Over Multatuli. Delen 20-21
(1988)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Eep Francken
| |
[pagina 19]
| |
zuster van Nicolaas. Maar Multatuli is niet ‘alsof het gisteren geschreven is’, dat ziet een M.A.V.O.-leerling beter dan een gepekelde neerlandicus. Multatuli in grote vorm is als stilist moeilijk te overtreffen; zijn wendingen hebben een beknoptheid en een zeggingskracht waar je stil van wordt; in bewondering daarvoor doe ik voor niemand onder. Toch is zijn stijl negentiende-eeuws. Hoe kan het anders? Als stijl de verhouding is tussen iemands taalgebruik en het gemiddelde, dan verandert de stijl bij verandering van dat gemiddelde. De boodschap is verbleekt, zegt Brouwers, maar de stijl blijft over. ‘Dat den Javaan wordt onderdrukt en zo’, zegt hij. Die n van den hoort daar niet, want de Javaan is grammaticaal onderwerp. Dat weet Brouwers natuurlijk ook. ‘Den Javaan wordt onderdrukt’ is een nadrukkelijke imitatie van Multatuli's verouderde buigings-n, een soort persiflage. Dit is geen foutief ennetje maar een honend ennetje. Hoon voor de stijl die zo veel ‘genot’ geeft, wat kan daarvan de bedoeling zijn? Brouwers zet stijl en boodschap allebei tussen aanhalingstekens. Hij schrijft ook nog: ‘overblijft’. Het zijn moeilijke begrippen waar de een dit onder verstaat, de ander dat. Die aanhalingstekens geven aan dat ook Brouwers over zijn terminologie onzeker is. Wat men wel stijl noemt is het enige dat als het ware overblijft, zegt hij, en de zogenaamde boodschap is achterhaald. De aanhalingstekens ironiseren ook een beetje. Brouwers geeft zelf aan dat zijn omschrijvingen gebrekkig zijn, maar hij heeft niet anders. In een brief hoeft hij niet zo precies te zijn. Nu hij de brief in een boek zet krijgen zijn opmerkingen veel meer gewicht: ‘wees bedaard... 't staat in 'n boek’, roept juffrouw Pieterse. Maar Brouwers gaat er niet verder op in, dus moeten we ons zien te redden. Verouderd, achterhaald, het betekent dat iets in zijn eigen tijd goed was, maar nu niet meer. De taal ontwikkelt zich, waardoor een schrijver zijn bijbetekenissen, zijn verwijzingen kwijtraakt, waarop het effect van literatuur voor een groot deel berust. De schrijver is aan het verouderen. Ook de cultuur ontwikkelt zich. De belangstelling verschuift; weer een reden waarom een oud boek niet meer als literatuur gelezen wordt maar eerder als historisch document. De mensen dromen niet meer over dezelfde dingen en gaan dan ook anders lezen. ‘Zijn veder zal de Doodt, de Steen en Tijdt verduuren’, is over Hooft beweerd, maar reëler is het ‘Grafschrift’ van Bloem over zijn eigen werk: ‘Een steen, door 't groen gebarsten, en verweerde / Letters en cijfers, die de regen vult’. Regen van jaren wist de letters uit. Misschien veroudert de stijl wel sneller dan de boodschap. Als Odysseus na jarenlang rondzwerven thuiskomt, in vermomming, is er geen mens die hem herkent, maar een ontzettend oude hond heeft hem in de gaten en komt vriendelijk naar hem toekruipen. Deze ontroerende trek in het verhaal van Homerus is helemaal niet verouderd. Willem Brakman gebruikt deze scène in zijn roman Come-back uit 1980. De thuiskomst van de held van die roman is | |
[pagina 20]
| |
