Over Multatuli. Delen 24-25
(1990)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
G. Koops-Van Bruggen
| |
[pagina 64]
| |
teruggebracht tot 6 uur, maar dan komen er 8 uur voor latijnse schrijvers bij! De voertaal is dan uitsluitend latijn, waarin bovendien 2 uur per week gediscussieerd moet worden, in totaal dus nog steeds 16 uur. Gelezen werden voornamelijk Cicero en Horatius. Als bijvakken werden voornamelijk Cicero en Horatius. Als bijvakken werden geschiedenis, aardrijkskunde en wiskunde gegeven.ebben geleerd.Ga naar voetnoot4 Francken heeft in Amstelodamum aangegeven, dat Eduard Douwes Dekker waarschijnlijk heel wat beter lager onderwijs gehad heeft dan werd vermoed. Over meester Meskendorffs school werd door een inspecteur in 1839 geschreven, dat ‘hier vrij goed Fransch en Hoogduitsch en tamelijk Engels geleerd (werd)’.Ga naar voetnoot5 Toen Eduard op 6 maart 1832 leerling werd van de latijnse school in Amsterdam had hij dus waarschijnlijk al het een en ander in zijn mars. In 1835, zijn vierde jaar op die school, werd hij er plotseling afgenomen. Maar hij had op dat moment toch drie jaar latijn achter de rug, voldoende om Horatius' Epistula ad Pisones (Ars Poëtica) gelezen te kunnen hebben en ter harte te nemen. Ik ben ervan overtuigd, dat hij dat ook wel degelijk gedaan heeft. Toen hij zich Multatuli noemde kon hij menen het recht daartoe te hebben, juist op grond van Horatius' adviezen.
Bekijken we de context van de regel ‘Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit, abstinuit Vettere et vino’ (Epistula II regel 413, 414; [...] heeft als jongen veel verdragen en verricht, gezweet en gebibberd en zich onthouden van vrouwen en wijn),Ga naar voetnoot6 dan vallen er een aantal dingen op: de verzen ervoor in de zelfde alinea gaan over de vraag, of een gedicht dat de moeite waard wordt gevonden te danken is aan ‘natura’ of ‘ars’, aanleg of studie. Horatius' opvatting was dat de een onmogelijk buiten de ander kon. Hij zag geen heil in studie zonder aanleg of in ongeschoold talent. (r. 409, 410). Dat was ook Multatuli's mening: ‘Dat nabootsen slechts is dan ook de roeping van den artist. Hy moet weten, en kunnen weergeven: hoe men ondergaat, lydt, aangedaan wordt, [...] om tot dat weten te geraken | |
[pagina 65]
| |
is, behalve natuurlyke aanleg, diepe studie nodig’.Ga naar voetnoot7 Eduard Douwes Dekker hád veel ‘gedragen en gedaan’, of men dit ‘gedragen’ nu wil interpreteren als ‘geleden’ of ‘ondervonden’. De hele Max Havelaar getuigt ervan: ondervinding is heel belangrijk. Op de eerste bladzijde al krijgt de lezer van Batavus Droogstoppel de informatie, dat hij ‘voor den dag (kan) treden, als men iemand roept die ondervinding heeft’.Ga naar voetnoot8 Verderop horen we van hem dat hij, in tegenstelling tot Stern, die weinig ondervinding heeft, weet waarover hij spreekt: hij is zelf naar Den Haag geweest en spreekt dus bij ondervinding, dat weet iedereen.Ga naar voetnoot9 Ook Havelaar heeft veel ondervonden, en zijn introductie gaat gepaard met een theoretische verhandeling over ‘ondervinding’, die begint met de woorden: ‘het roemen op ondervinding is een belachelyke gemeenplaats geworden’. Droogstoppel wordt hier door de schrijver met al zijn belachelijke ondervinding te kijk gezet, en tegelijkertijd afgezet tegen Havelaar, wiens ondervinding van een andere soort is; ‘want ik bedoel hier de ondervinding van het gemoed, en niet die welke uit uiterlyke omstandigheden geboren wordt [...] dáár moet geleden zyn, veel geleden... daar is ondervonden! [...] Wat dus de levensomstandigheden aangaat, kon hy veel ondervonden hebben. En dat hy werkelyk veel ondervonden hád, dat hy het leven niet was doorgegaan zonder de indrukken op te vangen die het hem zo ruimschoots aanbood, daarvoor moge ons de vlugheid