Over Multatuli. Delen 14-15
(1985)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||
Gé Nabrink
|
1. | De algemeene vergadering drage het Hoofdbestuur op, uit te noodigen tot een be-spreking alle vereenigingen en personen, waarvan men kan verwachten, dat zij sympathie betuigen met een permanente hulde voor Multatuli; |
2. | De Vereeniging ‘De Dageraad’ stelle voor, in die vergadering, dat besloten wordt, een commissie te benoemen ter voorbereiding’Ga naar eind6.. |
Enkele weken later bericht ‘De Vrije Gedachte’ dat de huldiging van Multatuli in verband moet staan met de verschijning van de Max Havelaar, vijftig jaar geleden. ‘Bedoeld werd natuurlijk niet een standbeeld: zoo iets zou niet naar den geest van Douwes Dekker zijn, maar eerder een Multatuli-huis of iets dergelijk’Ga naar eind7.. De oproep van het hoofdbestuur van ‘De Dageraad’ slaat goed aan, een niet onbelangrijk aantal sympathie betuigingen komt bij het bestuur binnen en besloten wordt een vergadering bijeen te roepen tegen 23 januari 1910 in de kunstzaal van ‘Krasnapolsky’ te Amsterdam. In deze vergadering zal een definitief comité gevormd worden en getracht zal worden een plan voor de huldiging te maken. Het plan wordt wel gemaakt, maar levensgroot komen de moeilijkheden naar voren die nog heel lang de gemoederen bezig zullen houden. Voordat tot de benoeming van het huldigings-comité kan worden overgegaan besluit men op voorstel van mr. J.N. van Haal tot het houden van ‘algemene beschouwingen’. Een uitvoerig verslag van deze vergadering verscheen in ‘De Vrije Gedachte’ (3e jaarg. no. 20, 30 jan. 1910) waaraan ik het volgende ontleen:
Zelf acht hij het een gelukkig denkbeeld deze huldiging te organiseren, maar meent hij, deze hulde moet dan ten goede komen aan het land waarvoor Multatuli zooveel gewerkt heeft, aan Insulinde.
M. de Boer die deze gedachte accepteert beveelt dan aan een voortdurende agitatie te gaan voeren tegen de Atjeh-oorlog!
Dr. Hendrik Muller acht het beter Multatuli te eeren als schrijver en als koloniaal hervormer.
F. Domela Nieuwenhuis zegt in aansluiting hierop dat niemand er tegen kan zijn Multatuli in deze twee kwaliteiten te eren, maar meent dat bij een huldiging, op initiatief van de vereniging ‘De Dageraad’, de vrije gedachte toch niet op de achtergrond mag worden geschoven. In dat opzicht kan hij het dus met dr. H. Muller niet eens zijn.
F.M. Wibaut sluit zich aan bij de opmerkingen van mr. Van Hall t.a.v. Multatuli's vruchtbare arbeid voor Indië, maar hij wenst evenmin als Domela Nieuwenhuis Multatuli alleen daarom te eren. Zeker is dat Multatuli aan vele mensen de stoot heeft gegeven tot het wegwerpen van tradities en tot het vaststellen van de grote betekenis der vrouw voor het maatschappelijke leven. De blijvende hulde moet dan ook niet alleen liggen op het gebied van Indië maar van de algemene volksontwikkeling.
Mr. C.Th. van Deventer meent dat Multatuli niet kan worden beschouwd als een belangrijke hervormer op koloniaal gebied. Hij meent dat het iedere onbevangen beoordelaar van Multatuli zal opvallen dat Multatuli het in het wezen der zaak vaak aan het verkeerde eind had. De Max Havelaar bijv. heeft tot ondertitel ‘of de “Koffieveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappij”’. Het boek kondigt zich dus aan als een bestrijding van het cultuurstelsel, maar inderdaad vindt men daarover in het boek bijna niets. Daarentegen is het een felle aanklacht tegen wat nu algemeen wordt beschouwd als het allerbeste dat wij in Ned.-Indië hebben, n.l. het bestuur van de inlandse
bevolking door haar hoofden. Hij meent echter wel dat Multatuli hulde gebracht moet worden voor zijn werkzaamheden op koloniaal-politiek gebied...
A.E. Mendell, sprekende als persoon en niet als lid van het hoofdbestuur, meent dat Multatuli gezien moet worden uit drieërlei gezichtspunt: Indië, de letterkunde, de vrije gedachte. Hij meent dat Multatuli's grote verdienste op elk gebied juist ligt in zijn vrijdenkerschap. Multatuli te huldigen alleen ten aanzien van Indië zou niet goed zijn. Gezocht moet worden naar een vorm, die Multatuli in drieeërlei opzicht huldigt. Maar dit kan aan de Commissie worden overgelaten.
B. Damme kan de mens en de denker Multatuli niet scheiden. Hij beveelt de stichting van een Multatuli-huis aan, waar men aales wat op Multatuli betrekking heeft, kan verzamelen.
Tenslotte pleit Van Beckum voor de stichting van een bibliotheek van en over Multatuli en zijn tijdgenoten. Voor een Multatuli-huis voelt hij niets, vrezende dat het zou ontaarden in een reliquienhuisje.
Voorzitter Havers besluit nu over te gaan tot het samenstellen van het huldigings-comité. Achtereenvolgens verklaren mr. J.N. van Hall, mr. C.Th. van Deventer, Dr. Hendrik Muller, S. Kalff en F.M. Wibaut zich bereid in het comité zitting te nemen. Uit de vergadering worden vervolgens voorgedragen: F. Domela Nieuwenhuis, F. van der Goes, P.J.A. Meersmans en B. Damme, en de voorzitter en secretaris van ‘De Dageraad’ W. Havers en J.G. Götze. Besloten wordt dan het huldigings-comité samen te stellen uit de genoemde personen.
