Over Multatuli. Delen 22-23
(1989)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||
J.J. Oversteegen
| |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
tuli, in Ideeën en Miljoenen-studiën, de term Natuur, met een kapitaal dus. Deze Natuur wordt gekenmerkt door coherentie, tot in het onmenselijke toe, dat wil zeggen de mens en zijn belangen negerend. Het is dan ook begrijpelijk dat ons vertrouwde ken-apparaat (voor Multatuli vooral de door hem hoog geschatte exacte wetenschappen, gebaseerd op ‘wiskunde’) ons in de steek laat, als het gaat om kennis van die diepere eenheid in de werkelijkheid. Wetenschap richt zich bij uitstek op ‘katalogizeren’. De eenheid is wel ervaarbaar, maar niet in de gebruikelijke zin kenbaar. Dat is het punt waar de ‘literatuur’, ‘poëzie’ (iets heel anders dan verzenmaken natuurlijk) in het geding komt. ‘Poëzie’ op haar best is: een middel tot intuïtief kennen van ‘het wezen der dingen’, van de logica van ‘Natuur’. Daar komt natuurlijk een probleem opdoemen, waarover een schrijver die zoveel hooi op zijn vork neemt (het is nogal wat: het kennen van de ratio waardoor de werkelijkheid uiteindelijk beheerst wordt) niet achteloos kan doen, en waarover Multatuli dan ook ettelijke bladzijden geschreven heeft. Als alleen de chaotische oppervlakte, de inventaris van de toko, voor ons met de gewone middelen waar te nemen en te beschrijven is, wat voor taal moeten wij dan ontwikkelen om over die wel ervaarbare maar niet analyseerbare ‘eenheid der dingen’ te kunnen spreken? Hoe moeten wij iemand anders laten zien wat wij ervaren? Eigenlijk kan dat inzicht in de Natuurlijke logica niet uitgedrukt worden. Maar er is een weg, anders dan, maar niet vijandig aan, die van de natuurwetenschappen. Wij kunnen analogieën van de werkelijkheid scheppen, analogieën waarin zowel de chaos van de oppervlakte als de samenhang van de diepte aanwezig is. Precies dat is de taak van de ‘dichter’, de poiêtês', de literaire creator. Wie niet zó schrijft, kan beter niet schrijven. Multatuli's hele oeuvre, ik zeg het weer kort, kan gelezen worden als zo'n poging tot een analogie-in-woorden van de voor het rationele kennen toegankelijke ‘natuur’ en de intuïtief kenbare ‘Natuur’. Een analogie van Natuur/natuur, en niet een beschrijving? Zo is het, en dat is juist het kenmerkende van Multatuli's opvattingen. Men moet voortdurend in de gaten blijven houden dat er een verschil bestaat tussen de (vele) passages waarin Multatuli spreekt over zijn literatuuropvatting, en de wijze waarop hij die practisch demonstreert. Dat laatste gebeurt in zijn hele oeuvre, of juister gezegd: daarvan is de opbouw van het oeuvre de zichtbare manifestatie. ‘Alles is in alles’ - ik hoef van die vaststelling geen bewijsplaats op te geven want hij heeft het tientallen malen zelf opgeschreven. Niet alleen als hij spreekt over de structuur (het woord is wat ongelukkig, maar ik bedoel die chaos/logica spanning) van de werkelijkheid, maar precies evenzeer wanneer hij het over eigen werk heeft. Ook daar is ‘alles in alles’, dat wil zeggen: het geheel is aanwezig in ieder van de delen, of als U wilt omgekeerd: ieder element is een organisch onderdeel van het geheel. Dat geldt dus voor de werkelijkheid | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
èn voor Multatuli's eigen literaire oeuvre. Vandaar het, de lezer soms dol makende, heen en weer wijzen. De balans van Multatuli's schrijverschap opmakend, kom ik tot deze conclusie: hij heeft, steeds meer bewust, in het totaal van zijn geschriften een afspiegeling willen geven van de werkelijkheid op beide niveaus; die van de chaotische, tegenstrijdige, oppervlakte, en die van het logische grondpatroon. Het eerste kan men een variant noemen van het literaire realisme in de geijkte zin, het tweede echter is een zeer persoonlijke visie, en als Multatuli die innerlijke coherentie niet gezocht had in de realiteit zelf zou men geneigd zijn te spreken van ‘een persoonlijke metafysica’. Uit de dubbele taak van ‘poëzie’, van literatuur, vallen enkele eigenschappen van Multatuli's literaire strategie te voorspellen (voorspellen achteraf natuurlijk, maar ik ben nu eenmaal bezig mijn redeneringen op hun kop te zetten):