van zyn geest borg wezen, en de ontvankelykheid van zyn gemoed’.Ga naar voetnoot10 Het wordt duidelijk dat Havelaar/Sjaalman de ondervinding die Horatius nodig achtte voor het bereiken van een doel, in voldoende mate bezat. Zijn boek moet dan ook wel slagen. ‘In het pak dat hier nevens gaat, zult ge vele handschriften vinden, en daaruit zien dat ik veel gedacht, gewerkt en bygewoond heb [...] en als de gaaf van wél zeggen my niet geheel en al ontbreekt, is het gewis niet door gebrek aan indrukken, dat ik niet slagen zou’.Ga naar voetnoot11 Op dit punt heeft Douwes Dekker zich verantwoord met een in het pseudoniem uitgesproken beroep op Horatius' algemeen bekende uitspraken! Dat deze ondervinding een belangrijk punt voor Multatuli bleef, moge blijken uit een uitspraak uit 1876 in een kritiek op het werk van een vriend: ‘maar, beste kerel, hebt ge gedaan wat tot slagen, tot middelmatig slagen zelfs noodig is? Men moet veel gedacht, geleden, gewerkt hebben voor men iets kan voortbrengen dat redelyk is!’Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 66]
| |
Terug naar de context van het ‘Multa tulit fecitque puer’. Als deze regel door commentatoren wordt aangehaald, laat men vaak het laatste deel weg: ‘abstinuit Venere et vino’. En juist deze aanwijzing is door Multatuli ter harte genomen, zoals herhaaldelijk meegedeeld wordt. Hij was een matig mens, ondanks zijn eigen pose en andermans aantijgingen. ‘Ik ben 'n goed mensch, en gaf daarvan dure, zeer dure bewyzen [...] Ik ben 'n goed mensch, en ook in de meest ordinaire burgerlyke opvatting, 'n beter mensch dan menige épicier [...] ik had iets te doen waartoe onthouding noodig was “abstinuit Baccho & Venere”. Kluchtig is 't, dat men juist my het tegendeel tracht aantewryven’, zo schrijft hij in 1876.Ga naar voetnoot13 En vijf jaar later nog eens, in een als levensbeschrijving gebrachte boutade aan Taco de Beer: ‘Ik kon en kan dien afmattenden stryd slechts volhou[den] door veel onthouding, liever: door my te onthouden van veel. ‘Multatulit, fecit que puer, sudavit et alsit’ ... oja, maar vooral: ‘abstinuit Venere et Baccho’.Ga naar voetnoot14 Wil men een beter bewijs, dat Dekker deze regel van Horatius kende, alhoewel hij hem onjuist citeert? En, zo gewend als hij inmiddels is aan ‘Multatuli’, schrijft hij ook ‘Multatulit’ als één woord!
Onder de boeken, die bij Sjaalman op de schoorsteenmantel liggen merkt Droogstoppel ook Horatius op.Ga naar voetnoot15 Sjaalman heeft het kennelijk belangrijk gevonden werk van deze schrijver over de wereld mee te slepen. Toen Douwes Dekker in september 1859 bezig was aan zijn Max Havelaar, schreef hij aan Tine dat het boek een ‘protest tegen onze ellende’ zal zijn, maar dat het gelezen zal worden als ‘lectuur van vermaak.’Ga naar voetnoot16 Het nuttige met het aangename verenigd, zoals Stern tegen Droogstoppel zegt als hij opmerkt: ‘Denk aan Horatius [...] heeft niet hy reeds gezegd: omne tulit punctum qui miscuit... koffie met wat anders?’Ga naar voetnoot17 Met andere woorden, hij draagt ieders goedkeuring weg die de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij mengt met het verhaal van Havelaars ondervindingen! (‘Omne tulit punctum qui miscuit utile dulci’. Hij draagt ieders goedkeuring weg, die het nuttige met het aangename verenigt, r.43) | |
[pagina 67]
| |
