Over Multatuli. Delen 18-19
(1987)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Kets-Vree
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog vermelden welk exemplaar van die druk hij uitgeeft. De mogelijkheid bestaat namelijk dat er binnen eenzelfde druk onderling verschillende exemplaren voorkomen, bijvoorbeeld doordat er - nadat men reeds begonnen was met afdrukken - nog enkele veranderingen in het zetsel zijn aangebracht. De kans hierop is bij een boek uit de machinepers-periode - in vergelijking met een boek uit de handpers-periode - gering. Gezien de (wan)verhouding tussen inspanning en rendement is het onverantwoord om bij Max Havelaar uitputtend te zoeken naar exemplaarverschillen binnen een druk. Wel kan men zijn werkzaamheden zo inrichten dat de kans op het ontdekken van mogelijke verschillen zo groot mogelijk wordt, onder meer door controle altijd met een ander exemplaar uit te voeren. Zo is gebleken dat er van de vijfde druk minstens vier verschillende soorten exemplaren bestaan. De verschillen komen voor tussen pagina 98 en pagina 112, dus in het zevende katern. Doelbewust zijn er in het zetsel van dit katern bepaalde veranderingen aangebracht - soms een woord, soms een leesteken - en dit moet gebeurd zijn nadat men reeds met drukken was begonnen. Door de aard van de wijzigingen moeten we aannemen dat ze van Multatuli stammen; bewijzen hiervoor - bijvoorbeeld uit correspondentie met drukker of uitgever - ontbreken echter. Hieronder volgt een overzicht van de verschillen; de perscorrecties zijn cursief gezet.
De hierboven vermelde woorden en leestekens uit exemplaar-A zijn - op één uitzondering na - gelijk aan de vierde druk. Nadat men een aantal van deze exemplaren had gedrukt, zijn er zowel in de binnenvorm als in de buitenvorm veranderingen aangebracht.Ga naar eind4. Combinatie van een ‘nieuwe’ binnenvorm en een ‘oude’ buitenvorm leverde exemplaar-B op. De omge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keerde combinatie leidde tot exemplaar-C. Ten slotte zijn er exemplaren die zowel de ‘nieuwe’ binnenvorm als de ‘nieuwe’ buitenvorm bevatten. Hermans heeft een exemplaar uit groep-B uitgegeven.
W.F. Hermans heeft zijn basistekst niet opnieuw laten zetten (wat het gevaar van nieuwe zetfouten met zich had meegebracht), maar presenteert een facsimile. Deze bevat ‘voor het eerst geheel natuurgetrouw sinds meer dan honderd jaar, de tekst van Havelaar zoals Multatuli zelf hem voor het laatst gecorrigeerd en goedgekeurd heeft.’ (p. IX). Ondanks alle zorg die Multatuli aan de vijfde druk besteed heeft, zijn er zetfouten blijven staan. ‘Maar korrektie is nooit af’ schreef hij zelf al.Ga naar eind5. Het is gebruikelijk dat een editeur - ook als hij een facsimile geeft - die onopgemerkt gebleven zetfouten corrigeert. Hermans heeft zich bij deze gewoonte aangesloten; zo verbetert hij in gelid 't tot in 't gelid (p. 405) en vehaalde tot verhaalde (p. 428). Hij is echter bij lange na niet volledig geweest; tientallen, zeker even duidelijke zetfouten laat hij passeren. Een korte opsomming: gespoken (p. 41), centraaal (p. 55), onverschiligheid (p. 60), voorgescheven (p. 96), Wast't (p. 104), sprinrag (p. 106), visschersknaap (p. 160), toegespoken (p. 237), afspersing (p. 247), afsof (p. 261), zan (p. 311), bestaaan (p. 363). De tekstverzorging van zijn uitgave is dus beneden de maat.