Na de vergadering bleef het comité nog enige tijd bijeen en besloot een viertal ‘koloniale’ verenigingen tot deelneming uit te nodigen, n.l. het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned .-Indië, het Indisch Genootschap, ‘Oost en West’ en ‘Moederland en Koloniën’Ga naar eind8.. Het definitieve comité had nu de taak de verschillende naar voren gebrachte voorstellen nader te bezien en een algemene circulaire uit te brengen. De officiële circulaire met de concrete plannen verscheen in maart. De feestelijke herdenking zal plaats hebben zaterdag 7 mei 1910. Op deze dag zal in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, na een inleidend woord van de voorzitter van de huldigings-commissie, in een middag- en een avondvoorstelling door het Rotterdamse Toneelgezelschap vertoond worden: blijspelfragmenten uit ‘Aleid’ en het drama ‘Vorstenschool’. In de namiddagvoorstelling zal nog door Willem Royaards de ‘Kruissprook’ worden voorgedragen. Aan deze herdenking zal een tentoonstelling van Multatuliana verbonden worden. Deze tentoonstelling zal zo mogelijk bestemd worden voor een te stichten Multatuli-museumGa naar eind9.. Verder vermeldt de circulaire ‘In verband verder met datgene, waarin, volgens de overgrote meerderheid der Nederlanders, de hoofdbetekenis van Multatuli's optreden, nu weldra vijftig jaar geleden, gelegen is: de door hem wakker geroepen belangstelling in het lot van de inheemse bevolking van Insulinde, stellen wij mede voor de vorming van een Fonds ten bate van de inlander van Nederl.-Indië, met behulp waarvan de stoffelijke en gees-
telijke verheffing van Insulinde zal kunnen worden bevorderd...’ Dit fonds zal de naam ‘Max Havelaarfonds’ krijgenGa naar eind10.. Ondertekenaars: de bestuursleden mr. J.N. van Hall, C.R. Bakhuizen van den Brink, F. Bastiaanse, J.G. Götze en mr. C.Th. van Deventer. Sympathie betuigen ca. 20 personen, die mede de circulaire ondertekenen, zoals: Marie Berdenis van Berlekom, Cyriel Buysse, C.J. Hasselman, S. Kalff, P.J.A. Meersmans, dr. Julius Pée, Herman Teirlinck, prof. mr. C. van Vollenhoven, Augusta de Wit, enz. De namen van de ‘koloniale specialisten’: Van Deventer, Hasselman en Van VollenhovenGa naar eind11. sieren de lijst, maar drie eerder genoemden, en niet de minst belangrijken, ontbreken: B. Damme, F. Domela Nieuwenhuis en F.M. Wibaut.
De Multatuli-hulde kon voortgang vinden, sympathie bleek er voldoende te zijn. De schouwburgzalen waren stampvol bij de uitvoering van ‘Aleid’, ‘Vorstenschool’ en de ‘Kruissprook’, de tentoonstelling van Multatuliana die zoveel zorg vereist had werd druk bezocht en na dit alles gelukte het het comité nog een herdenkingsbrochure uit te geven: Een zaaier ging uit om te zaaienGa naar eind12..
Maar toch... de moeilijkheden waren ontstellend groot. Na de vergadering van 23 januari en het verschijnen van de circulaire in maart, waren de polemieken niet van de lucht. Vrijdenkers- en arbeidersbladen, evenals de burgerlijke pers, brachten eindeloze discussies, verdachtmakingen, boze brieven etc. naar aanleiding van de koers die het huldigingscomité was ingeslagen en volhield. Diep teleurgesteld waren de velen die vooral Multatuli gehuldigd hadden willen zien als de vrijdenker, de humanist, de voorloper van ‘vrijheid voor allen’.
Geef ik in noot 4 een lijst van de geschriften van B. Damme uit deze periode, ook Domela Nieuwenhuis schrijft in deze tijd bijna wekelijks over de verkeerde koers die het huldigingscomité ingeslagen heeftGa naar eind13.. Het zou interessant zijn en de moeite lonen uitvoerig na te gaan hoe de gerezen geschillen beschouwd en becommentarieerd werden maar daartoe dient dit artikel niet. Hoe interessant het geheel ook moge zijn, en al wat voorafgaat aan de oprichting van het zo belangrijke Multatuli-Museum dat wij thans bezitten, mijn bedoeling was niet meer dan een inleiding te geven voor de publicatie van de m.i. belangrijke correspondentie tussen F. Domela Nieuwenhuis en B. Damme, benevens van enkele anderen die bij het proces een rol speelden. De brieven behoeven geen of weinig commentaar, maar verdienen wel gepubliceerd te worden. Eerst de correspondentie van F.M. Wibaut, slechts drie stukken:
Brief van F.M. Wibaut aan het Huldigingscomité, 11.1.'10 C. 2/2
WelEd. Heer,
In antwoord op Uwe circulaire in zake Multatuli bericht ik U dat een eventueele benoeming in het Comité van uitvoering door mij zou worden aanvaard.
Groetend Hoogachtend
F.M. Wibaut
Brief aan F.M. Wibaut aan dhr. S. Kalff secr. Huldigingscomité 1.3.'10 C. 2/9
WelEd. Heer, In verband met mijne bespreking met den voorzitter de Heer Mr. J.N. van Hall, verzoek ik U mij de concept-circulaire van het Multatulicomité wel te willen doen toekomen, opdat ik kan beslissen of ik deze kan onderteekenen.
Met Hoogachting
F.M. Wibaut.
Toen de circulaire verscheen voerde zij niet Wibaut's naam! Zes en twintig jaar later schreef hij erover in zijn ‘Levensbouw’Ga naar eind14.:
Ik heb in de ‘Gids’ van 1910Ga naar eind15., in het kort geschetst, hoe ik toen de beteekenis van Multatuli voor het jonge Nederlandse geslacht zag. ‘Het geslacht, dat nu nog jong is’, schreef ik, ‘begrijpt niet wat Multatuli geweest is voor velen, die jong waren tussen 1870 en 1880. Thans zijn zijn boeken literatuur.... Maar dat was niet de betekenis van Multatuli voor de jonge mannen en aankomende vrouwen, die zich met hem verwant voelden... Voor het geslacht, dat toen jong was, was Multatuli de revolutionair. Neen, niet de koloniale hervormer...’