Over die verbeelding verwacht U terecht nog wat meer van mij, over de twee soorten ‘fancy’, weer onderscheiden door het al dan niet met een hoofdletter schrijven. De eerste, fancy, kan men noemen: de gewone fantasie, dat wat doorgaans ‘talent’ genoemd wordt, maar die term kan men beter achterwege laten omdat Multatuli zelf hem louter denigrerend gebruikte. De complicatie komt als Fancy op het toneel verschijnt. Multatuli heeft er uitgebreid over geschreven, over dat koppel Fancy/fancy, vooral in Minnebrieven, en dat weer geëxpliciteerd in het commentaar daarop dat hij voor Van Vloten opstelde. Wij zijn hier beland bij het tweede belangrijke aspect van Multatuli's poëtica. Het houdt verband met het voorgaande, de relatie tussen natuur en Natuur, maar Mutatuli's inzichten in de vraag welke rol de verbeelding voor hem speelde zijn langs andere weg verkregen, namelijk die van wat men mag noemen de psychologische introspectie. Ik zal die inzichten weer kort proberen te schetsen. Om Fancy op gang te brengen is een bepaalde stemming nodig, en | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
deze heeft weer te maken met de persoonlijkheidsstructuur van de schrijver. Bij zichzelf heeft Multatuli deze bijzondere stemming in verband gebracht met de aandrift om zich te onderscheiden, met de impuls tot edel handelen, dat wil zeggen gehoorzamen aan eisen die het ik zichzelf stelt om zich boven het alledaagse (ook alledaagse standpunten) te verheffen. Deze observatie is bij Multatuli geheel introspectief (Hogesluis-incident). Hij heeft er nooit een generaliserende opmerking over gemaakt, en wij mogen dus aannemen dat hij het mogelijk achtte dat een ander door heel andere aandriften in beweging gebracht kan worden (in het Minnebrieven-commentaar spreekt hij van ‘eigenaardig’, wat wil zeggen: voor hem persoonlijk kenmerkend). Zo'n bijzondere psychische toestand stelt hem in staat, intuïtief de samenhang der dingen te doorzien, en daarvoor beelden te vinden als redeneringen tekortschieten: Fancy aan het werk. Deze Fancy is dus zoiets als ‘scheppende intuïtie’. Het is dat vermogen dat de ware dichter (de schrijver die naar ‘waarheid’ streeft) in staat stelt om achter de ‘natuur’ de trekken van ‘Natuur’ te bespeuren. Zijn kunst is: de taal te vinden die dit natuur/Natuur complex vertastbaart. Merkwaardig is in dit standpunt niet zozeer dat de werkelijkheid zich aan ons voordoet als chaos, als een wirwar van tegenstrijdigheden (in de taal: paradoxen), als wel dat die chaotische oppervlakte de presentatievorm zou zijn van een voor de ratio niet direct toegankelijke eenheid. Geheel privé is tenslotte de vaststelling dat voor Multatuli zelf de weg naar de ‘logische’ structuur van de werkelijkheid geopend wordt op de momenten dat een ‘hoog’ zelfbeeld hem in botsing brengt met ‘het dagelijkse’ (over verbeelding gesproken!). ‘Lebak’ is dan niet zomaar een aanleiding om tot handelen, en als dat geen succes heeft: schrijven, over te gaan. Het is het prototype van het soort botsing dat een sine qua non voor Fancy is. Multatuli's begrip ‘hoogmoed’ is dus niet alleen de term voor een gedragsvorm, maar ook een essentiëel onderdeel van zijn levens- en literatuuropvatting. In zijn strategie, zijn rhetorica, mogen wij ook van die inspiratieve rol van het edele superego de sporen verwachten.
Nu dan die strategie, aan de hand van wat waarnemingen over een concrete tekst. Bij mijn keuze daarvan wil ik het mij niet al te gemakkelijk maken. Ik neem daarom niet één van de verhalende, of eigenlijk moet men altijd zeggen grotendeels verhalende, teksten. ‘Beelden’ in plaats van ‘redeneringen’, bijvoorbeeld, dat raakt je bij fictie de koekkoek! Ik kies een typisch betogende tekst, Over vryen arbeid in Nederlands Indië. Ditmaal begin ik aan de goede kant, bij het boek zelf. Dat ik juist deze brochure kies, komt voort uit een persoonlijke voorkeur. Over vrye arbeid behoort voor mij tot de hoogtepunten van Multatuli's oeuvre, en dat heb ik nog nooit aan een gehoor kwijt gekund. Een meer | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
Een tweede voorbeeld van het gewijzigde tekstbeeld: een passage uit Minnebrieven zoals die er in de eerste druk uitziet, en een gedeelte daarvan zoals de Volledige werken het aanbiedt.