teleurstellend, onplezierig, schrijnend. Er komt bepaald geen aanhankelijke hond naar hem toe, maar bij wijze van contrapunt laat Brakman hem op de trap in zijn oude/nieuwe huis een dode kat vinden. Dit detail, en de hele, de laatste tijd misschien wat overmatig woekerende verwijzingsmode onder romanschrijvers, geven aan dat de inhoud van bij voorbeeld Homerus ‘overblijft’, al moet een Griek zijn eigen taal bijna opnieuw leren om het verhaal te kunnen lezen. De inhoud blijft staan - ik vertel daarmee niets nieuws - omdat hij niet ligt in actuele mededelingen van de dag, maar in de mens, die misschien wel een heel klein beetje verandert, maar ook dan nog alleen maar heel, heel langzaam. Hierop berust immers de traditie van de grote schrijvers: Shakespeare en de Griekse tragedieschrijvers worden vaak in vertaling opgevoerd, maar niet omdat hun stijl zo'n genot is. Met die tegenstelling van stijl tegenover boodschap loop je al heel gauw vast. Hoort die oude hond tot de boodschap van Homerus? Ik denk dat Brouwers dit niet heeft willen zeggen. Het grote gedicht over Het boerenbedrijf (de Georgica) van Vergilius bevat praktische wenken voor de akkerbouw, die mogelijk voor een deel achterhaald zijn door inspanningen in Wageningen en elders, maar hoe mijn olijfboompje gesnoeid moet worden zal ik er allicht in kunnen vinden. Is die boom nu inderdaad aan die snoeibeurt toe, en sla ik het gedicht op om inlichting, dan struikel ik over de enorme verzameling goden en godinnen waarmee Vergilius zijn werk gestoffeerd heeft. De hele mythologie trekt voorbij. Dit lijkt me een stilistische veroudering die wel lastig is, maar geen hoofdbezwaar. Ik kan mij immers in de stijl inlezen en de boodschappen tot mij nemen. Je doet ongeveer hetzelfde als je ophoudt je te ergeren aan de gij-vorm in het Nederlands van de negentiende eeuw. Een stilistische veroudering kan in veel gevallen door de lezer weggelezen worden: hij moet zich in het begin wat meer inspannen om zich te verplaatsen naar het gemiddelde taalgebruik van een voorbije tijd. Bij ‘boodschap’ kun je denken aan de algemeen-menselijke inhoud (die natuurlijk in laatste instantie niet van de stijl gescheiden kan worden), en die veroudert niet of nauwelijks. Brouwers heeft het niet over deze boodschappen, maar bedoelt meer praktische kwesties, genre olijfboom, de visserijkwestie in Op hoop van zegen en, zijn eigen voorbeeld, de onderdrukking van de Javaan. Het is makkelijk in te zien dat die inderdaad kunnen verouderen. Wie zich afvraagt in hoeverre Brouwers gelijk heeft en op zoek gaat naar de verouderde, de achterhaalde Multatuli, moet dan ook alleen praten over boodschappen van de laatste soort. Dat wil ik doen. Een speurtocht naar de verbleekte Multatuli, langs verschillende aspecten van wat je - ondanks Multatuli zelf, die met dit soort zaken meestal niets te maken wilde hebben - kunt aanduiden als zijn leer. Boodschappen die hij op de lezers afstuurde om zijn opinie over wetenschappelijke of puur praktische kwesties bekend te maken, soms om direct in de samenleving in te grijpen. | |
[pagina 21]
| |
Een leerstuk om Brouwers aan het begin even gelijk te geven is: Multatuli over taal en taalkunde. Hij schreef daar heel veel over, maar voor zover ik het begrijp in hoofdzaak over onoplosbare vragen waarvoor hijzelf geen begin van antwoord had. Nemen we bij voorbeeld de oorsprong van de taal. Als vaker viel hij op een conservatieve manier de officiële geleerde opvattingen van zijn tijd aan. Hij verdedigde wat eigenlijk al lang geweest was. Die oorsprong van de taal zoekt hij vanzelfsprekend in de natuur, want daar komt hij altijd mee aan. De taal, zo meende hij, moest begonnen zijn met de imitatie van natuurgeluiden. Daarmee gaat hij in tegen een onder taalkundigen nog steeds algemeen aanvaard dogma: dat het verband tussen een woord en zijn betekenis helemaal willekeurig is. Op een paar uitzonderingen als ‘koekoek’ na heeft de klank niets met de betekenis te maken. Er is geen reden waarom het woord ‘wolk’ wolk betekent en het