Zo zag ik in 1910 Multatuli en zo zie ik hem nog... Voor mij gold de verering en de dankbaarheid voor Multatuli niet in de eerste plaats den schrijver. Ook niet te overwegend Max Havelaar, ook niet den denker. Ook niet den voorganger. Maar den revolutionairen mens, die mij de stoot heeft gegeven tot zelfstandig denken en tot het vinden van een eigen richting in het leven’. [Wibaut besluit zijn hoofdstuk over Multatuli met de zinnen:] ‘...Zo is dan deze Vereniging, het Multatuli-museum, de enige openbare getuigenis, dat er een groot man is geweest in Nederland, die Multatuli heette. Het is geen lof voor een land, te moeten vaststellen, dat het zijn grote mannen, en dat was Multatuli op grond van zijn werken en van zijn streven, niet beter kan eren....
De correspondentie F. Domela Nieuwenhuis - B. Damme.
Correspondentiekaart van F. Domela Nieuwenhuis aan het Multatuli comité, 14.2.1910. C. 2/3
Aan het Komitee ter Multatuli-huldiging.
Mijne Heeren!
Nu in strijd met de bepaling die men gemaakt had om Multatuli in drieërlei opzicht te huldigen, namelijk als koloniaal hervormer, als letterkundige en als baanbreker van het vrije denken op elk gebied, besloten is op de vergadering van laatstleden Zondag om een éénzijdige hulde te brengen aan Multatuli, be-
staat er voor mij geen reden meer om lid te blijven van het komitee.
Ik acht mij verplicht ter eere van de nagedachtenis van Multatuli tegen die eenzijdige hulde te protesteeren en verder geen plaats meer daarin te nemen, want de grootheid van een man als Multatuli komt op deze wijze niet tot haar recht.
Het vermakelijkste is bovendien dat men hem als Indische ‘specialiteit’ zal huldigen, terwijl de ‘specialiteit’ mr. van Deventer heeft verzekerd dat Multatuli eigenlijk meer kwaad dan goed heeft gedaan voor Indië. Kwaaddoeners te gaan huldigen is al te merkwaardig om niet gesignaleerd te worden.
Met verschuldigde achting
F. Domela Nieuwenhuis
Correspondentiekaart van F. Domela Nieuwenhuis aan B. Damme. 14.2.1910 C. 3/4
Waarde Damme,
Nu men besloten heeft Multatuli alleen te huldigen als Indische hervormer en dus al zijn andere verdiensten aan kant te zetten, heb ik mijn ontslag ingediend als lid van het Komitee.
Ik meen dat er nu voor ons geen reden bestaat om langer aan dat spelletje mee te doen. De eer van Multatuli moet ons daartoe te hoog staan.
Wat gij doen zult, dat weet ik niet maar ik deel het u even mee, omdat het ook niet in uw idee heeft gelegen om zoo eenzijdig te zijn en al de rest eenvoudig weg te doezelen.
Ik hoop dat gij het met mij eens zult zijn en dat wij dan op andere wijze zullen trachten onze hulde te brengen, al is het op zeer bescheiden wijze.
Groetend
F. Domela Nieuwenhuis
Hilversum 14 febr. 1910
Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan B. Damme, niet gedateerd. C. 3/5
Waarde Damme,
Hierbij gaat de korrektie terug met het gevraagde voorwoordGa naar eind16.. Uw lezing heeft op sommige punten veel gelijkenis met de mijne. Ja zoo moeten wij Multatuli brengen onder het volk.
Zou Bedeaux willen overgaan tot het uitgeven van stukken van Multatuli? Ik zou de sprookjes van het gezag willen geven in een klein bundeltje.
Ik zou willen geven het stuk: Er ontbreekt veel aan het welzijn des volks.
Spreek er eens met hem over en geef dan antwoord.
Vindt ge mijn voorwoord zoo goed?
En nu de Multatuli hulde?
Jammer dat wij die zaak niet eens kunnen bespreken. Of zouden we te Utrecht - voor u ook gemakkelijk te bereiken - eens 'n samenkomst kunnen hebben
en een oproep daartoe doen? Het is kort dag, maar het zou misschien wel goed zijn. Wij moeten onzerzijds toch ook iets doen. En de Dageraad? Die zal de heeren wel achterna hinken, ofschoon de vereeniging zich daardoor bespottelijk maakt.
In alle gevallen zeg mij uw opinie en deel mij mede welke finantieele toezeggingen gij hebt.
Groetend
F. Domela Nieuwenhuis
Krijg ik proef van mijn voorwoordje?Ga naar eind17.
Brief van B. Damme aan het Huldigings-comité 16-II.'10 C. 3/6
Rotterdam 16 Febr. '10
WelEd Heer!
Met deze heb ik de eer UEd te berichten dat ik mij tot mijn spijt genoodzaakt zie, uit het Komitee ter Multatuli huldiging te treden.
Ware ik Zondag j.l. op de gehouden verg: tegenwoordig geweest, dan had ik dáár en toen reeds bedankt.
Immers, nu men daar besloten heeft - in strijd met het op de eerst gehouden vergadering aangenomen plan - Multatuli enkel als koloniaal hervormer te huldigen - en men zoo Multatuli's verdiensten op ander terrein miskent, althans niet erkent wil zien, nu bestaat er voor mij geen enkele reden meer, waarom ik langer in dit komitee zou blijven.
Inmiddels Achtend
B. Damme
Brief van B. Damme aan F. Domela Nieuwenhuis, 4 kantjes, 19.II.'10 C. 3/7
R. 19 Febr. '10
Waarde Nieuwenhuis!
Mijn hartelijke dank voor Uw méér dan waardeerend voorwoord. V.n. daarom, omdat Gij zoo juist weergeeft wat bij het schrijven bij mij steeds op de voorgrond was. Zeker men vindt Mult: wel geestig, pikant enz: het staat gekleed af en toe met 'n citaat uit z'n werken te geuren doch de kern waar het om gaat. Ach spreek me daarvan niet!! Enfin - wij zullen zien, er is kentering. Of ik Uw voorwoord goed vind? vraag gij mij. Het overtreft mijn stoutste verwachtingen is m'n antwoord. Werkelijk het deed mij aan, zoo m'n arbeid door U gewaardeerd te zien.
Wat Bedeaux betreft. Ik zal hem dadelijk vragen. Morgen zie ik hem wel.
