niet rijk en aanbeden was, en menigeen haastte zich hem zo geen geld, dan toch verering en aanbidding te schenken.
Wie vereerd en aanbeden wil worden moet, geloof ik, beginnen met die verering en aanbidding op hoge toon te eisen, en dat deed hij schier dagelijks, met grote innerlijke overtuiging en grote overtuigingskracht naar buiten. Je begrijpt niet dat de koning hem niet onmiddellijk na het verschijnen van zijn boek bij zich geroepen heeft. Hij begreep dat zelf trouwens ook niet, vermoed ik.
Die dwingende persoonlijkheid werkt nog steeds. Er zijn geen multatulianen meer in de zin van discipelen die door het lezen van de Meester het Licht gezien hebben. Maar er zijn nog steeds mensen die ieder stukje papier dat iets met Multatuli te maken heeft met grote gretigheid lezen. Als ik een onbetaalde hotelrekening van Douwes Dekker bezat zou ik die als een kostbaar kleinood bewaren, terwijl ik een betaalde hotelrekening van Beets of Van Lennep of Vosmaer zonder aarzeling aan het Letterkundig Museum zou schenken.
De auteur heeft voor dit boek geput uit de rijke verzameling documenten van het Multatuli-museum. Ik ken dat materiaal niet en weet niet wat Jongstra heeft weggelaten. Niettemin ben ik geneigd zijn keuze toe te juichen. Hij heeft een goede neus voor kleine details, die een tijdperk, een persoon, een bevolkingsgroep tot leven brengen. Hij vermeldt het niet doorgaan van Multatuli-bijeenkomsten in 1947 wegens kolengebrek. Hij vertelt hoe Garmt Stuiveling - wiens wat je zou kunnen noemen ‘omstreden’ rol in het Multatuli-wezen hij met redelijkheid en onpartijdigheid beschrijft - in 1951 bij minister Cals een subsidie aanvraagt om Multatuli's sterfhuis te inspecteren (retour Mainz 3e klasse f 42,90).
Roerend zijn de acties die ‘werklieden’ ondernemen om Multatuli te steunen: er verschijnt een oproep in De Werkman en er komen bijdragen. Twintig cent van een tabakswerker en nog eens twintig cent van een ‘arme letterzetter’ - mensen die wel niet vermoed zullen hebben dat hun inkomen vele malen kleiner was dan dat van Dekker.
Op de hierboven gestelde vraag waar die Multatuli-aanbidding vandaan komt geeft Jongstra een interessant antwoord van Lodewijk van Deyssel: de multatulianen, van wie de meest rechtzinnige ‘het huiselijk leven van Multatuli en de lotgevallen van zijn gezin tot onderwerp hunner vrome overwegingen hebben gekozen, zoals de orthodoxe Christenen het familieleven van Jozef, Maria en Jezus overdenken’ ‘worden vooral gevonden onder de leden van het Middelbaar, meer nog onder die van het Lager Onderwijs’. ‘Het zijn meest personen, die wel een ernstige, doch geenszins eene eenigermate universele letterkundige opleiding hebben genoten, noch van anderen, noch van hunzelf’. Die mensen koesterden ‘vage omwentelingsgezinde staat- en letterkundige gevoelens’ en Multatuli werd voor hen ‘tot een Nederlandsch genie bij uitnemendheid’.
De illustraties zijn prachtig, en voorzien van soms zeer rake onderschrif-