| |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
objectief argument is er ook wel: nergens heeft Multatuli duidelijker uiteengezet hoe hijzelf zijn politieke positie ziet. Als dàt rechtstreeks in verband gebracht kan worden met zijn poëtica, en als daarvan aangetoond kan worden dat het betoog pas zijn volle zin krijgt wanneer men die literatuuropvatting erbij haalt, dan heb ik op zijn minst laten zien dat er voor Multatuli, Douwes Dekker mag ik ditmaal ook wel zeggen, altijd meer op het spel staat dan bijvoorbeeld een politiek gelijk, ook als hij daarop steeds weer terugkomt. ‘Stijl’ en ‘zaak’ zijn niet van elkaar los te maken, omdat zij beide in de poëtica samenkomen, als vorm van schrijven en als bron van schrijven. Over vryen arbeid, dus.\ De gebruikte editie is die in Volledige werken, deel II, vanaf bladzijde 181. Waar het mij om gaat, ik zeg het nogmaals zo expliciet mogelijk, is: laten zien dat Multatuli niet alleen van de gebruikelijke overredingsmiddelen gebruik maakt, zoals men die in een polemisch betoog mag verwachten, maar dat zijn betoog ook kenmerken vertoont die rechtstreeks naar zijn poëtica wijzen, en zelfs, dat die aspecten voor de opbouw van het essay beslissend zijn. U kent Vrye arbeid natuurlijk allemaal. Daarom durf ik U te vragen, zonder kijken te vertellen hoe het betoog in elkaar zit. Juist: drie delen, dat hebt U goed onthouden. Het kan ook nauwelijks vergeten worden, want de hamerende laatste zin, met die afronding ‘ziedaar uw derde deel’, die blijft in het geheugen hangen. Behalve deze afsluiting (waarop ik nog terugkom), is er nog een passage die U allemaal wel zult noemen wanneer ik U vraag hoe de argumentatie verloopt, en dat is de brief aan de uitgever waarin de Ideeën aangekondigd worden. Hoe gedurfd, deze onderbreking midden in een redenering, waarin over heel iets anders gesproken wordt dan in de brochure! Typerend ook wel voor dat geniaal grillige van Multatuli, die een inval onmiddellijk kwijt moet aan het papier, al snijdt hij er een logisch betoog voor doormidden. Hm. Ik weet eigenlijk niet of het zo wel gegaan is, al staat het vast dat hij in die dagen inderdaad voor het eerst het project van Ideeën aan d'Ablaing voorlegt. Maar de plaats waar die brief nu staat, die komt compositorisch toch wel erg goed uit, te goed eigenlijk om toeval te zijn. Bovendien, en dat hebt U misschien minder goed onthouden, er staat nog een brief in Vrye arbeid, ook aan uitgever d'Ablaing, en weer aangekondigd als onverwachte inval. ‘Ik breek eensklaps af’, luidt de eerste zin. In die brief, bijna letterlijk zo verstuurd, zegt Multatuli dat hij het dan voltooide gedeelte (de helft van het totaal maar als eerste van drie delen betiteld) graag nu meteen op de markt gebracht wil zien. Hij verwacht dat de regering zal vallen, en dan zou het de schijn kunnen wekken dat hij zich achteraf tegen het liberalisme gekeerd had. Uit de documenten kan opgemaakt worden dat Multatuli inderdaad op dat moment de politieke ontwikkelingen met spanning volgt. Zelfs ziet het ernaar uit dat de naïeveling weer eens gehoopt heeft dat er een | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
beroep op hem gedaan zou worden. Een aantal jaren later gebeurt dat inderdaad (met desastreuze gevolgen), maar zou hij op dit moment echt verwacht hebben dat de politici zich in zo'n wespennest zouden steken? Met de man die deze tirade op zijn lezers loslaat: ‘Ik zou wat schryven in den geest van die heren [...] In den geest! Ik schryf in tnyn geest, myne heren vry-arbeiders en kultuurstelselaars! Gy woont in uw villa's, gy geniet van uw geld, gy pronkt met uw principes, gy liegt met uw leugens, gy schippert met uw gewetens, gy huichelt met uw geest, maar... in myn geest schryf ik’, met zo'n heerschap zou Rochussen in zee moeten gaan? Voor de helft was Multatuli inderdaad zo kinderlijk dat hij aan die mogelijkheid gedacht heeft. Maar de brief staat ook nu weer op een te opportune plaats om zo onverwacht opgekomen te zijn, namelijk daar waar het motto weer opgenomen wordt en de schrijver aankondigt