woordje boom: boom. Het had net zo goed omgekeerd kunnen zijn. Multatuli zag dit anders. Hij hield zich af en toe bezig met de afleiding van woorden, waarbij hij allerlei Indische en Europese talen aan elkaar redeneerde. Zijn afleidingen schijnen niet altijd fout te zijn geweest, maar eigenlijk valt er niets meer mee te beginnen. De verouderde Multatuli op zijn staart getrapt? Best mogelijk. Multatuli was dol op het woordje ‘rust’. Dat begint met een r en eindigt met st. R is voor Multatuli typisch de klank die beweging aanduidt: rrrr gaat de... trein? ST dat is stil, sta en stop. Rust is nu zo'n prachtig woord omdat het twee elementen beeldend combineert: stilstand na beweging - en de betekenis springt naar voren. Als dit onzin is, dan toch zeer fraaie onzin. Maar goed, de ‘boodschap’ in de beperkte zin die we nu op het oog hebben is er niet minder verouderd om. Multatuli houdt nog wel wat bespiegelingen over de taalgeschiedenis in verband met de algemene geschiedenis, over het karakter van de taal en het volk (waarom hebben Spanje en Portugal twee woorden voor ‘zijn’ met onderling verschil in betekenis? daar zit iets achter), die bij de Nederlandse moderne taalkunde volstrekt uit de gratie maar toch niet onzinnig zijn. Maar ze blijven totaal onuitgewerkt. De taalkundige Multatuli is inderdaad verouderd.
Volgende leerstuk. ‘De godsdienst is een goede zaak / en geeft het mensdom veel vermaak’, schrijft Lukas de Wilde, maar Multatuli had het integendeel over de pest van het geloof en noemde godsdienst ‘in de hoogste graad onzedelijk’. Vele, zeer vele bladzijden heeft hij erover geschreven en de door hem vernietigde dominees zijn (dan ook?) compleet vergeten. Belangrijker: de godsdienstige mensen leveren geen strijd meer over hoe de dingen zijn. Hoe kan Multatuli's geschrijf dan nog functioneren? Hij levert een bewijs dat God niet bestaat, maar hij richt zich daarbij tegen een kerk die zegt dat Hij wel bestaat. Wat te doen met Multatuli als die kerk heel anders reageert en uit is op een ‘goed gesprek’? Dit zou Multatuli veel kwaaier gemaakt hebben, maar goed; de discussie wordt niet gevoerd en Multatuli sluit nergens bij aan met z'n antigodsbewijs. | |
[pagina 22]
| |
Niet alleen in het geval van die dominees draagt zijn succes bij aan zijn veroudering. De godsdienst is zo achteruit gegaan dat van alles van Multatuli niet meer begrepen wordt. Een slachtoffer van zijn succes. Door het motto van de Ideeën, ‘een zaaier ging uit om te zaaien’, wordt Multatuli een concurrent van Jezus en er volgen dan ook nog veel opmerkingen over en toespelingen op Jezus, maar die zijn wel bestemd voor lezers voor wie Jezus eten en drinken is. Wie nog net weet dat Maria de moeder van Jezus was, snapt nooit wie Multatuli op het oog gehad zou kunnen hebben met de krankzinnige van Nazareth. Ook hier lopen we dus tegen een verouderde Multatuli op, maar er staat iets tegenover. Wat hij schreef over de twijfel zou in onze tijd, die niets meer zeker weet, eerste keus kunnen zijn. Het gebed van de onwetende is niet achterhaald, ook al laat Gerrit Komrij het weg in zijn bloemlezing. ‘Verlos ons van de preektoon Heer / geef ons natuur en waarheid weer’ - op minder vriendelijke manier zegt Multatuli hetzelfde met dominee Wawelaar. Wie 's zondags radio 4 aanzet om naar mooie muziek te luisteren, kan drie dingen vaststellen: er is geen muziek, het gebed van De Génestet is niet verhoord, als er iets van Multatuli gisteren geschreven lijkt dan is het dominee Wawelaar. En zeker niet verouderd is hij als hij ingaat tegen religieuze fanatici. De Elberfeldse wezen lijken wel van alle tijden.