Alweer is de context van deze regel enorm van belang. In de vertaling van Balthazar Huydecoper, die Dekker kende: ‘Maar die het aangename en 't nutte zo schakeert,/ dat hij en oud en jong beide en vermaakt en leert,/ Die heeft den lauwerkrans van allen weggedragen./ Dat boek zal vreemden en inboorlingen behaagen,/ Den naam zyns maakers lang doen leeven na zijn dood,/ En kan een boekwurm ruim voorzien van geld en brood’.Ga naar voetnoot18 (r. 343-345) Ruim voorzien van geld en brood, was dat niet precies wat Douwes Dekker óók met dit werk beoogde?Ga naar voetnoot19 Door de aanwijzingen van Horatius over het dichterschap nauwlettend op te volgen, maakte hij de kans op een goede ontvangst van zijn werk des te groter. Dat hij daarbij onuitgesproken een beroep deed op de Horatius-kennis van zijn geletterde publiek acht ik volstrekt niet uitgesloten. Immers, in een noot van 1875 en opnieuw van 1881 wordt wel verklaard wie Abraham Blankaart was,Ga naar voetnoot20 maar niet het ‘omne tulit punctum’ van Horatius, dat in dezelfde alinea voorkomt. Het is het meest aangehaalde Horatius-citaat, vooral in de achttiende eeuw. Zowel Dekker als zijn lezers zullen het ontelbare malen gehoord en gelezen hebben. Diezelfde lezers zullen het pseudoniem Multatuli misschien wel, misschien niet hebben kunnen plaatsen, maar dat Dekker het voor zichzelf bedoeld kan hebben als rechtvaardiging voor het durven schrijven, staat voor mij vast. Horatius schreef voor, dat men veel meegemaakt moest hebben, welnu, dat hád hij. Al in de beroemde brief aan Kruseman van februari 1851Ga naar voetnoot21 zegt hij het op verschillende plaatsen: Ik heb veel geleden (146), Ik heb veel geleden, zei ik (147), Ik heb gevoeld, gedacht, geleden (119). Maar wat heeft ‘geleden’ nu te maken met ‘Multatuli’? Zo wordt het woord ook vertaald door Huydecoper. Dekker kende deze vertaling en had hem in zijn bezit, zoals blijkt uit de inventarislijst van de boekenkast in het Multatulimuseum. ‘Die in de loopbaan naar den prijs dringt, snel van schreden/, heeft in zijn jongheid zich gehard, en veel geleeden/, gezweet, getrild van koude, en ijvrig zich gewacht van vrouwen en van wijn’.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 68]
| |
Zowel in het pleidooi voor Havelaars ondervinding, als in Multatuli's vertaling ‘die veel gedragen heb’ wordt de nadruk gelegd op de onderliggende notie ‘Ik weet waar ik het over heb, ik heb recht van spreken’, en daarmee wordt het pseudoniem onderdeel van het spel met fictie en werkelijkheid, dat zoals Sötemann heeft aangetoond, in Max Havelaar wordt gespeeld. De auteur is in zijn pseudoniem een afspiegeling van Havelaar en Sjaalman, en wat hij heeft ‘gedragen’ is geen fictie, maar werkelijkheid! Wanneer men later het pseudoniem vertaalt als ‘Ik heb veel geleden’ denkt men aan leed ondergaan, het franse ‘souffrir’. Maar Dekker zag dit niet zo. Lijden is voor hem een passie, een ondergaan [...] ‘Dragen, denken, voelen - alles weer tezamen lyden, pati’ [...] En in een noot uit 1870 klinkt het: ‘Lyden alweer niet souffrir, maar pati’Ga naar voetnoot23 hetgeen ‘endurer’ betekent, ondergaan, verdragen. Het gaat Dekker dus met zijn pseudoniem volstrekt niet om ‘Ik ben zo zielig’ maar om ‘Ik heb indrukken ondergaan’, een eerste voorwaarde voor een artiest. Aan Mimi schrijft hij: ‘De artiste moet zwanger zyn van indrukken, die hy (sins jaren misschien en niet meer aantewyzen) opving’Ga naar voetnoot24 ‘Multatuli’ wil dan zoveel zeggen als: ‘Ik ben een artiest’. Een artiest, die wel degelijk weet wat ‘de eisen der kunst’ waren. Alweer Max Havelaar. Over een bepaalde kunstopvatting in Frankrijk heet het: ‘Die school [...] vond het gemakkelyk met volle hand te grypen in plassen van bloed, en daarmee grote kladden te werpen op de schildery, dat men die zien zou in de verte!’ [...] Ja, zó gaat de kunst - akeligheid over in zotterny [...]'Ga naar voetnoot25 Bij deze passage schrijft Multatuli in 1875 een noot: ‘Ik meen hier blyken te geven dat de eisen der kunst ten aanzien van de maat der op te wekken aandoeningen, of liever van de daartoe strekkende middelen, my enigszins bekend waren’.Ga naar voetnoot26 En die eisen? Horatius is er heel duidelijk over: ‘ne pueros coram populo medea trucidet’ (r. 185) - Medea moet haar zoons niet voor het publiek slachten). Multatuli wijst ons vervolgens terug naar de Havelaar: ‘Ook beweer ik in den Havelaar zelf (zie byv. blz. 254) my aan die eisen te hebben gehouden’. En op de bewuste pagina staat: ‘Ik heb 't slot der geschiedenis van Saïdjah korter gemaakt, dan ik had kunnen doen wanneer ik lust gevoeld had in 't schetsen van iets akeligs’. Het is alsof Multatuli met al zijn verwijzingen naar Horatius wil | |