De Mult: hulde. Zoo gij wilt plaats dan 'n oproep in de Vr.S. en in het blad de Dageraad (Verzoek tevens sympathiseerende bladen tot overname) tot het bijeenkomen te Amst. -Utrecht- of elders van hen die op een eenvoudige doch waardige wijze Mult: wenschen te huldigen. Zeker weet ik dat van verschillende plaatsen bijval met dit plan te verwachten is. Ja indien wij snel besluiten is er heusch niets verloren. En wat de Dageraad aangat. Ach! met moeite is zij er
toe overgegaan om z.g. het initiatief voor dezen actie te nemen. Laat ons daarover niet ongerust zijn.
Finantieele toezegging is mij gedaan door den Heer du Croo e.a. te Gorinchem. Hij ontbood mij naar aanleiding van het art. in de Dageraad. Ik sprak juist te G. over Mult: ‘Nu zoo er 'n Comité bestaat, dan kan dit bij mij komen en 'n krachtige fin: steun van mij rekenen’.
Hij gaf mij voorts het recht deze woorden kenbaar te maken of aan te halen wanneer dit noodig was. Hij gaf mij daarvoor zijn woord.
Den Heer P.J. Meersmans Keizersgracht 758 te Amst: stelt zijn geheele Mult: verzameling - en deze is zeer kostbaar - disponibel, plus 'n finantieele bijdrage.
Hij was 't die naast U zat en terwijl v. Deventer sprak die woorden zei, welke gij in de Vr:S. hebt aangehaald.
Bijna zeker weet ik dat hij niet van die hulde à la v. Dev. en consorten is gedient.
Ook is hij waarschijnlijk wel genegen ook in andere dingen bij te staan, Schrijf hem eens aan.
Ook te Haarlem, Gorinchem, Schiedam, Dordt-Haag enz: zijn er velen die hun hulp en steun reeds hebben toegezegd. Zoo is er meer.
Begin dus. Schrijf ook du Croo aan. Meld hem de toestand en dan vooruit.
Met kam groeten
Uw B. Damme
Zond v. Loo de korrektie en deed hem weten dat Gij eerst nog proef van het voorwoord hebben moet.
Nogmaals
BD
Brief van B. Damme, waarschijnlijk aan P.J.A. Meersmans, 22.2'10. C. 2/8
R 22/2.10.
Waarde Heer!
Ja, 't is jammer dat het zoo geloopen is, doch geen nood. Alles zal trots alles goed gaan. Waarom toch deed men zoo. M.i. moet men juist allen die aan deze beweging mee wenschen te doen, de gelegenheid geven om zich te uiten. Artisten, letterkundigen, geleerden, vrije denkers, paedagogen, onderwijzers, koloniale e.a. politiekers, mannen en vrouwen in één woord allen die er voor voelen. Voor allen wien het duidelijk is wat Mult: voor hen heeft gedaan op welk gebied dan ook moet de gelegenheid dààr zijn, om M: hun hulde te betuigen. Deze om gene gene weer om een andere reden. Des te grootscher zal deze hulde betuiging dan ook zijn. Intusschen wij zullen zien. Ik had zoo juist een klein artikeltje aan het blad de Dageraad verzonden, waarin ik op kalme wijze even de zaken uiteenzet, en mijn oproep aan het volk zelve doet. Ik wanhoop er niet aan, of indien men dààrvöor slechts tot overeenstemming kan (kon?) geraken, Multatulihuisje met bibliotheek of zoo iets
er aan verbonden, zal best verrijzen. Immers dan nog kan iedere richting zich zelf de weg kiezen hoe verder die hulde uit te breiden.
Ik heb dat alles wat nu gebeurd is wel voorzien en in dien zin reeds aan sommige D.N., v. Loo enz: geschreven.
Gij moet niet denken dat ik U of anderen verwaarloos - door zoo niets te laten hooren. Geloof me, de laatste weken, maanden ben ik 's Zondags ‘out of town’: 's avonds dikwijls ook uit - en de resteerende oogenblikken, werk ik. Correcties (Fonkelende Sterren is af), Correspondentie, Artikeltje hier voor of daar voor, enz: In 't Tijdschrift ‘Spiegel v/d Vooruitgang’ ook 'n stukje Multatuli iets als in de broch: Dat zit zoo. Men vroeg mij Copie. Ik gaf toen dit met het volgend doel. Mocht m'm broch: niet verschijnen dan toch mocht ik hopen op dit art: en zoo dit niet gelukte dan toch wel het art: in het blad de Dageraad. En nu is 't me alle drie gelukt - O!, die Thales. Ook hem verweet men niet practisch te zijn en hij leverde het bewijs dat hij alle z.g.n. practische heden te practisch was. Op bescheidene wijze heb ik voor het plan Mult: hulde - op drieerlei wijze de aandacht weten te vragen.
Uit Indië een hartelijk schrijven van E.F.E. Douwes Dekker een neef van Mult: Hij komt deze zomer naar Holland en dan even mij 'n bezoek brengen. Voorts eenige Ind: bladen waarin de M.hulde besproken wordt.
Den Heer S. Kalff (secr. v.h. co:) wordt daar in zeer voor zijn vorig ijveren in deze richting geroemd. Die bladen zullen wij wel 'n plaatsje bezorgen in 't archief op de Keizersgracht.
Hebt gij de Spiegel v/d Vooruitgang: anders zend ik U die om ter zelfde plaatse te deponeeren.
Voorlopig heb ik de Heer Chr: Addics èèn en ander geschreven, zoodat hij nu eenigzins op de hoogte is. Ik meen U reeds een vorige maal z'n adres gegeven te hebben. In alle geval tot dat ik z'n nader adres bezit en dit U zend, kunt gij adresseeren
Den Heer Chr: Addics
Leeraar a/d Academie van B.K. en T.W.
Coolvest Rotterdam, of aan mijn adres.
De toespraak is geteekend ongeveer 13-14 jr. geleden. Door dat ik toen nog al eenige invloed op hem bezat. Hij heeft deze zelve uitgegeven en is gedrukt bij Vürtheim te Rord: Ik weet dat hij toen te gelijkertijd meer illustraties heeft ontworpen o.a. Vorstenschool enz: Ik denk wel dat hij deze nog zal bezittenGa naar eind18..
Mevr. D. Dekker was er destijds over verrukt. O! van haar en van Dr. Meijer 'n hartelijk schrijven. En nu zoodra ik 't adres heb laat ik dit U weten.