Als alle historische teksten bevat ook Max Havelaar talrijke woorden, namen en begrippen die voor de negentiende-eeuwse lezers in veel gevallen duidelijk waren, maar die lezers anno-1987 vaak voor problemen plaatsen. Hetzelfde geldt voor het grote aantal litteraire en historische toespelingen en verwijzingen in deze roman. Een editeur moet die duistere plaatsen zoveel mogelijk ophelderen. Dit is niet zo eenvoudig als het wellicht klinkt. Allereerst moet hij vaststellen voor welk publiek zijn uitgave bestemd is. In een leesuitgave voor een breed publiek moeten andere zaken geannoteerd worden dan in een wetenschappelijke editie. Het bepalen welke passages enige uitleg behoeven, is een subjectieve zaak. Het komt nogal eens voor dat een editeur stilzwijgend aan bepaalde passages voorbijgaat, waar een lezer graag enige toelichting had gezien. Als de zwijgzaamheid van zo'n editeur is ingegeven door zijn eigen onwetendheid, zou hij moeten aangeven dat hij de noodzakelijke informatie niet kan verschaffen. Ten slotte dient een editeur zijn toelichtingen toe te snijden op het probleem; zijn noten mogen niet te weinig, maar zeker ook niet te veel, dat wil zeggen in de context niet ter zake doende, gegevens bevatten, al kan het verleidelijk zijn om bepaalde feiten, die men tijdens het zoeken is tegen gekomen, te vermelden omdat ze op zichzelf zo interessant zijn. Ook de uitgave van Hermans is voorzien van verklarende noten. Het is zijn bedoeling geweest om ‘de lezer te helpen bij het beantwoorden van de vragen: Wat staat er in het boek, hoe hangt het samen met Multatuli's overige geschriften, en wat is er, van het in Max Havelaar vertelde, echt gebeurd?’ (p. XIV). Bovendien heeft hij hier en daar een naam toegelicht en alle Franse en Duitse tekstgedeelten vertaald (p. XV). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zijn er verschillende geannoteerde edities van Max Havelaar te koop en de meeste daarvan richten zich op hetzelfde publiek als de editie-Hermans. De noten in die uitgaven hebben - evenals trouwens de annotaties in de Volledige werken - weinig genade kunnen vinden in de ogen van Hermans: zowel in de Inleiding bij zijn editie als eldersGa naar eind6. heeft hij zich zeer kritisch uitgelaten over het werk van zijn voorgangers. Zoiets wekt hoge verwachtingen; helaas worden die verwachtingen niet bewaarheid. Hoewel Hermans ettelijke plaatsen van verhelderende aantekeningen voorzien heeft, zijn er nog veel meer kwesties onverklaard gebleven, waar - mede gezien het karakter van zijn editie en vooral ook gezien zijn eigen, hierboven geciteerde doelstellingen - enige toelichting zeker op haar plaats was geweest. Ik beperk me tot enkele representatieve voorbeelden. Als de lezer enigszins wil weten wat er in het boek staat (p. XIV), zou hij op zijn minst geïnformeerd moeten worden over de Nederlandsche Handelmaatschappij, de koffieveilingen en de rol van de makelaar binnen dit geheel. Hij zou moeten weten dat Indië in de jaren dat Max Havelaar geschreven werd, voor één derde van het Nederlandse staatsbudget zorgde en dat die miljoenen in de staatskas terecht kwamen ‘door bemiddeling van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, die bij uitsluiting het recht bezat om de onder dwang van het Cultuurstelsel verbouwde tropische produkten ten behoeve van het gouvernement in Nederland te veilen.’Ga naar eind7. De lezer zou bovendien moeten weten dat van al die produkten de koffie verreweg het belangrijkste was, zodat het niet verwonderlijk is ‘dat de koffieveilingen der N.H.M. door Multatuli tot symbool gemaakt konden worden van onze hele Indische politiek.’Ga naar eind8. Van belang is ook dat het destijds geldende stelsel van twee koffieveilingen per jaar rond 1860 ter discussie stond, tot in de Tweede Kamer toe. Ten slotte zou de lezer ingelicht moeten worden