Volgende onderwerp. Eerst een stukje Multatuli. Hij heeft gelezen dat in Oskaloso een vrouw als burgemeester gekozen is. ‘'k Weet niet of 't waar is, want het staat in 'n dagblad. Maar áls 't waar is, denk ik dat die kiezers te Amsterdam zyn geweest, en 'n afschrik hebben gekregen van mannelyke besturen, 't Is zo vreemd niet. Zy hebben waarschynlyk een-en-ander vernomen van de staat der geldmiddelen van die stad, en van de manier waarop de vrome burgervaderen kans hebben gezien om bankroet te gaan, zonder dat iemand begrypen kan waar 't deficit gebleven is. Dit zal aanleiding hebben gegeven tot de mening dat het tyd werd eens te beproeven of 'n dame, even schandelyk als 'n man, zou misbruik maken van 't vertrouwen harer medeburgers’. We hebben hier twee dingen tegelijk te pakken: onverdiend gezag van democratische bonzen + de vrouw. Allebei onderwerpen waarvoor de revolutie al geweest is. Niemand kijkt nog op, als je te keer gaat tegen klakkeloos opzien naar mannen op dikke kussens, als je iedereen oproept om zelf na te denken, vrouwen in het bijzonder. Ook een Multatuli die over deze zaken te keer gaat schokt niet meer. Zijn verhaal over Thugater, de boerendochter die koeien moet melken in de tijd dat haar broers aan de studie zijn (want weten en begrijpen is immers zondig voor een meisje), dat verhaal maakt niemand kwaad meer. Evenmin zijn betoog tegen de huichelarij over de seksualiteit van meisjes (ze mogen niet weten wat ze weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat ze begeren, ze mogen niet wezen wat ze zijn). Schokkend is dat alles niet meer. Achterhaald dus? Als ik Thugater voorlees, werkt het toch nog heel duidelijk, i.t.t. die godsdienstige of beter ongodsdienstige bewijzen en uiteenzettingen, al is er net zo duidelijk | |
[pagina 23]
| |
sinds Multatuli iets veranderd. De strekking van Thugater zou je in 1987 op een postzegel hebben kunnen zetten, maar ‘O God er is geen God’, de formule van de twijfel, kan er op zijn vroegst pas op bij Multatuli's tweehonderdste sterfdag; dat is zo'n beetje het verschil. Wie volhoudt dat Multatuli met dit onderwerp ‘net zo actueel als toen’ is, maakt zich belachelijk, maar achterhaald is Multatuli hier toch maar ten dele.