Met hartelijke groeten
Uw B. Damme
Mijn zoontje is aan Saidjah bezig - 'n teekening.
Géén port ontvangen, ook niet in de brief ingesloten ontvangen.
Correspondentiekaart van F. Domela Nieuwenhuis aan B. Damme. 1.III.'10. C. 3/10
Waarde Damme,
Allereerst mijn dank voor het toegezonden exemplaar Fonkelende sterren. Wat de Multatuli-hulde aangaat, laat ons voorzichtig zijn. Zoolang ik geen schrijven namens de Kommissie ontvang, blijf ik erbuiten, en al wacht ik nog 'n beetje met stappen om een nieuwe oproeping te doen, ik geloof dat als wij niet hooren deze week, wij tegen 13 Maart te Utrecht de lieden oproepen, die met ons willen meedoen.
Ik had al gelezen dat de heer Meersmans zijn kollektie Multatuliana afstond voor de tentoonstelling en dus in verband met uw schrijven zei ik direkt: dien hebben zij al gepaaid en hij zal niet met ons meedoen. Ik neem dus een afwachtende houding in, maar mij lacht als beste hulde het meeste toe om zijn geschriften in kleine boekjes onder de menschen te brengen en niet zoozeer de ideën, die niemand kwetsen, zooals Dr. W. Meyer wilde, maar juist die, welke den stoot geven tot den vooruitgang. Ik heb dus niets in Vrije of Dageraad gezet, in afwachting der dingen die komen zullen.
Wat uitgave Sprookjes van het gezag, enz. aangaat, laat dat maar over. Ik zal zien het toch klaar te spelen. Weet ge wat geld voor zulke uitgaven los te krijgen van den heer Meersmans, het komt nooit te onpas. Eigenlijk moet tegen Mei alles bedekt worden met Multatuli.
Groetend
F. Domela Nieuwenhuis
Hilversum 1 Maart 1910.
Brief van B. Damme aan F. Domela Nieuwenhuis. 2.III. 1910. C. 3/11
Waarde Nieuwenhuis!
Ik haast me U te antwoorden. Neen men paait mij niet. Wel voel ik veel voor plan 2 Multatuli museum. Natuurlijk 't was m'n denkbeeld. En hierom, omdat die nà ons komen eerst dan een blik in leven en streven van Multatuli zullen kunnen slaan. En dit is noodig. Maar dat ik me door de groote beweging zou laten overbluffen en daaraan alles zou ten offer brengen. Gij weet beter en hebt gezien dat ik voor zulke dingen niet te vinden ben.
De denker- de strijder voor waarheid en recht en menselijkheid is mij in Multatuli daarvoor te lief. Mijn antwoord was dan ook aan den heer Meersmans (dus ook ik ben niet officieel uitgenoodigd) weer toe te treden ‘Met genoegen Uw schrijven ontvangen enz.... ‘Vraagt nu den Heer N.N. weer toe te treden... en de zaak is in orde. Ziehier nu uw straf voor... ‘dien hebben ze al gepaaid’.
Ik erken echter dat gij niet weten kon dat ik dit had gedaan. Maar toch!...
Doet men nu dit, d.w.z. noodigt men U uit dan meen ik kan er niets meer tegen samenwerking zijn. Ja zelfs zal men zich dan wel wachten voor eenzijdigheid.
Doet men dit niet dan treed ik niet weer toe. Immers doe ik dit niet uit z.g.n. Kameraderie of blinde volgzucht. Om dezelfde redenen trok ik mij terug als gij. Meersmans zei me dat er nu kentering is gekomen. Er was slechts 1 stem meer op de Verg. van 13 Febr en sedert dien waren hij en Götze gereed ook uit te treden indien er geen verandering was te verkrijgen. Mr. v. Hall, Kalff e.a. willen ook Multatuli in z'n geheel. Thans heeft men daartoe besloten. In alle geval, laat ons wachten.
Wil mij 't genoegen doen, met, daar gij altijd beter ingelicht zult zijn dan ik, die als 't ware geisoleerd sta, mij even een en ander mee te deelen en vooral ook Uw verdere plannen te zeggen.
Met vr. groeten
B. Damme.
Wij kunnen zoo er gelden zijn, toch door gaan met populariseering van M's Werken en deze onder de massa te brengen. Dit is iets wat wij toch steeds zullen en moeten doen.
Ik zal beginnen met middelen te zoeken.
D.
Brief van B. Damme, ws. aan P.J.A. Meersmans. 3.III.'10. C. 2/12
R. 3/3'10
Waarde Heer'
Hierbij 1 Expl. Spiegel v.d. Vooruitgang, 1 N.Rot: 1 uitknipsel Land en Volk voor Multatuliana.
Ik heb den Heer D.N. het besluit tot alzijdige M. hulde meegedeeld. Wat ik U nu verzoeken wil is 't volgende. Zoo ik U reeds schreef ‘noodigt den Heer D.N. uit weer in 't Comitee te treden. Hij is er om dezelfde redenen uitgetreden als ik en als Gij en anderen gereed stonden dit te doen.
Hij schreef me een afwachtende houding aan te nemen. Hoorde hij dezen week niets van de Commissie dan zal hij een oproep plaatsen, enz.: Ik besef diep hoe akelig dit voor U dan zal zijn - maar geloof me zonder hem - treed ik ook niet toe.
't Is recht dat men hem die waarlijk Multatuli's voetspoor betreedt verzoekt en niet alleen er buiten houdt.
Een weinig inscnikkelijkheid wederzijds....Ga naar eind19.
Brief van B. Damme aan Mevr. M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. 3.III.'10 C. 2/13
R. 3/3'10
Mevrouw!
Men zou wanhopend worden om dat gezanik met drukkers, uitgevers enz: Voortdurend is 't dan en dan is alles in orde - het werk is dan klaar en men laat geregeld wachten net alsof er niets aan de hand is.
Iederen dag dacht ik nu zal de brochureGa naar eind20. wel klaar zijn dus ik wacht nog
maar met schrijven - dan nog maar 's gewacht en er komt niets.