over de toen zeer omstreden rol van de koffiemakelaars. In Hermans' commentaar treft men niets van dit alles aan. Hermans heeft ook willen aangeven hoe Max Havelaar samenhangt met Multatuli's overige geschriften (p. XIV). Zo geformuleerd is dit een ambitieuze, nauwelijks te realiseren doelstelling, aangezien Multatuli later - bijvoorbeeld in de Ideën - voortdurend kwesties aansnijdt, die in Max Havelaar al aan de orde waren gekomen. Men kan zich trouwens afvragen wat - binnen een leeseditie - het nut van dergelijke verwijzingen zou zijn geweest. Hermans levert ze dan ook nauwelijks. Wat hij ook niet levert - en dat is toch het minste wat men bij deze doelstelling verwachten kan - zijn toelichtingen bij passages waar Multatuli expliciet aan zijn andere werken refereert. Het inzicht in de tekst zou er bij gebaat zijn geweest als Hermans dergelijke verwijzingen had geannoteerd, te meer daar Multatuli verwijst naar edities die een doorsnee-lezer niet onder handbereik heeft. Als Multatuli bijvoorbeeld refereert aan een ‘aardig voorval op 'n audientie bij [sic] den Keizer van Rusland, medegedeeld in m'n brochure over Vryen-arbeid’ (noot op p. 346), waarom die anecdote dan niet meegedeeld, of op zijn minst niet de voor de context cruciale zin vermeld: ‘wenn man es richtig ausgeführt hätte, so war ja eigentlich auch das alte Reglement ganz gut [...]!’?Ga naar eind9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vraag die zich bij lezing van Max Havelaar, met name in de Indische gedeelten, voortdurend opdringt, is: welke van de beschreven gebeurtenissen hebben zich in werkelijkheid precies of ongeveer zo afgespeeld? Hermans heeft aan de beantwoording van deze vraag veel aandacht besteed. Hij verantwoordt dit door te wijzen op Multatuli's vaste overtuiging dat men ‘dat boek gesmoord [heeft] door de verzekering dat het een roman was.’ (p. XIV). We stuiten hier op het grootste probleem waar een editeur van Max Havelaar mee te maken krijgt. Het werk bevat inderdaad veel autobiografische elementen. Het heeft dus realiteitspretenties, die bijvoorbeeld ook blijken uit Sterns herhaalde uitspraak dat hij beschikt over nota's die hij voor zich heeft liggen en uit de opgenomen ambtelijke correspondentie. Vanaf de uitgave-1875 zijn die aanspraken onderstreept door de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’. Maar behalve een sterk autobiografisch werk is Max Havelaar ook een pleidooi. Multatuli heeft de feiten uit zijn leven op een zodanige wijze geselecteerd en gearrangeerd dat zijn hoofdpersoon in een zo gunstig mogelijk daglicht komt te staan. Om dit te bereiken heeft hij bepaalde feiten verdoezeld, goedgepraat, verzwegen en opgesierd.Ga naar eind10. Er ontstaan dus problemen als men feit en fictie confronteert.Ga naar eind11. In sommige gevallen levert die confrontatie bij Hermans niet ter zake doende noten op, bijvoorbeeld waar Droogstoppel over Sjaalman opmerkt dat deze zich altijd bemoeide met dingen die hem niet aangingen. Hermans deelt dan mee dat Dekkers [!] zoon Edu in 1865 iets dergelijks over zijn vader zei (p. 405). Verderop wordt - weer door Droogstoppel - vermeld dat Sjaalman de primus (door Hermans terecht geannoteerd met: beste leerling) van de klas was. Deze voorstelling van zaken past in het geïdealiseerde beeld dat van dit romanpersonage wordt geschetst. Dat Dekker zelf waarschijnlijk nooit de beste van zijn klas is geweest, zoals Hermans aantekent (p. 405), is in dit verband volstrekt irrelevant. Bij de Indische gedeelten acht ik de toetsing van de beschrijving van de gebeurtenissen aan de werkelijke gang van zaken, voorzover die nog achterhaalbaar is, zinvoller; de resultaten zijn dan ook interessanter. Hermans laat zien dat er nogal eens sprake is van een flinke discrepantie, bijvoorbeeld in de beschrijving van Havelaars wedervaren op