[pagina 69]
| |
zeggen: ‘Lezer, onderschat mij niet, ik weet wat ik doe en waar ik het over heb, want ik heb veel gedragen en zal mijn doel dus bereiken’. Zit Max Havelaar al vol met verwijzingen naar Horatius, ook verder in Multatuli's werk komt Horatius soms ineens even om de hoek kijken. Het meest duidelijk aan het eind van de Ideën (in Idee 1262), waar de auteur ‘te suf en onvruchtbaar (is) om zelf iets voort te brengen’ en dus maar oude schrijvers aanhaalt en bespreekt.Ga naar voetnoot27 Met de copieerzucht wordt enorm de spot gedreven, maar Horatius wordt gespaard. Opnieuw hier het ‘omne tulit punctum’ van ‘den gevierden Apuliër’. Het afvaren der Haarlemmer trekschuit wordt vergeleken met het vertrek van een trekschuit uit Horatius' vijfde hekeldicht, een passage die door Multatuli in een noot uit 1877 ‘alleraardigst’ wordt genoemd. ‘En wél is juist hy waard tot model te worden gekozen, hy die in z'n eigen werk zo duidelyk aantoont dat het niet te pas komt iets voort te brengen zónder model [...] Kom aan, ik zal de vertaling van onzen Huydecoper geven. Heel letterlyk is ze niet overal [...] We geven 't woord aan Horatius-Huydecoper’Ga naar voetnoot28 en dan volgt een letterlijke aanhaling van het vijfde hekeldicht uit Huydecopers' Hekeldichten Brieven en Dichtkunst, slechts met drie spellingsafwijkingen. Verderop wordt Horatius in het latijn geciteerd. Aangezien Huydecoper alleen de vertaling geeft, moet Douwes Dekker ook wel in het bezit geweest zijn van een latijnse Horatius-uitgave, al is die niet bewaard gebleven. In Idee 1265 staat: ‘betuig ik hier uitdrukkelyk dat ik veel van Horatius houd, en dat m'n spot [...] geenszins hém geldt. Juist hy had, meer dan de meeste anderen, den moed natuurlyk te zyn en te beschryven wat-i waarnam of ondervond’. Eduard Douwes Dekker heeft werk van Horatius wel degelijk goed gekend en door zijn hele oeuvre heen worden we er, vooral in zijn poëticale opvattingen, zo nu en dan aan herinnerd. Hij, die soms zo tomeloos lijkt, stelde zichzelf heel duidelijke grenzen. ‘1) Elke dramatische voorstelling heeft behoefte aan conventie (Elk kunstwerk) 2) De eisch is die conventie binnen zekere (?) grenzen te houden [...] En als men zich houdt aan die grenzen, moeten ze goed toegepast worden’. Zo schrijft hij aan iemand, die al te wonderlijk omspringt met de maat: ‘Niemand is meer dan ik verstoord op al te nauwe keurslyven [...] maar als men een keurslyf draagt, moet het goed gesnoerd zyn. Ik erken zeer purist op dat punt te wezen [...]’Ga naar voetnoot30Ga naar voetnoot29 | |
[pagina 70]
| |
Het toepassen van de ‘eisen der kunst’ is voor Multatuli een onderdeel van het zoeken naar waarheid, die bij hem waarachtigheid is, en Horatius was daarbij een gewaardeerd leidsman, rechtvaardig en beginselvast.Ga naar voetnoot31
Eduard Douwes Dekker wist wat hij deed, toen hij zich Multatuli noemde. Hij had voldoende meegemaakt en overdacht, letterlijk ‘geleden’, hij kende de ‘eisen der kunst’, hij onthield zich van uitspattingen, en, vooral, hij wilde een goed boek schrijven, dat het nuttige met het aangename verenigde. Dat Horatius bij Sjaalman op de schoorsteenmantel lag, is dan ook niet verwonderlijk. En dat ‘Multatuli’ óók zo ‘vreemd en toch welluidend klinkt’, was een prettige bijkomstigheid die zeker ook op zijn boek deed letten. |
|