Romeinen. Zo treft het dat de honderd brieven van deze bloemlezing vrij aardig over het leven van Multatuli verdeeld zijn en bij elkaar toch een goed beeld van dat leven geven. Soms is de keuze heel treffend. Zo heeft Brandt Corstius uit de hele Lebak-affaire de beste en meest indrukwekkende brief genomen, de eerste brief aan Brest van Kempen. Een keurige, korte, zakelijke dienstbrief, waar zo te zien geen speld tussen de krijgen is, vrij van enige retoriek. Had ik op de plaats van Brest van Kempen gezeten, dan zou ik er haast ingetrapt zijn.
Het is inderdaad iedere keer weer treffend hoe gemakkelijk zich die brieven laten lezen. Ik had ze alle honderd al eens gezien, maar toch heb ik het boek zonder me een ogenblik te vervelen twee keer gelezen. Gedeeltelijk ligt dat aan Multatuli zelf, gedeeltelijk aan de bloemlezer, die een prachtige keuze gedaan heeft. De mooiste passage naar mijn smaak is deze (27 juli 1875 uit Wiesbaden): ‘Onze menagerie is vermeerderd met een schildpadje. Jammer dat de arme kerel aan een oog blind is. Overigens zijn we heel wel.’
Het valt overigens nog mee dat hij niet vertelt dat hij weet waarom die schildpad aan een oog blind is en wat hij daaraan zou kunnen doen als hij meer ‘loisir’ had.
Zo schrijft hij in januari 1846 aan Tine dat hij een brief van Van Heijst heeft gekregen. ‘Die arme jongen zit daar geheel alleen in de binnenlanden van Borneo. Ik hoop daaraan later iets te veranderen.’ Als hij dat schrijft is hij een heel klein Indisch ambtenaartje op wachtgeld. ‘Later’ is, krijg je de indruk: als hij Raad van Indië is geworden, of Gouverneur-generaal.
De meest hemeltergende passage (Dekkers brieven vervelen mij nooit: ik blijf mij ergeren) vond ik in de brief van 3 maart 1874 aan zijn uitgever Funke. Jarenlang had Dekker er op gehamerd, dat men hem in Lebak onrecht had aangedaan en dat daarom zijn vrouw en kinderen nu gebrek leden. Men kwam er al gauw achter dat geld geven aan Dekker geen goed middel was om aan dat gebrek lijden van Tine en de kinderen een eind te maken, want Dekker was een van de grootste geld over de bank smijters uit de Nederlandse geschiedenis. Enkele welwillende lieden kwamen toen op de gedachte om Tine rechtstreeks geld te geven. Dat maakte Dekker razend, vooral als dat geld afkomstig was van mensen die het misschien niet in alles met hem eens waren. ‘Ik had al of niet aanspraken. Zo ja, men had ze moeten laten gelden. Zo neen, dan hadden ook m'n vrouw en kinderen niet het minste recht op sympathie.’
Dat is wel het toppunt: Of Multatuli had gelijk, en dan moest men hem eerherstel geven en zoveel geld dat zijn vrouw en kinderen niet verhongerden, of hij had ongelijk, en dan was er geen enkele reden meer om zijn vrouw en kinderen te helpen!