dikwijls terugkeren in zijn werk. Het streven naar waarheid, het tegengaan van de leugen en het hebben van meer hart.
Het tweede hoofdstuk gaat over inhoudelijke aspekten van Multatuli's werk. Vermoortel geeft een overzicht van Multatuli's ideeën - of liever denkbeelden, want hij beperkt zich in zijn essay allerminst tot de Ideeën - over onderwijs, opvoeding, geslachtsleven, zeden, geloof en godsdienst. De verbanden en verbindingslijnen tussen de onderwerpen voert hij terug tot het ‘alles in alles’ principe. Het ‘alles is in alles’ laat Vermoortel bovendien voor verwijzingen binnen het oeuvre van Multatuli gelden. Overigens kan naar aanleiding van het netwerk van herhalingen, herformuleringen, modificaties, aanvullingen en toevoegingen ook gewezen worden op het schrijven ‘naar den indruk van 't ogenblik’. In Idee 19 zegt Multatuli immers: ‘Wanneer ik heden iets beweer dat me morgen anders toeschynt, zal ik u dat zeggen vóór overmorgen. Ja, ik zal een tekening die me onjuist voorkomt, uitwissen met meer spoed dan ik maakte in 't tekenen’. Het hoofdstuk ‘Alles is in alles’ besluit met enige opmerkingen over de aktualiteit van Multatuli's denkbeelden.
Het derde hoofdstuk, ‘Och, al die lettertjes’, is een hoofdstuk over vorm-aspekten en spitst zich toe op de stijl van Multatuli. Bij het bespreken van ‘een stijl’ gebeurt het nogal eens dat een essayist zich beperkt tot losse opmerkingen, of erger: verdwaalt in vaagheden. Het is een verdienste van Vermoortel dat hij in zo'n kort bestek zoveel wezenlijke zaken over Multatuli's stijl naar voren weet te halen. Naast de stijl komen typografie, beeldspraak, spelling, de vernieuwing van genres, thematische vernieuwingen, beïnvloeding en de invloed van Multatuli aan de orde.
In de eerdere hoofdstukken kwamen al levens-data van Multatuli voor. Het slothoofdstuk is geheel gewijd aan Multatuli's leven. Na anderhalve bladzijde, waarin Vermoortel aantoont dat werk en leven dusdanig verbonden zijn dat een levensschets verantwoord is, citeert hij Idee 252: ‘Er is geen mens wiens gemoedsgeschiedenis niet belangryker is dan de langste “mooiste” gemaakte roman’, waarop Vermoortel monter opmerkt: ‘Laten we de “roman” van zijn gemoedsgeschiedenis even doorbladeren’. De korte levensschets die volgt, is vlot geschreven en overtuigt.
Uitgebreid gaat Vermoortel in op de tegenstanders van Multatuli, die zich maar al te weinig bekommerden om de juiste weergave van levensfeiten. Bij de bespreking hiervan wordt Vermoortels schets verdedigend van aard. Dat zou in 1987 niet meer nodig behoren te zijn. Maar enkele bijdragen rond de herdenking van de sterfdag van Multatuli hebben anders uitgewezen. Verdediging blijft nog steeds noodzakelijk. Overigens is Vermoortels aanval op Karel van het Reve, zonder dat hij zijn naam noemt, niet geheel terecht. Hij schrijft: ‘(...) alleen bij ons is het mogelijk dat iemand in 1985, op de grootse herdenking van 75 jaar Multatuli-genootschap, komt vertellen dat hij drie vierde van Multatuli's werk onleesbaar vindt en tot overmaat van ironie achteraf toegeeft dat hij er eigenlijk maar één derde van gelezen heeft’.