Ongeveer hetzelfde lijkt op te gaan voor opvoeding en onderwijs, voorwerpen van aanhoudende zorg bij uitstek. Multatuli wil, zonder dat hij de naam gebruikt, anti-autoritair onderwijs. De kinderen moeten zich vrij ontwikkelen. Geen feitenkennis maar leren denken. Vooral geen schoolse aanpak; de persoon van de leraar is het belangrijkste. Eigenlijk moeten vaders hun eigen kinderen les geven, want dat is even natuurlijk als de borstvoeding door de moeders, vond Multatuli in het begin, maar hij bracht er zelf niet veel van terecht. Deze ideeën waren toen al een eeuw oud, en onderwijzers waren het dan ook vaak met Multatuli eens. ‘Ik vang met meisjes aan’, sprak hij, maar hij had in zijn legioen toch ook veel leraren, en dat echt niet alleen omdat hij salarisverhoging voor die mensen wilde en liet zien dat de klassen kleiner moesten. De klassen zijn binnenkort weer net zo groot als in de tijd van Multatuli. Onderwijsambtenaren lezen nota's, onderwijzers lezen óók geen Multatuli, verkeerd is het allemaal, maar is het verkeerd omdat zij op deze manier een ‘actuele boodschap’ mislopen? Of is Multatuli ook in dit opzicht verouderd (op de salarissen en de grote klassen na)? De dragende kracht van zijn ideeën over onderwijs zou dokter Holsma moeten zijn, die de kinderen zelf les geeft en om de twee uur 15 minuten met zichzelf laat stoeien, maar hij is niet Multatuli's meest overtuigende figuur. Het beste zijn in feite de gedichten van de kinderen (Trijntje Fop, Wouter zelf) in hun contrast met meester Pennewip en zijn ‘Juffrouw Laps, gy behoort inderdaad tot de klasse der zoogdieren’. Maar met deze tegenstelling tussen de natuurlijke kinderpoëzie en de kromgegroeide feitenkenner kom ik buiten mijn afgeperkte onderwerp van praktische, boodschapperige boodschappen. Toch is er nog wel één echt leerstuk van Multatuli ‘ter behandeling’ overgebleven: de specialiteiten, waarover hij dat aparte boek heeft geschreven. Het staat vol met tamelijk geestige stukken over specialiteiten die niets van hun onderwerp afweten, kamerleden meestal, maar beter is hij over de echte specialisten die hun vak wel kennen. Het is hem niet ontgaan dat die mensen wel eens iets presteren. Hij wil niet terug naar de tijd dat iedereen zijn dag doorbracht met het weiden van eigen schapen en het bakken van eigen brood, maar hij heeft het erover dat alle specialisatie altijd ten koste van iets anders gaat. De specialist kan onmogelijk nog gewoon (lees: natuurlijk) leven. Zet de Tweede Kamer nu eens vol met goede specialisten, dan ontbreekt het aan de man die weet hoe alle specialismes gebruikt moeten worden. Het moois dat de specialisten leveren kan door niemand | |
[pagina 24]
| |
meer benut worden, want allemaal zitten we levenslang in ons eigen hokje. Daarom wil hij, en nu kom ik op zijn onderwijsprogramma terug, algemene vorming op de eerste tot en met tiende plaats, en pas daarna de vaardigheden, de praktische vakopleiding waarmee bij voorbeeld de kweekscholen de (in meer dan één betekenis) arme onderwijzertjes op de kinderen loslaten. Een slimmerd steekt nu allicht zijn vinger op om te zeggen dat Multatuli zelf nu juist geen vakopleiding had en daarom al gauw ‘de generalist’, b.v. E. Douwes Dekker, op de voorgrond wilde in plaats van de bedreigende specialiteit. Natuurlijk, dat is zo, maar rancunes of niet, hij heeft hier toch werkelijk een punt. Ook zijn tirades tegen bedilzucht in het onderwijs zouden per circulaire door het ministerie verspreid moeten worden.