Voor verleden week Zaterdag 20 Febr. waren de gecorrigeerde vellen reeds terug gezonden dus ik rekende Zaterdag l.l. zou het wel verschenen zijn. Niets er van. En nog niets. Met opzet zond ik U de afl: v/d Spiegel der Vooruitgang niet omdat ik U niet wilde teleurstellen daar gij zoudt meenen het boekje te zullen ontvangen en het dan blijken zou dat dit niet het geval zou zijn. Enfin. Wij moeten wel geduld leeren oefenen. Wat niet wegneemt dat ik het vrij beroerd vind.
En nu wat anders. Waarschijnlijk zult Gij wel weten uit de bladen wat de M C van plan is.
Verleden week schreef mij den heer Meersmans dat hij en Götze gereed stonden ook uit de M.C. te treden, indien men eenzijdige hulde brengen zou. Goed. Daar ontving ik Maandag morgen een schrijven van hem meldende dat men vèèlzijdige hulde bewijzen zou. Feestdag in Mei, Vorstenschool-Aleid. Tentoonstelling enz.
Nu zou verder een plan voor Indië zijn aangenomen, gij hebt dit zeker wel gelezen en dan was het tweede plan 'n Multatuli museum. Hij was opgetogen en ik mag het niet ontkennen - ik ook. ‘Treed nu weer toe’ enz: Maar gij weet ik had reeds een oproep aan het volk geschreven. En de invloed daarvan erkennende, dit schreef hij dan ook, zoo verzocht hij mij dit werken te staken daar het maar wirwar zou brengen enz.
Ik kan niet anders zeggen of hij heeft daar gelijk. Maar D.N. was om dezelfde redenen uit de M.C. getrokken als ik en dus schreef ik direct aan Meersmans ‘Met genoegen Uw schrijven ontvangen enz: Verzoek nu den Heer D.N. weer toe te treden en de zaak is in orde’ - Wel ben ik voor mij persoonlijk nu niet voor die z.g.n. feestelijkheden die veelal in luid geschetter zonder meer ontaarden... maar ik wil erkennen dat dit om geld te verzamelen noodig is - 't is wel jammer dat het geld nog zulk 'n machts invloed heeft maar helaas is dit nog het geval - Het kalme baanbreken der Ideeën is mij veel liever, en dit zal en moet ook op den duur geschieden maar zoo ik zei 't is nog niet zoo ver.
D.N. deelde ik nu dadelijk èèn en ander mêe en zei dat men de èènzijdigheid had laten varen en men samenwerking verzocht enz: Waarop hij mij schreef. Ik neem 'n afwachtende houding aan. Ik zei al toen ik dat van Multatuliana las. O die hebben ze al gepaaid!
‘Neen’, antwoordde ik hierop men paaid mij niet.
Al acht ik 'n M Museum noodig en al voel ik daar zèèr veel voor.
Ziehier voor uw straf mijn antwoord aan Meersmans op zijn verzoek was ‘Verzoekt nu D.N. wêer toe te treden en alles is in orde!
Ik moet U wel zeggen dat dit voor mij een akelige geschiedenis is. Werkelijk ik heb eenige zeer opgewonden dagen achter den rug. Want men geeft toe - wat wil men meer. Men kan in 't Kom: zijnde juist voor afdwalen behoeden enz.
Doch aan de andere zijde staat dat: Daar D.N. om dezelfde reden uitgetreden
is als ik dat ik niet meer toe zal treden zonder dat men ook hem heeft uitgenoodigd.
Voelt gij wat 'n akelige geschiedenis dit nu voor mij is? Strijd tegen vijanden is niets; Strijd om strijdende vrienden tot elkaar te brengen is moeilijk - En nog, kon men hen even spreken veel misverstand ware dan opgelost maar alles juist uitdrukken met de pen - dat is niet gemakkelijk.
Intusschen wil ik zien te doen wat ik in dezen kan. De hoofdzaak ‘blijvende hulde is aan de orde’ - en al verviel zij geheel ik zal haar weder aan de orde weten te brengen - er zal zijn nagedachtenis recht geschieden - En nu Mevrouw weet gij weer 't èèn en ander
Ondertekening ontbreekt
Tussen de vier blaadjes van deze brief ligt een los blaadje, met hetzelfde handschrift, waarvan het niet zeker is dat het bij deze brief behoort.
Tekst: Ik zend U zoo gij de afl. Spiegel der Vooruitgang niet bezit een expl.
Gij zijt nu voorbereid dat het 't bewuste boekje niet is.
Ik lees daar Bruyn Prince zal uitgeven bij Slothouwer Offïcieele bescheiden van Dekker in Ned Indië. Dit is toch niet dezelfde broch: welke gij indertijd hebt weerlegen?Ga naar eind21.,Ga naar eind22.
Voorts. In Spec: komt de passage voor ‘ik bezit roerende brieven van de Vletter’: als kind zijnde herinner ik mij nog deze geschiedenis en heb hem toen op zien brengenGa naar eind23..
Geeft gij ook deze brieven in uw nieuwe bewerking?
Van Indie ontving ik 'n schrijven en eenige bladen B. Nieuwsbl. en Jave bode zeer sympathiek gesteld E.F.E. Douwes Dekker.
Van versc. zijde kreeg ik verzoek om te vragen of de Brieven niet op goed-koopere wijze te verkrijgen zijn. Broch 1 - art: 2 in Dager: 3
Correspondentiekaart van F. Domela Nieuwenhuis aan B. Damme. 4.III. '10. C. 3/14
Waarde Damme,
Ik hoorde nog niets en kreeg ook geen uitnoodiging om op nieuw deel uit te maken van de Kommissie. Dat zal wel zoo blijven. Ik ken mijn luidjes en verwacht daar niets van. Zullen wij, als ik niets hoor, een samenkomst oproepen te Utrecht op 13 Maart in het aanstaande nummer Vrije Soc. en Dageraad? Misschien is het beter wat later, want het is kort dag.
En wat zal dan de heer Meersmans doen? Zal hij met ons of met de oude Kommissie blijven? Hij gaat met de laatste mee, dat zult ge zien. Het staat toch mooier om zulke heeren mee te gaan dan met een paar gemeene anarchisten!
Nu nog iets: Zouden wij ook niet een oproeping doen voor gelden, die besteed kunnen worden om brokstukken uit Multatuli's werken zoo goedkoop mogelijk onder de menschen te brengen? Wat denkt gij hiervan?