dat hij nu gaat bewijzen wat hij tot dan toe geponeerd heeft. De spannings is gewekt, de stemming gemaakt. Eerlijk gezegd geloof ik niet in dat ‘eensklaps’, als dat moet betekenen: terwijl ik dit zit te schrijven. Het kan net zo goed zo gegaan zijn: Multatuli wil zo snel mogelijk het publiek bereiken omdat hij inderdaad vreest dat de brochure iets van zijn werking zal missen als hij een week wacht (plan was toch al, het geheel in enkele dagen af te schrijven); hij denkt, de arme, dat een duidelijke uiteenzetting van zijn standpunt zijn positie zal versterken. Dus wordt de eerste aflevering van vier vel afgerond en, met de brief als sluitstuk toegevoegd, op de markt geworpen. Op dit moment van bliksemactie realiseert Multatuli zich dat hij altijd zó wil werken: schrijven als de drift er is, en in brokstukken publiceren. Doorwerkend brengt hij in zijn drieluik (dat is vanaf het begin het ontwerp) een tweede caesuur aan, helemaal parallel aan de eerste, namelijk weer een brief aan de uitgever, en precies dat stellend wat hij zich al schrijvende bewust wordt:Ga naar voetnoot2 zo moet ik het blijven aanpakken. ‘Ik zal u elke week een vel druks leveren’, belooft hij zijn uitgever, in de brochure en in werkelijkheid (14 januari 1862), en daarmee krijgt een losse ingeving van twee weken eerder een duidelijke vorm, en inhoud: ‘Ik zal in dat schryven trachten naar waarheid. | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
Ik hoop dat er een idee zal liggen in elk verhaal, in elke mededeling, in elke opmerking. Ik lees dit niet voor omdat ik U wil verrassen, want wie dit nooit gelezen heeft, hoort hier niet te zitten. Ik kan het alleen niet laten om hemzelf even het woord te geven, voor het geval dat U zich verveelt. Iedereen die over de aankondiging van Ideeën iets gezegd heeft, stelt verbaasd vast, hoezeer Multatuli het ontwerp daarvan in zijn hoofd had toen hij deze regels schreef. Men kan het echter ook anders zeggen, en ik denk dat daarvoor genoeg argumenten zijn: het schrijven aan Vrye arbeid heeft Dekker bewust gemaakt van de publikatie-strategie die het beste bij zijn temperament past. Ik wil nu die strategie wat meer van dichtbij bekijken, en dan eerst die twee brief-interrupties. De eerste bindt de brochure aan de publieke zaak die de schrijver Multatuli op gang heeft gebracht (en in deze bijzin mag U vrijelijk subject en object verwisselen). Volgende op het eerste deel van de brochure betekent dat: Multatuli/Dekker eist het recht van spreken op omdat hij zich niet heeft laten corrumperen in een situatie waarin anderen, zijn meerderen, hun plicht verzaakten. Daarmee houdt de schrijver de motor van zijn schrijverschap stationair draaiend: superego ‘hoogmoed’ is aanwezig. De tweede brief legt, in het verlengde van wat hij op dat moment aan het schrijven is, het ontwerp op tafel van een oeuvre waarin alle bonte verscheidenheid, die hij van zichzelf verwachten mocht, gegeven is, maar niet minder de bindende eenheid: waarheid. Herinnert U zich maar eens mijn bewering dat Multatuli van zijn oeuvre een analogie heeft willen maken van de twee-eenheid natuur/Natuur, en U zult er geen moeite mee hebben als ik beweer dat op dit moment die gedachte een expliciete formulering heeft gekregen. De twee brieven wijzen naar het laspunt van poëtikale theorie en strategie, en hangen via het doel: literatuur dient naar waarheid te streven, ook onderling samen. Ik heb het al eerder gezegd, men moet altijd bedacht zijn op minder toevalligheid en spontaniteit bij de schrijvende Multatuli dan hijzelf vaak voorwendt. Het is zijn handelsmerk, maar het ‘koppige koraaldiertje’ dat hij zichzelf ook noemde, de volhardende bouwer, mag men niet uit het oog verliezen. Omdat het een aspect van de strategie is, wil ik nog even iets zeggen over de nadruk die vooral in het eerste deel van Vrye arbeid gelegd wordt op de eigen zaak. Men heeft dit, later, Multatuli vaak verweten omdat het zo larmoyant is. Verliezen die critici niet uit het oog dat Multatuli schreef voor zijn tijdgenoten, en niet voor Maarten 't Hart e tutti quanti? Wat wist zijn lezer af van de Indische situatie zoals Dekker die wilde tonen, dus: een stelsel dat zo goed of zo slecht is als een ander, maar dat onontkenbaar slecht uitgevoerd wordt? Wat anders dan wat in Max | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