Ministers, kamerleden, hun heeft Multatuli net zo achter de vodden gezeten als de dominees. Ook zijn politieke stukken richten zich vaak op mensen of kwesties van de dag. Hij heeft beweerd dat de mensen zich nog eens zouden afvragen of die Willem III koning was in de tijd van Max Havelaar, en heeft daarin inmiddels misschien gelijk gekregen. Zijn opvattingen over staatsbestuur waren, als we naar de ontwikkeling sindsdien kijken, in 1848 al achterhaald. Het nieuwe was de parlementaire democratie, maar daar was Multatuli tegen. Hij zegt dat hij ertegen zou zijn, als hij iets beters vinden kon, maar later heeft hij ook laten merken wat dat betere dan zou moeten zijn: de verlichte absolute vorst of in elk geval een autoritair politiek leiderschap naar het voorbeeld van Bismarck. Het Oranjehuis vond hij overigens ‘liederlyk, dom en wurmstekig’, wat Van Oorschot de koningin bij de onthulling van het Multatulistandbeeld niet heeft voorgehouden. Nou ja, Multatuli zei het ook alleen maar in een brief (die hij niet in een boek zette), en die wurmstekigheid kwam volgens hem door de parlementaire democratie of werd daar in elk geval erger van. In Vorstenschool zie je hoe Dekker het zich voorstelde. De koningin, Louise net als zijn eerste meisje, gaat bij arme mensen op de thee. Zo hoort zij de echte problemen die haar man dan kan oplossen. Multatuli heeft zichzelf bij open sollicitatie aangeboden als dictator. Het kon alleen tijdelijk zijn, zei hij erbij, en het was uiteraard een grap, maar toch niet zo maar een grap. In tegenstelling tot Bismarck had dictator Dekker meteen de armen willen bezoeken. Zijn kritiek op onze mooie democratie luidt dat niemand nooit nergens verantwoordelijk voor is. De verantwoordelijkheid van een minister stelt niks voor, want de minister hoeft volgens Multatuli maar af te treden om definitief van alles af te zijn. Aftreden? Het is een cliché van onze tijd dat de politiek ‘verloedert’ omdat geen politicus nog een heldere opvatting heeft van deze verantwoordelijkheid, dus Multatuli is in zijn kritiek meer dan actueel. Maar zijn alternatief is een achterhaalde boodschap. Niet achter slaapmutsen van kamerleden aanlopen, zegt hij, en we willen nog wel beloven dat | |
[pagina 25]
| |
niet te vaak te zullen doen, maar ook: we moeten ons scharen rond de vederbos van een koning. Daar krijgt hij ons niet meer voor. Zijn gedichtje ‘Wie met gekken in vree wil leven / moet ze wat te kiezen geven’ suggereert de schijnvertoning van de verkiezingen, maar onbedoeld haalt hij de vrede van de democratie erbij. Dat wil zeggen: geen burgeroorlog, en daarvoor laten we die vederbos dan maar schieten. Zijn polemiek is hier typisch negentiende-eeuws, dus in zekere zin achterhaald, al blijft zijn kritiek op onze democratie boeiend, heel wat boeiender dan zijn woordafleidingen. Die bekende omschrijving van de democratie als niet het beste maar wel het minst slechte systeem, die komt door Multatuli's uiteenzettingen opnieuw tot leven.
Maar over al die onderwerpen heeft Jeroen Brouwers toch geen woord gezegd! Het is waar. ‘Dat den Javaan wordt onderdrukt en zo’, dat was zijn tekst, en daarover moet ik het nu dan ook nodig hebben. ‘En zo!’ Alsof Multatuli in zijn tijd een oninteressant schijnprobleem behandelde. Is ‘dat de Javaan wordt onderdrukt’ wel de boodschap van Max Havelaar? Als dat zo is, dan lijkt het boek in 1988 inderdaad verouderd. Sinds 1949 wordt de Javaan door Nederland niet meer onderdrukt. Multatuli zelf heeft een dubbel thema geformuleerd: 1) de Javaan en 2) eerherstel voor de ambtenaar Douwes Dekker. Ook (2) is mosterd na de maaltijd. Zijn er nog andere ambtenaren voor wie de koningin een beeld onthuld heeft? Hoe nog meer eerherstel? Aan de andere kant was de trouwe ambtenaar wel honderd jaar eerder overleden. Maar hoe je het bekijkt, de koers is duidelijk gelopen. Het is dan ook beter om Max Havelaar op een andere manier te lezen: het hele boek drijft op de tegenstelling van Droogstoppel