H.H.J. de Leeuwe
Een curieuze getuigenis van Multatuli's voortleven
De afdeling Theateramusement van het Nederlands Theater Instituut te Amsterdam bezit een plakboek (signatuur: K 70) dat krante-artikelen bevat over het straatlied, verschenen na het uitkomen van één der standaardwerken op dit terrein (van Wouters en Moormann) in 1933. Achterin heeft de onbekende samensteller nog een aantal losse bladen toegevoegd waarop - zoals ook gebruikelijk bij de straatzangers - een gedicht staat gedrukt. Hier gaat het echter niet om vrolijke of treurige gezangen over liefde, dood, ouders, ridders en actuele misdaad, maar om het lot van de werkloze arbeider die dit blaadje in de bus gooit bij Mijnheer en Mevrouw in de hoop dat hij een aalmoes ontvangt (kleren zijn ook welkom), als hij zijn lied weerom komt halen.
Eén ervan verdient onze speciale aandacht omdat de ondertitel luidt:
Uit ‘Vorstenschool’ van Multatulie
Wie dit gedicht-in-proza doorleest zal er geen woord uit dat drama in terugvinden, maar het is een curieuze getuigenis van Multatuli's voortleven bij (laten we zeggen) het volk. Met zíjn naam en zijn stuk associeert de auteur van het lied zijn diepe medegevoel met de ellende van het volk, met armoede, honger, en onverzorgde ouderdom, met krotwoningen, drankmisbruik en ziekte. En hoe formuleert Koningin Louise dit in Vorstenschool? (VW VI, 23-25):
Is laag gezonken, moeder! Ziel en hart
Gaan onder by aanhoudend stoflyk lyden.
De gloed van hoger geestdrift wordt gedoofd,
Als 't leven slechts één kamp is met het lage,
Als niet te sterven 's levens enig doel is,
En uitstel van bezwyken hoogste prys!
Wat is den arme 't schoon der lente? Niets!
Een sterrenhemel? Niets! Wat is hem kunst?
Wat zyn hem tonen, tinten, geuren? Niets!
Wat is hem poëzie? Wat liefde? Niets!
Dat alles màg hem niets zyn. Alle vlucht
Is hem verboden door de werklykheid,
Die met een yzren vuist hem perst in 't slyk,
En elke poging tot verzet, bestraft