige, maar vaak ook meeslepend en in elk geval met oprechte verontwaardiging geschreven boek, enigszins onderschrijven’. Is Multatuli onze grootste schrijver, vraagt Maarten 't Hart. Het antwoord in vragende vorm luidt in 1986: ‘Vanwege de schaarse toevalstreffers in zijn werk, die enkele schitterende formuleringen?’ Thans: ‘Vanwege de schitterende formuleringen?’ Zowel in 1986 als in 1990 wordt ‘Max Havelaar’ een potpourri genoemd. Nu wordt er wel aan toegevoegd: ‘die toch zoals Sötemann aantoonde zo knap gestructureerd blijkt te zijn’.
Het volgende fraais uit 1986 ontbreekt nu: ‘En, kan men daar aan toevoegen, opportunisme, schaamteloos opportunisme. Er is in de hele Lebak-zaak niets edels, niets nobels, niets lofwaardigs te bekennen’.
't Hart is bioloog en geen onverdienstelijk schrijver, maar men krijgt wel eens de indruk, dat hij zijn gedachten wat onbeheerst, te haastig aan het papier toevertrouwt. De autobiografie van Domela Nieuwenhuis Van Christen tot Anarchist, heet in 1986 Van Anarchist tot Monarchist. Bij enig nadenken had 't Hart kunnen weten, dat zo'n titel onmogelijk is, want Domela was allerminst monarchist. Alexander Cohen zou stiekem gelachen hebben om deze merkwaardige vergissing.
Overigens zou het eleganter geweest zijn als 't Hart ook de briefwisseling (18 en 25 januari 1911) tussen Domela en Mimi (zie Over Multatuli 2) vermeld had.
Ook in 1990 brandmerkt 't Hart het pseudoniem van Dekker als ‘potjeslatijn’; weliswaar wordt nu niet meer van een absurd pseudoniem gesproken, zoals in 1986. Ik adviseer 't Hart het knappe artikel ‘Nomen est Omen’, geschreven door mevrouw G. Koops-Van Bruggen en opgenomen in Over Multatuli 24, eens met aandacht te lezen.
Tenslotte de meest verbazingwekkende verandering. In 1986 schrijft 't Hart: ‘In de veronderstelling dat iedereen dolgraag een portret van z'n overigens buitengewoon aangename kop wilde hebben’. In 1990 aldus: ‘In de veronderstelling dat iedereen dolgraag een portret van z'n overigens weinig aantrekkelijke kop wilde hebben’. Hoe is deze verandering van appreciatie te verklaren?
Ik vraag mij af wat toch de oorzaak is van 't Harts fanatieke Multatuli-bestrijding. Een bestrijding, die bovendien nog veelal op het persoonlijke vlak ligt. Wat ook te zeggen bijvoorbeeld van de uitspraak gedaan in NRC-Handelsblad van 15-5-1987 bij een bespreking van Nelleke Noordervliets boek Tine of De dalen waar het leven woont: ‘Toen ik een paar maanden geleden de roman aangekondigd zag, hoopte ik dat het een fel anti-Multatuligeschrift zou zijn’. Dit is toch niet normaal? Nogmaals wat bezielt de man toch?
Onwillekeurig denk ik hierbij aan hetgeen iemand eens tegen E. du Perron zei: ‘Maar is het niet benijdenswaardig, dat zij nu nòg tegen hem