tegenover Havelaar. Droogstoppel vertegenwoordigt een houding die ik op z'n zondags wil aanduiden met profijtelijke afzijdigheid: hij blijft overal buiten en wordt daar beter van. De bekende situatie als hij leest over gestolen buffels: wat moeten die zwarten met een buffel, denkt hij, ik heb nooit ook maar één buffeltje gehad en toch ben ik tevreden. Zo gaat-i goed, hebben en houden, dat is Droogstoppel. Havelaar, daar recht tegenin, vindt overal dingen waar hij zich juist mee moet bemoeien, en doet dat dan ook. Hij is de man van de verantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheid die Multatuli later te pas bracht in zijn toornen tegen de democratie. Zo komt het boek wat los van zijn tijd zonder dat ik de zaak forceer, want de pretentie van Multatuli ging duidelijk verder dan ‘Indië’. Ik moet wel toegeven dat ik hiermee mijn zelfgetrokken grenslinie doorbreek, want ik houd mij niet meer aan de ‘boodschappen’ ter bereiking van direct effect, zoals de afspraak was. Ik kon het niet laten; snel terug naar de mishandeling van de Javaan. In de brochure Over vrijen arbeid legt Multatuli de essentie uit van het Nederlandse koloniale gezag. Een Hollander gaat naar Java om koffie te halen. Hij komt een Javaan tegen, die natuurlijk lekker rustig op de grond | |
[pagina 26]
| |
ligt, en zegt tegen die Javaan: ‘Javaan, ik wil koffie’. De Javaan draait zich heerlijk om en doet niets, want de Javanen kenden toen nog helemaal geen koffie. De Hollander schiet er niet mee op. Maar dan ziet hij in de verte nog een stel andere Javanen aankomen. Allemaal dragen ze iets: een kist, een doos, en eentje heeft er een zonnescherm. Er is er ook een die helemaal niets draagt, en die loopt voorop. Als de groep dichtbij komt, springt de liggende Javaan overeind en knielt, al groetend, eerbiedig voor die voorste Javaan. De Hollander ziet het allemaal gebeuren en denkt erover na. Hij hoeft geen ‘ik wil koffie’ meer te schreeuwen tegen een losse liggende Javaan, begrijpt hij. Beter is het om naar de voorste toe te gaan, en te zeggen: ‘Weledele heer, wees zo goed uw knielende onderdaan koffie te laten planten voor mij, of beter gezegd: voor ons. U krijgt zelf ook een paar kisten’. Volgens Multatuli komt het systeem erop neer de chefs van het land te vriend te houden, zoals hij ook in Max Havelaar de Indische hoofden op de voorgrond zet. Natuurlijk heeft hij het hier niet over het zogenaamde neokolonialisme van onze eeuw, maar hij heeft dat, in een bepaalde opvatting, toch heel precies beschreven. Geen koloniën meer, maar onafhankelijke landen. De president krijgt van alles, o.a. wapens om ‘de orde’ te handhaven. De oude of de nieuwe, dat maakt niet uit. Leningen krijgt hij van de wereldbank, als hij voldoet aan de voorwaarde dat voor de export geproduceerd zal worden. Staatsbedrijven of vrij kapitalisme, cultuurstelsel of vrije arbeid, daar is hij vrij in, als hij zijn plaatselijke deegwaren maar van de akkers ruimt en overgaat op produktie van avocado's voor onze fruitschalen. Nu avocado's, toen koffie; daarom is er aan de Wageningse hogeschool belangstelling voor Multatuli. Een nog meer directe bestrijding van de gedachte dat de onderdrukking van de Javaan een achterhaald thema zou zijn kwam een tijdje geleden zomaar in mijn bus vallen. Het was het stuk van Poncke Princen dat inmiddels in Over Multatuli 19 staat; hier zijn de dingen zoals ik ze net verteld heb. Of Nederlanders of Indonesiërs bovenaan de hiërarchie staan maakt weinig uit; uitgerekend in Lebak klagen de mensen ook in onze tijd over mishandeling. Princen stuurde een pak(je) van Sjaalman mee met ‘bewijsstukken’, grotendeels in het Indonesisch; het maakte de actualiteit van Multatuli's directe boodschap angstig duidelijk. De redenering van Princen komt terug in de massale Indonesische reactie op de film Max Havelaar en op de herdenking van Multatuli's honderdste sterfdag in Djakarta; Kees Snoek schrijft daarover in dit deel van Over Multatuli.
