Over Multatuli. Delen 24-25
(1990)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
H.H.J. de Leeuwe
| |
[pagina 57]
| |
Voor den balling bloeit geen liefde...
Als in het vijfde bedrijf door tussenkomst van zijn oom, de graaf van Weiler, eerherstel is verkregen, de geniepige neef van het toneel is gestuurd en het rechtsgevoel is bevredigd, valt Caroline aan Holms borst en onder het vallen van het doek speelt het orkest nog eens de gehele romance. Men ziet het: de muziek is hier essentieel, ze is in de handeling opgenomen en fungeert telkens als sfeerscheppend middel: herinnerend, sentimenteel, tranen-opwekkend. De melodie van de romance is het grondthema dat het dramatisch verloop mede bestuurt. Al zou de term Leitmotiv in de zin van Richard Wagner hier niet op zijn plaats zijn (het stuk is geen doorgecomponeerd muziekdrama), dan toch kan er gesproken worden van een bewust toegepast herinneringsmotief.Ga naar voetnoot26 Sterk gereduceerd daarentegen is de functie van de muziek in het drama van zijn rijpe tijd: Vorstenschool (VI 15-112). Ze lijkt in hoofdzaak illustratief. In de tweede acte hoort Z.M. tijdens de befaamde schouderweren-scène ergens in het paleis een strijkje spelen; vrienden van een van de hovelingen vieren een feestje. Daar wil Koning George ook wel bij zijn en dus laat hij de heren in zijn salon ontbieden. Had hij die muziek niet gehoord, dan zou het niet tot de uitbarsting van jalouzie gekomen zijn waardoor straks de intrige pas op gang gebracht wordt. Er is dus toch sprake van enige dramatische functie. Verder wordt er in dit bedrijf gezòngen. Een der lakeien citeert de aanvang van een bekend straatlied wanneer hij aan de kosten denkt die een verblijf in een badplaats mee zou brengen voor de kromme knecht van de kleermaker; zo'n kuur heeft de koning nl. geadviseerd (‘te Lompenhügel heelt men alle kwalen’): Dat gaat naar Den Bosch toe,
zoete, lieve Gerretje,
Dat gaat naar Den Bosch toe,
zoete, lieve meid.
In het volgende couplet besluiten de jongen en het meisje aldaar brandewijn met suiker te gaan drinken, doch dan rijst de vraag: | |
[pagina 58]
| |
Wie zal dat betalen,
zoete, lieve Gerretje,
Wie zal dat betalen,
zoete, lieve meid.
Dat werd nu juist bedoeld door de zingende lakei, en aan dit muzikale citaat ontbreekt dus een politiek-economische toespeling niet. Tijdens het steeds rumoeriger wordende feest van de koning en de heren van het hof zingen alle aanwezigen in koor het fraaie refrein: oewoe, oewoe,
dat behoort bij het liedje van de nachtuil, een spotvers op de standsverschillen die een huwelijk tussen niet-gelijken niet toestaan, want uilen die op een kerkmuur grootgebracht zijn, zijn dus van natuur
Te fyn voor uilen uit een schuur... oewoe!
In het vierde bedrijf wordt de naieve maar energieke Hanna met een liedje geïntroduceerd dat - had ze de gelegenheid gekregen het àf te zingen - een liefdeshistorie ten plattelande tot inhoud gehad zou hebben; het begin belooft veel: Mooi Elsje, 'n boerinnetje, poezel en mals,
verloor onder 't ryden de boot van haar hals.
En Koenraad, de flinkste gezel van het oord
Ontdekt die, en raapt die, en rydt er mee voort.
Maar die regels zijn zodanig in het toneelgebeuren opgenomen dat Hanna telkens maar één regel van die regels kan zingen, want ze wordt steeds weer onderbroken door haar verloofde en buurman Albert die voortdurend aan de zijwand klopt. Zou Multatuli hiermee een parodie op het traditionele Auftrittslied in de komische opera's en operettes bedoeld hebben? Los daarvan moet worden opgemerkt dat in de uitspraak van Koningin Louise in het derde bedrijf (VI 65): Bestaan is: anders worden. Elke terts
Van een seconde draagt z'n navelmerk
Als wy...
| |
[pagina 59]
| |
de muzikaal-technische formulering van die intervallen ongelukkig is uitgevallen. Er had beter kunnen staan: Elke terts
Zie, draagt het navelmerk van een seconde
Als wy...
Maar wie zijn wij dat we Multatuli willen verbeteren? Van minder betekenis, zuiver omlijstend, is de muziek in het tweede fragment van het blijspel A leid (VII 683-735), dat in een studentenherberg speelt. Het zal niemand verwonderen dat, als tegen het slot de studenten opkomen, het oude 18de-eeuwse liedGa naar voetnoot27 weerklinkt: Gaudeamus igitur
Juvenes dum sumus.
Post jucundam juventutem,
Post molestam senectutem
Nos habebit humus.
De belangstelling voor wat het volk zingt blijkt verder uit de realistische beschrijving van de zogenaamde hagepreek in Idee 703 (IV 427-434). Multatuli ziet en hoort hoe een enthousiaste prediker, op een gehuurde stoel staande in een Haagse volkswijk, zich in zijn vroom betoog niet van de wijs laat brengen noch door schreeuwende kinderen noch door langstrekkende lotelingen die in hun dronkenschap allerlei liedjes zingen die de auteur zoveel mogelijk fonetisch weergeeft zoals: En we chaan noch nie na huis...
Pater! jy mot skye chaan...
Pater, geef je non 'n soen...
In de nes daar motte we wezen...
Daar staat op de deur geskrefe:
Hier verkoopt men brandewyn.
De literaire verwerking van het straatlied culmineert dan in de beschrijving in Woutertje Pieterse van het bezoek van Napoleon I aan Amsterdam in 1811 (Idee 1127-1183, VII 106-264). Een koning (zijn broer Louis) hertogen, groothertogen, prinsessen en prinsen, hovelingen, chevaliers, lakeien vergezellen hem. Er is een feest voor het volk georganiseerd. De straten zijn geïllumineerd, er is hardzeilen aangekondigd op de Amstel | |
[pagina 60]
| |
(wat echter niet doorgaat bij gebrek aan wind). De hoogadellijke dames en heren maken een rijtocht in open koetsen en horen tot hun verbazing Nederlandse straatzangers een Frans lied zingen: Amour à la plus belle,
Honneur au plus vaillant.
De door Multatuli reeds eerder geïntroduceerde Paltsgravin van Aetolië (!) hoort dit en zegt verbaasd: ‘Das Pöbel singt la changsong de la Reine. Oh, mong dié, quelle pronongziazong!’ (Moet zij nodig zeggen!). |
|