Havelaar verteld werd? Dat boek is nog maar anderhalf jaar op de markt, Minnebrieven nauwelijks een half jaar: wij zitten nog midden in de stormaanval. Wie met deze tijdsfactor geen rekening houdt, kan de beoogde werking van Vrye arbeid, en dus de strategie, ook in die zelfverwijzing, onmogelijk begrijpen. Dat Multatuli later ook op minder noodzakelijke momenten zijn gelijk is blijven beklemtonen, en dat dit vaak irriteert, betekent nog niet dat de uitgebreide zelfverdediging in Vrye arbeid zijn rhetorische doel voorbijschiet. Lees de brochure nog eens goed door, en U zult zien dat iedere bewering blijft wijzen naar die ene these waar het Dekker/Multatuli om te doen was: de Javaan wordt mishandeld, welk stelsel men ook de voorkeur geeft. Vrye arbeid is dus een stap in Multatuli's campagne voor een andere politiek, maar het is tevens een schakel in de bewustwording van een schrijver die bezig is zijn incidentele optreden, pen in de hand, om te zetten in de opbouw van een uitgebreid oeuvre. De twee brieven wijzen die twee kanten op, niet minder dan de gang van het betoog zelf. Politiek-tactisch gesproken stond Multatuli voor een dilemma, toen hij Over vryen arbeid in Nederlands Indië schreef: hoe verwerp ik, in een gepolariseerde situatie, het ene standpunt, zonder daardoor automatisch het andere te steunen? Deze vraag brengt ons bij de strategie in engere zin. Hoe drukt Multatuli zijn beide tegenstanders tegen de grond en met welke stijlmiddelen zet hij zijn argumenten kracht bij, of ook wel: door welke stijltrucs vervangt hij redeneringen? Op geen enkel ogenblik mag het hem gebeuren dat de lezer zegt: ah! dus die partij heeft gelijk! Zij hebben allebei ongelijk. Hoe kan hij dat overbrengen in een betoog, zonder niets anders te zeggen dan: herlees Max Havelaar? Een eerste kunstgreep is, dat hij niet zelf de klappen naar de twee kanten uitdeelt, maar die taak aan zijn vijanden ter linker en ter rechter zijde (niet politiek bedoeld, deze termen) overlaat, en dat hij zelfs sommigen daarvan zichzelf laat ophangen, - aan het touw dat hij aanreikt, dat spreekt vanzelf. De virtuoos van het sarcasme, zoals Busken Huet hem noemde, krijgt daardoor de vrije hand. Eerst is de beurt aan Duymaer van Twist, ere wie ere toekomt. Hem wordt een brief aan de koning in de pen gegeven, waarin hij alle zonden opbiecht die Multatuli hem aanwrijft. De schrijver zelf kan in de hoek blijven staan, maar natuurlijk houdt hij het daar niet lang uit. Hij moet laten zien dat Duymaer van Twist (in zijn ogen maar U bent niet zo kinderachtig om van mij te eisen dat ik dat voorbehoud er steeds weer bij lever) die biecht terecht aan de koning gericht zou hebben. De brief aan de gouverneur-generaal in ruste, aan het publiek nog niet bekend, wordt de lezer aangekondigd en de portee ervan wordt alvast als bewijs gebruikt. Interessant is hier de terughouding om alles te zeggen; zo hield Multatuli zijn lezers wel meer in spanning, of aan het lijntje. Later valt | |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
dan de klap, als blijkt dat hij geen blufpoper heeft gespeeld (wat hij natuurlijk óók weleens deed). Vervolgens worden de vragen waarom het in Vrye arbeid tenslotte gaat, op tafel gelegd, of liever: wij krijgen vooral conclusies te horen (de ‘vrije-arbeidskwestie’ is een opgeklopt probleem, de ‘tegenstanders’ willen eigenlijk hetzelfde), en daarna wordt de eigenlijke vraag op tafel gelegd: wordt de Javaan mishandeld? De twee komen bijeen in de stelling: geen van beide partijen pakt het echte probleem aan. In dat eerste deel van de brochure wordt heel wat beweerd. Een gedeelte daarvan kan gestaafd worden met (enkele) uitspraken van anderen, een ander gedeelte door verwijzing naar Havelaar en Minnebrieven, en de rest wordt in allerlei