De boodschap van Multatuli is overigens niet dat de Javaan wordt onderdrukt. Ook als Brouwers of Francken keizer van Insulinde zouden worden en er daar dus niets meer aan het bestuur ontbreken zou, ook dan bleef Multatuli een schrijver om vast te houden, en niet alleen om zijn stijl. Wat is dat toch, die gedachte dat een schrijver alleen stijl is? Zijn de vertalers van Dostojewski net zo goed als Dostojewski? Multatuli is een negentiende- | |
[pagina 27]
| |
eeuws schrijver. Hij sluit niet aan bij de moderne ‘literatuuropvatting’ (dat is de term) die de woorden van Pilatus almaar varieert en nogal gericht is op de vorm. Multatuli vraagt zich óók af wat waarheid is, maar voor hem is het niet mogelijk het bij die vraag te laten. Nu de waarheid bij God niet te vinden is, blijft ‘de mens’ over. Dekker, die altijd al van plan geweest was een hoofdrol te spelen en de wereld te verbeteren, kan alleen zichzelf idealiseren en op grond van dat ideaal aan zichzelf eisen stellen: verantwoordelijkheid, menselijkheid. Dat is waarheid, in het kleine perspectief waar wij ook in zitten. Het zijn de dingen die hij als doopsgezinde jongen vroeg geleerd zal hebben. Zijn bekering tot het atheïsme maakte deze ideeën alleen maar sterker. Nu moest Dekker zonder Hoge Instantie om op terug te vallen beter zijn dan de anderen, in elk geval beter dan de christenen. Zo wordt idealisering van de mens zijn enige mogelijkheid, essentieel voor zijn schrijverschap. Hij houdt het in zijn werk aan iedereen voor en in zijn leven bleef hij ‘Multatuli’; ondanks zijn vele onmogelijke gedachten en bizarre acties altijd ver van de middenstand. Een consequentie van de merkwaardige idealisering van zichzelf als geroepen leidersfiguur was dat hijzelf zijn schrijverschap ging zien als een capitulatie voor de massa. Zijn werk is aan de ene kant niet tragisch, omdat hij de lezer meer dan eens meeneemt naar de startpositie vanwaaruit hij de wereld gaat veranderen, maar aan de andere kant toch wel: daar waar hij zijn schrijverschap en, dus in zekere zin zichzelf, onderuithaalt. Dit zijn kanten van Multatuli's niet zo directe boodschap, die in het voorafgaande maar hier en daar naar voren kwam. Het ging in dit stuk in de eerste plaats om de wèl directe boodschap, die minder bestand is tegen veroudering, in feite ook hier en daar versleten, maar in veel opzichten toch nog in leven bleek, hopelijk en vermoedelijk tot blijdschap van Jeroen Brouwers. Brouwers heeft gelijk: Multatuli is geen superieure filosoof, pedagoog of staatsinrichter. Maar Brouwers heeft ook ongelijk: iets heeft Multatuli ook in deze rollen nog wel te zeggen, al ligt zijn grootste betekenis ergens anders. Brouwers heeft tot een betoog geïnspireerd dat hij van zijn oorspronkelijke correspondent onmogelijk verwachten mocht. De reïncarnatie van Du Perron kan hij overigens nooit zijn. Die trapt niemand op het hart met vondsten als ‘den Javaan wordt onderdrukt en zo’. |
|