Sumatra, van zijn nachtelijke tochten in Lebak en van de beruchte vergiftigingskwestie. Wat hij met deze noten vooral aantoont, is dat Multatuli in Max Havelaar, ondanks het hoge autobiografische gehalte van dit werk, de werkelijkheid voortdurend naar zijn hand heeft gezet. Daarom vraag ik me af of een editeur op deze wijze met de auteur in discussie moet treden. Het effect hiervan is namelijk dat hij de schrijver op bepaalde punten ‘verbetert’ (zoals Hermans bijvoorbeeld op p. 411, waar hij aantekent dat Dekkers voorganger Carolus bijna drie maanden dood was, terwijl de tekst vermeldt dat Havelaars voorganger Slotering twee maanden geleden gestorven was), hem hier en daar - sterk uitgedrukt - als leugenaar ontmaskert (zie p. 424, waar Hermans noteert dat Dekker - in tegenstelling tot Havelaar - niet dikwijls dagen achtereen uitbleef) en op deze wijze diens pleidooi ondermijnt. Misschien moet hij ook deze tekst nemen zoals de schrijver hem die aanbiedt en zich beperken tot het toelichten van duistere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
passages, zonder lijnen naar de achterliggende werkelijkheid te trekken. Hiervoor merkte ik al op dat annotaties informatie moeten bieden die toegesneden is op de context. In de noten van Hermans is dit vaak niet het geval. Zijn aantekeningen bevatten herhaaldelijk weetjes die op zichzelf misschien aardig zijn, maar vanuit Max Havelaar beschouwd ballast. Bij ‘Doctrina’ zou Hermans' uitleg over de aard van dit genootschap voldoende zijn geweest; de toevoeging dat de naam ook voorkomt in een versje van De Schoolmeester had achterwege kunnen blijven (p. 406). Hetzelfde geldt voor Hermans' mededeling dat de wijs van het studentenlied ‘Gaudeamus igitur’, evenals die van ‘Er is geen ene club in Holland, die Ajax kan verslaan’, voorkomt in de Akademische Festouvertüre (1879), op. 81 van Johannes Brahms (p. 410). Opmerkelijk is ook Hermans' annotatie bij de naam ‘Abraham Blankaart’ (p. 414). Hij tekent terecht aan dat hiermee een personage uit Sara Burgerhart aangeduid wordt (overigens verschaft Multatuli deze informatie zelf al, namelijk in noot 75). Niet onjuist, maar wel overbodig voegt Hermans hieraan toe dat dit personage ‘Wat hamer!’ pleegt te roepen. Hij had gezien de context waarin Blankaarts naam genoemd wordt (‘Zoodat ik maar zeggen wil, om met Abraham Blankaart te spreken...’, p. 131 en 148) beter kunnen vermelden dat Blankaart deze laatste zinsnede te pas en te onpas uitspreekt.Ga naar eind12. Kritiek heb ik ook op de oubollige opmerkingen waarmee Hermans op hinderlijke wijze de lectuur van Max Havelaar onderbreekt, bijvoorbeeld met zijn aantekening dat Droogstoppel (p. 405) en Havelaar (p. 411) hun uitspraken soms op het nippertje moeten verduidelijken, dat Havelaar noch zijn chef, noch zijn ondergeschikte laat uitspreken (p. 410) en dat de beide meisjes Rosemeyer zich een kusje goed lieten smaken (p. 414). De meest overbodige noot is wel die op p. 428, waarin Hermans verwijst naar een noot van Multatuli, die op dezelfde plaats in de tekst al met een nootcijfer was aangeduid. Hermans heeft - zo schrijft hij in zijn Inleiding (p. XV) - geen compilatie willen maken uit de notenapparaten van eerder verschenen edities van Max Havelaar. Had hij dat toch maar gedaan, op kritische wijze uiteraard. Dan had de lezer een editie kunnen kopen die verslag doet van de huidige stand van zaken in de Havelaar-commentaar, aangevuld met enkele nieuwe bevindingen, vooral betreffende de toetsing van de fictie aan de werkelijkheid. Nu is er een overbodige uitgave aan de reeks Havelaar-edities toegevoegd. Hermans heeft weliswaar een facsimile van de vijfde druk, compleet met ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ ter beschikking gesteld, maar met wat zoeken is die vijfde druk antiquarisch voor dezelfde prijs te koop. |
|