variaties (in de muziekbetekenis) uiteengezet. De eerste vraag die afgedaan wordt, is een heel fundamentele, waarover in de Eerste en Tweede Kamer eigenlijk nooit gepraat wordt: wat is de rechtvaardiging van een koloniaal systeem, welk dan ook? Antwoord: het belang van de koloniserende, met meestal de fraai klinkende aanvulling: wat tevens het belang van de gekoloniseerde is. Beide partijen starten bij die vanzelfsprekendheid; beiden moeten natuurlijk ongelijk krijgen, en dat doet Multatuli door wat men kan noemen: omkering, toespitsing, concretisering en verschuiving. Een voorbeeld. Iemand heeft beweerd dat het tekort aan proteïne bij de Nederlandse bevolking opgeheven kan worden door invoer van vis die men de Javaan laat vangen. Onderliggende vanzelfsprekendheid: een kolonie is een wingewest. Tegen zo 'n uitgangspunt kan men een ethisch vertoog houden, maar zo pakt Multatuli het niet aan. Wat hij wil laten zien is de absurditeit van de onbesproken aanname, maar het is zijn lezer die de conclusie moet trekken. Hoe doe je dat? Door een kleine ingreep, namelijk door verschuiving van het perspectief. Wat zou de lezer ervan zeggen als de Javaan op zijn beurt zei: ik heb vis nodig, de Noordzee zit vol, breng maar hier. Onzinnige redenering; de omgekeerde niet? Ik spoor procédés op, en wil geenszins volledigheid nastreven in de weergave van Multatuli's betoog. Daarom spring ik nu over een hele reeks passages heen, om te komen bij een gedeelte waarin de onzinnigheid van allerlei redeneringen betoogd wordt door wat ik weglating wil noemen: er wordt alleen maar gezegd (en herhaald: nog een veel gebruikte kunstgreep, dit aanbrengen van verbanden door puur formele herhaling), dat niemand naar die beweringen luistert. En passant wordt de redenering zelf weergegeven en geïroniseerd, vooral door overdrijving, maar tegengesproken wordt zij eigenlijk niet. Dat gaat bijvoorbeeld zo: Een minister moet zich alleen maar houden aan zijn zogenaamde programma, meer wordt er van hem niet verlangd. Wat hij beweert kan men verder overslaan. ‘Zoals 't volk dan ook meestal doet’, en dat is het zinnetje dat driemaal herhaald wordt. Ik geef uit dat gedeelte van het betoog nog een voorbeeld van ironische hyperbolisering | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
en concretisering, een tirade waarin het kieskringen-systeem op de hak genomen wordt, niet via een analyse maar als volgt: ‘Een Kamerlid, die president was van de Concordia of de Harmonie te zynent, heeft beloofd: “met de meeste onpartydigheid de belangen voor te staan van ... zyn district” [citaat uit de Kieswet]. Edam stemt voor kaas (gaat Multatuli opgewekt verder), Drente voor 't veen. Schiedam voor jenever. Schokland voor kabeljauw. Utrecht voor theerandjes. Dit moge nu dom zyn, onstaatkundig, onpraktisch en misdadig ... goed! De man heeft het openlyk beloofd [...] en wie geen lust heeft in de redevoeringen van zo'n lid, kan ze overslaan. (Terzijde, wat voor stokvis moet iemand toch zijn die bij zo'n tirade niet in de lach schiet, en denkt: dat dit van Multatuli is, dat hoeven ze mij er niet bij te vertellen, dat zie ik zo wel.) Dus: stylistische parallelie als argumenterend middel, hyperbolie, ironie; maar het is steeds de lezer die het vonnis moet voltrekken. Pas later komt Multatuli zelf over de brug, bijvoorbeeld door een expliciterend betoog dat terugwijst naar de beeldende lezersprovocatie. Men kan de rhetorische middelen die ik tot nu toe bijeengesprokkeld heb dan ook een soort rubrieknaam geven: inschakelen van de lezer. Een mooi middel is ook, het belachelijk maken van de besproken gewichtige handelingen door ze in alledaagse toestanden om te zetten, die de lezer als reëel maar absurd herkent, dus ditmaal niet door omkering of hyperbolie maar door verkleining. Hoe worden het vrijearbeid systeem en het kultuurstelsel in stand gehouden? Men heeft daarvoor mooie woorden als ‘consignatiestelsel’ bedacht, die Multatuli in het dagelijkse vertaalt. Vaststelling: al die stelsels moeten ‘overeind gehouden worden’. Waardoor? Door ‘de koffie [minieme verwijzing naar de ondertitel van Max Havelaar], de suiker, de indigo, de tabak, de kaneel en [daar komt het:] de bamboezen sigaarkokers, die de juffrouwen present krygen van haar neven in de Oost’. Wat zou er met al die mooie zaken gebeuren als de Javaan ze niet langer wilde of door de schuld van zijn uitbuiters niet langer kon opbrengen? ‘Dan zou geen enkele juffrouw meer presenten krygen van haar neef uit de Oost, en al uw consignatie-wysheid viel reddeloos te water’. Om dat laatste gaat het natuurlijk, om de bewering dat het koloniale systeem zichzelf opheft, behalve wanneer het met geweld in stand gehouden wordt. ‘De Javaan wordt mishandeld!... Dát is de kwestie!’ Men kan dit procédé van trivialisering verwerpen, door te stellen dat een belangrijk probleem, waarover in het parlement gepraat wordt, door Multatuli met een grapje onder het karpet geschoven wordt, maar daar gaat het hem nu juist om. Hij wil laten zien dat het geen belangrijk | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
probleem is, dat een mooi woord als ‘consignatie’ de werkelijke vragen verdoezelt. Als hij op de discussie zelf zou ingaan, zou hij haar onvermijdelijk het belang toekennen dat hij haar ontzeggen wil. De onbenulligheid van beide partijen wordt gedemonstreerd aan de onbenulligheid, het verhullende karakter, van zowel hun onderwerp van geschil als hun taal. Over het echte probleem praten zij niet omdat daarover al consensus bestaat, of liever zwijgplicht. Wie dan zegt, dat Multatuli anderen belachelijk maakt maar niet op hun standpunten ingaat, vergeet zijn rhetorische doel: laten zien dat hun werkelijke standpunten zitten in de vooronderstellingen waarover zij niet praten. Dat door Multatuli de, in de 19de eeuw minder argwanend dan nu bekeken, analogieredenering fors uitgebuit wordt, past op verschillende gronden in zijn algemene strategie. Hij kan er abstractie mee ontwijken, en hij kan er gecompliceerde relaties mee suggereren. De onbetrouwbaarheid van de Nederlandse kranten, ik geef maar een voorbeeld, wordt gedemonstreerd via de ridicule weergave van een buitenlands bericht. In Parijs moet een grafschrift verwijderd worden, niet vanwege bijvoorbeeld onzedelijkheid van de tekst, maar omdat die prosodisch slecht in elkaar zit. Op zichzelf al gek genoeg. Maar wat maakt een Nederlandse krant (liberaal natuurlijk) ervan? ‘'t Handelsblad, het deftige Handelsblad [...] vertelt u dat: “in Parys de plaatsing van een grafschrift geweigerd is, omdat het niets bevatte tegen de zedelykheid”.’ Een onnozel geval, natuurlijk, maar in de staart zit het venijn: op de voorlichting van zulke kranten vertrouwt de Nederlandse lezer als er iets, bijvoorbeeld een parlement, te kiezen valt. Dan een ander middel dat bij uitstek geschikt is om de tekst tegelijk te verbrokkelen en tot een eenheid te maken: het teruggrijpen op beweringen die de lezer alweer bijna vergeten was. En verder: het steeds weer uitstellen van een vervolgargument. Een klassiek voorbeeld is het voortdurend aangekondigde derde deel, dat de lezer blijkens de slotzin toch nog achter de rug blijkt te hebben als hij daarop niet verdacht is. Heel typerend voor Multatuli is de schijn-logica, de ironisch-hyperbolische uitwerking van een onzin-redenering, vaak beginnend met een redelijke vaststelling en verglijdend naar de absurditeit. Dit is natuurlijk vooral bruikbaar om een tegenstander belachelijk te maken door hemzelf de verantwoordelijkheid te geven voor zulke betogen. Een schoolvoorbeeld zijn de richtlijnen voor journalisten met betrekking tot de uitwerking van nieuwe stelsels om het koloniale bewind vorm te geven. Men heeft de keuze uit verschillende systemen, leraart Multatuli. ‘Het eerste - maar dit raad ik U af, omdat het te eenvoudig is, en te veel talent zou vereisen om verdedigd te worden - het eerste systeem is dat 'n Gouverneur-Generaal zyn plicht moet doen, en zorg dragen dat de Javaan niet mishandeld wordt. Dit nu is myn systeem en voor ulieden [d.z. de kranteschrijvers] te moeilyk.’ De paradoxen springen in het oog. | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