Ik begin dan met een prachtuitgave klein formaat van de Sprookjes van het Gezag en dan Er ontbreekt veel aan het welzijn des Volks, dan een boekje tegen godsdienst. We zullen flink moeten voortgaan, maar geld is er noodig. Helpt gij hieraan mede?
Groetend
F. Domela Nieuwenhuis
Hilversum 4 Maart 1910.
Briefkaart van S. Kalff aan B. Damme, 6.III.'10. C. 2/15
A'dam 6 Maart 1910
Geachte heer!
In voorloopig antwoord op uw schrijven geef ik u in overweging om eerst eens de officieele Circulaire af te wachten en dan te zien of u met den inhoud daarvan u vereenigen kunt.
Ook de heer Wibaut, die eveneens zich wilde terugtrekken, wacht daarop.
Met alle achting
Uw dw S. Kalff
Correspondentiekaart van F. Domela Nieuwenhuis aan B. Damme, 7.III. '10 C. 3/16
W.K.
Wij hebben niets te maken met hetgeen v. Loo op zijn eigen houtje publiceert en ik ben er dus voor om toch onzen weg te vervolgen. Ik hoor niets van de Kommissie en gij ook niet. Wat hebben wij nu verder met de heeren te maken?
Hoe denkt gij erover? Gelden verzamelen kan altijd geschieden en dat is goed. Uw brochure daareven ontvangen. Dank ervoor.
Groetend
F. Domela Nieuwenhuis
Hilversum 7 Maart 1910.
ommezijde:
Ik vind het heel ongepast van v. Loo om zoo iets te schrijven buiten ons om. Enfin, men went aan alles.
Brief van J.N. van Hall aan B. Damme. 7.III. '10. C. 2/17
Amsterdam, 7 Maart 1910
WelEdele heer,
De heer Kalff zendt mij Uw aan hem gerichten brief.
Wat de heer Meersmans U kan hebben geschreven, weet ik niet. Wèl weet ik dat er in de plannen der Commissie sedert de voorlaatste Commissievergadering geen wijzigingen gekomen zijn.
Het bericht omtrent de plannen der Commissie dat in alle couranten is opgenomen, zegt duidelijk wat de plannen zijn.
Is het Uwe bedoeling terug te komen op Uw besluit om uit de Commissie te treden, en wenscht de heer Domela Nieuwenhuis dit ook te doen, dan zal ik dat gaarne ter allespoedigste vernemen, daar de circulaire reeds in proef gezet is, zònder uw beider namen.
Met een duidelijk antwoord per omgaande zult U mij verplichten.
Met Achting
Uwdw. w.g. J.N. van Hall
Adres:
Mr. J.N. van Hall
Vondelstraat 21 Amsterdam
Brief van B. Damme aan F. Domela Nieuwenhuis. 1.III.'10. C. 1/18
Waarde Nieuwenhuis!
Gelijk met U te schrijven, schreef ik ook de Commissie.
Gister ontving ik bijgaand van den Heer S. Kalff. In 't belang der zaak en ook om geen fiasco te lijden vind ik dat we op de circulaire even dienen te wachten. Deze moet noodwendig spoedig verschijnen waarschijnlijk nà de 13e dezer, mogelijk vòòr dien datum.
Doet zoo gij wilt. Is de circulaire van dien aard dat wij niet mee kunnen doen dan dadelijk 'n oproep om geld voor verspreiding van M's werken. Treden wij op vòòr de verschijning der circ.: dan loopen wij de kans, (daar wij niet weten, wat deze behelzen zal) af te breken, waar wij hadden moeten helpen bouwen. Dan ook kan onze oproep gemotiveerd zijn en gesteund worden indien elk kan zien dat men eenzijdigheid betracht. Ik vind 't n akelige geschiedenis op 't oogenblik. Ik die na een zaak eerst overdacht te hebben voor snel besluiten en handelen ben nu te moeten aandringen op wachten wachten wat anderen believen te doen en dat weer door anderen.
In alle geval 'n oproep om geld kan altijd geschieden. Wat zou daar tegen zijn. 't Is alleen wij zullen beter slagen indien wij eerst even zien wat de M C wil. Kon Zondag om verschillende redenen niet komen. Zend mij een briefkaart terug.
Brief van B. Damme aan F. Domela Nieuwenhuis. 8.III.'10 C. 1/19
R. 8/3'10
Waarde Nieuwenhuis!
Daar even ontvang ik dit schrijven van Mr. v. Hall. De uiteenzetting heeft in alle bladen gestaan en gij hebt die ook zelf gelezen. Fonds voor Indische ar, em enz: Fonds voor Mult. Museum enz.
Zend mij nu p.o. dit schrijven met Uw antwoord terug. Zijn er nu Uwerzijds
nog bezwaren, zeg ze mij dan en wij kunnen daarna handelen. In alle geval antwoord mij direct.
M. gr.
B. Damme
Jammer indien ik thuis ware geweest dat had dit bij mijn vorig schrijven eenige uren vroeger ingesloten geweest.
- eind1.
- De Vrije Gedachte, 1e jaarg. no. 6. 1 juli 1907. p. 70-71.
- eind2.
- Vragen des Tijds, 35e jaarg. II, p. 201-226. - De Mare 1330.
- eind3.
- De Dageraad, le jaarg. no. 43. 24 juli 1909.
- eind4.
- Damme, Bernard (1864-1953). Publicaties 1909-1910.
