kind, wie zyt gy eigenlyk? Hoe heet gy? Waar woont ge? Moet ik u noemen met namen uit het Hooglied, u, de donkerkleurige Sulamite? Zyt gy de lelei van Saron, of de narcis in het dal? (...) Moet ik poëzie scheppen uit uw blik; moet ik rymen op de kleur uwer haren?’
Hoewel de kaarten van de Abells dus al vroeg op tafel liggen, gaan ze onnodig omslachtig van start. Hun uiteenzetting, meteen in het begin, over de inspirerende rol die vrouwen ‘door hun vermogen tot liefde geven en liefde wekken’ ‘al van de vroegste tijden af’ voor kunstenaars hebben gespeeld, is lichtelijk overbodig, want, behalve waar of onwaar, een cliché van de eerste orde, dus onwaar. Overbodig is naar mijn smaak ook de uiteenzetting over Vestdijk, die hier voor alle zekerheid ‘de schrijver Vestdijk’ heet (ter onderscheiding van ‘de mens Vestdijk’?) Dat Vestdijk ‘ons in zijn verschillende wetenschappelijke en essayistische werken een openbarend inzicht verschaft in het functioneren van de liefde in de menselijke geest’ mag, in een stuk over Multatuli, in elk geval niet zo worden opgeschreven.
Waar gaat het in de Minnebrieven om? De Abells: ‘In de Minnebrieven is het Fancy's taak om in Max de sluimerende kunstenaarsziel te wekken die hij verdrongen heeft, omdat hij aan zijn zware ambtenaarstaak de voorrang gaf.’ Aan de fundering van die stelling is het grootste deel van het boekje gewijd. Wat mij betreft doen de Abells dat overtuigend, voorzover er aan mij op dit punt tenminste nog iets te overtuigen viel. In de Minnebrieven gaat het - zoals de klassieke formulering ook hier luidt - om ‘de strijd (...) tussen de rechtschapen ambtenaar Max Havelaar en de kunstenaar Multatuli’.
Die tegenstelling is tot op zekere hoogte natuurlijk een schijntegenstelling (feiten kun je verzinnen en poëzie kan zeer feitelijk zijn), maar het komt Multatuli goed uit te doen of dat nog helemaal niet zo duidelijk is. Pas door die ‘strijd’ flink op te kloppen, krijgt hij de dramatische allure die de schrijver nodig heeft om als reddende engel op te treden, in het spoor - zeggen de Abells - van niemand minder dan Christus, Martin Luther King en Gandhi, ‘bij wie macht en liefde één waren.’ Het gaat om waarheid èn poëzie, pas ‘een poëtisch omrankte waarheid (is) de moeite van het vertellen en uitgeven waard, omdat de poëzie het vermogen heeft de menselijke geest dieper te ontroeren dan de naakte waarheid dit vermag.’
Ik zei het al: de manier waarop de Abells laten zien dat het in de Minnebrieven inderdaad om deze strijd gaat alsmede de synthese van de tegendelen in 't eind, is overtuigend. En de manier waarop ze Multatuli's zogenaamde Deventer commentaar in hun exegese verwerken is verhelderend. Maar - ook dat zei ik al - niet erg verrassend. En - idem - nogal omslachtig. Elke paragraaf wordt afgesloten met een samenvatting en ook tussentijds minachten de schrijvers althans deze lezer regelmatig