Na deze tirade volgt een hele reeks, soms uitgebreide, redeneringen, beginnend met mooie stellingen als ‘De Javaan is een mens’, en steevast uitlopend op een nauwkeurig uitgedokterde uitbuiting van diezelfde Javaan. De meest effectvolle kunstgreep van Vrye arbeid is natuurlijk, U weet het allemaal, de metaforische omschrijving van het verschil tussen kultuurstelsel en zogenaamd vrije arbeid, een verschil dat er op af moet werken dat de lezer twee dingen inziet: welk stelsel men kiest is niet erg belangrijk, misschien dat het ouderwetse nog te prefereren is, en vooral: geen van beide deugt zolang niet eerst gegarandeerd wordt dat het doel niet langer de uitbuiting van de Javaan is. Dat gebeurt zo: Men kan het staatsbestel, ook in Indië, vergelijken met het mennen van paarden. Centraal zit één persoon of instantie, die de hoofdleidsels in handen heeft. Deze vertakken zich steeds verder (waarmee een getrapt bestuurs-stelsel aangeduid wordt), en komen zo tenslotte bij het geleide individu terecht. Het systeem zit rationeel in elkaar, en als de koetsier zijn best doet (denk erbij: Duymaer van Twist als verantwoordelijk menner) blijft de wagen in het gareel. Dat wordt heel wat moeilijker wanneer er allerlei onderbaasjes gaan mee-mennen, dus als de hiërarchie uit het systeem genomen wordt oftewel als het kultuurstelsel vervangen wordt door een liberaal bewind dat de particuliere ondernemer meer de vrije hand laat. Hoe houdt men al die koetsiers in bedwang? Wie is verantwoordelijk? Dit beeld schetst de situatie vanuit het perspectief van de bestuurder. Hoe ziet die eruit als men kijkt met de ogen van de bestuurde? Een nieuwe metafoor wordt geïntroduceerd, of liever, de oude wordt omgevormd. Stel U de leidsels voor als een pompsysteem met buizen, dat is moderner dan paardenmennerij. Als alles aangesloten is, kan het zuigwerk beginnen; in dat ‘zuigen’ zit op zichzelf al een efficiënte gemeenheid. Zodra de motor aangesloten is, kan er gepompt worden: ‘POMP, POMP, POMP, zeg ik u. Pomp voor den duivel ... en voor NEDERLAND. / Dát is 't Kultuurstelsel.’ Nu het andere systeem. De motor wordt bediend door de ondernemers. Weer: ‘POMP... POMP... POMP... voor den duivel ... en voor de VRY-ARBEIDERS ... ziedaar uw derde deel!’. Het betoog, met alle trucs waarvan ik U een deel heb aangewezen, maar ook met al zijn expliciete redeneringen, loopt uit op een beeld dat alles samenvat en vertastbaart. Ik kan, na deze inventarisatie van Multatuli's strategie over langere stukken tekst, of zelfs het geheel, nog aan de gang gaan met de zinsstructuren, en ook daar ellipsen, parallelie, chiasmen, synonymische herhaling en vooral paradoxen, stuk voor stuk min of meer schokkende inbreuken op de in de 19de eeuw gebruikelijke latijnse ‘periode’, aanwijzen. Maar | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
U en ik kunnen een kleine adempauze wel gebruiken voor het opmaken van de balans. Een deel van de middelen die ik opgesomd heb, behoort tot het standaard-arsenaal van iedere polemist: vergroting, verkleining, weglating, ironie, overdrijving, zelfinterruptie bijvoorbeeld. Maar het valt op dat
U vindt het misschien niet al te stoutmoedig meer, als ik beweer dat de strategie van Vrye arbeid nauw aansluit bij de andere aspecten van Multatuli's poëtica, zijn denkbeelden over het ontstaan van ‘poëzie’ en zijn doelstelling als schrijver. Meer wilde ik vandaag niet laten zien, behalve misschien dat de Multatuli-studie eigenlijk nog beginnen moet. Maar dat wist U al. | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
Het tekstbeeld in de tijd van Multatuli en nu.
Boven: het slot van Vrye arbeid zoals dat zich typografisch aan de lezer van vroege drukken voordeed (dit is de derde, van 1866). Onder: dezelfde passage in de Volledige werken. De ‘onrust’ in de oudere drukken (Multatuli heeft geen andere gekend) sluit zozeer aan bij Multatuli's poëtica dat men zich af mag vragen of hij een zo gelijkmatige presentatie als de ons vertrouwde aanvaardbaar gevonden zou hebben. |
|