a.Rijpe Halmen, bijeen gebracht en verzameld uit de werken van Multatuli. Rotterdam, J. Bedeaux, 1909. - De Mare 28.+Deel 1: Friedrich Nietzsche, deel 2-4: Multatuli, Deel 5: Spinoza.b.Multatuli als denker. - De Vrije Gedachte, 3e jaarg. no. 23. 13.III.1909. p. 265-266. - De Mare 1352.c.Aan U - het nageslacht. - De Dageraad, le jaarg. no. 43. 24.VII.1909.d.Multatuli-hulde. - De Dageraad, le jaarg. no. 46. 14.VIII.1909. - Ingezonden brief.e.Na vijftig jaar. [2 stkn.]. - De Dageraad, 2e jaarg. no. 18 en 19. 29.I en 5.II.1910.f.Multatuli. - De Spiegel van den Vooruitgang, 1e jaarg. no. 2. 15.II.1910. p. 59-73.g.Aan alle Multatuli-vrienden. - De Dageraad, 2e jaarg. no. 22. 26.II.1910.h.Multatuli als wijsgeer. Opgedragen aan Mevr. de wed. [M.] Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Met een voorwoord van F. Domela Nieuwenhuis. Rotterdam, J. Bedeaux, [1910].- De Mare 1353.+Voorwoord is gedateerd. Februari 1910, FDN gaat hierin in op het optreden van Van Deventer op het Huldigings-comité.i.Iets over eenige monisten en het monisme. Met een voorwoord van F. Domela Nieuwenhuis. Gouda, Chr. W. Souffree, [1910].j.Fonkelende sterren. Populaire beschouwingen over leven en leer van verschillende grote denkers. Rotterdam, J. Bedeaux, 1910.k.Iets aangaande de Multatuli-hulde. - De Dageraad, 2e jaarg. no. 27. 2.IV.1910.l.Multatuli-hulde. - De Dageraad, 2e jaarg. no. 29. 16.IV.1910.
- eind5.
- De Dageraad, le jaarg. no. 48. 28.8.'09. Dit plaatselijke comité wordt later opgeheven en opgenomen in het Huldigingscomité.
- eind6.
- De Vrije Gedachte, 3e jaarg. no. 14. 5.XI.1909. p. 166.
- eind7.
- De Vrije Gedachte, 3e jaarg. no. 17. 18.XII.1909. p. 196-197.
- eind8.
- Op 7 februari 1910 schrijft de secretaris van de Vereniging ‘Oost en West’ dat de heer Bakhuizen van den Brink het hoofdbestuur gaarne zal vertegenwoordigen.
- eind9.
- [J.G. Robbers], Catalogus der Multatuli-tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam. 7 Mei 1910. Met inleiding van J.N. van Hall. 80. 48 p. - De Mare 1414. Na de sluiting van de tentoonstelling geeft het comité een persbericht uit met het verzoek de collectie aan te vullen om tot een Multatuli Museum te kunnen komen. Op 22 oktober gevolgd door een persbericht dat B. en W. van Amsterdam de collectie willen onderbrengen in een lokaliteit van het Stedelijk Museum. Bij Kon. Besluit van 13 mei 1911 worden vervolgens de statuten van de vereniging ‘Het Multatuli Museum’ goedgekeurd. De aankoop van de collectie ‘Muttatuliana’ van A.S. Kok verrijkt het bezit in belangrijke mate. De grondslag is gelegd voor wat nu het uiterst belangrijke, waardevolle en gastvrije Multatuli Museum in Amsterdam is.
- eind10.
- De Vrije Gedachte, 4e jaarg. no. 17. 17.XII.'10 bericht dat het Max Havelaarfonds is opgericht. Bestuur: mr. C.Th. van Deventer, C.J. Hasselman, W. Havers, dr. Hendrik P.N. Muller en Th.B. Pleyte. Van Deventer schrijft: ‘De uitkomst bleef ver beneden de verwachting; het doel was wel zeer weinig gepreciseerd, en Multatuli's naam had zijn afschrikkende kracht blijkbaar nog niet verloren’. Op 16 mei 1910 schrijft hij aan zijn vriend Gideon Huet: ‘Jammer dat velen tegenover Multatuli het standpunt der hartstochtvrije historie nog maar niet kunnen innemen. Het Havelaar-fonds ondervindt er de gevolgen van en wordt niet wat ik gemeend had te mogen verwachten’ (Colenbrander, H.T., Leven van Mr. C.Th. van Deventer. Deel 1, Amsterdam 1916, p. 366-367. De ‘Nieuwe Courant’ van 16 april 1910 bevat een door Van Deventer getekende brief, gedateerd 15 april, met de mededeling ‘er werd tot heden f 3786.50 ingeschreven, toegezegde jaarlijkse bijdragen f 331.50 voor dit fonds’. In De Gids van 1910 (II, p. 185-198) publiceerde Van Deventer een artikel ‘Multatuli aan den Koning. (1860) waarvan extra, fraai verzorgde, overdrukken verschenen. De opbrengst was ten bate van het ‘Max Havelaarfonds’.
- eind11.
-
a.Deventer, Conrad Theod. van (1857-1915. Nederl. rechterlijke ambtenaar in Indonesië. Voorman van de ‘ethische politiek’. Baanbreker onderwijs-hervormingen. Lid der 2e Kamer 1905-1909, 1913-1915. Lid der Eerste Kamer 1911-1913.b.Hasselman, Catharinus Johannes (1861-1944). Bestuursambtenaar Indonesië. Inspect. Landelijke inkomsten en Verplichte diensten. Secretaris ‘Koloniaal Instituut’ te Amsterdam. Lid van de Raad van State.c.Vollenhoven, Cornelis van (1874-1933). Rechtsgeleerde. Grondlegger van de studie van het Indonesische Adatrecht. Groot voorstander internationale rechtsorde en snellere emancipatie van Nederlandse overzeese gebiedsdelen.
- eind12.
- ‘Een zaaier ging uit om te zaaien’. Uitg. bij de herdenking van het verschijnen van Multatuli's Max Havelaar, door de vereeniging ‘De Dageraad’. Amsterdam, L.J. Vermeer, 1910. Inhoud: rede door mr. J.N. van Hall op 7 mei uitgesproken, Gids-artikel (De Gids, 1910, II, p. 255-262) van dr. W. Meijer, Multatuli als vrijdenker, een serie art. van A.H. Gerhard resp. verschenen in ‘De Amsterdammer’, ‘Het Volk’, ‘De Volksschool’ en ‘De Vrije Gedachte’, artikel van A.E. Mendell over ‘Multatuli en Björnson’ uit ‘De Vrije Gedachte’.
- eind13.
- Domela Nieuwenhuis, Ferdinand (1846-1919). Enkele publicaties 1909-1910:
a.1Multatuli als ketter bij uitnemendheid. Voordracht. - De Vrije Gedachte, 2e jaarg. no. 22. 27.II.1909. p. 256-258.a.2-, [Herdruk als brochure]. Enschedé 1909. 32 p. - De Mare 1321.a.3-, Tweede druk. Hilversum 1910. 32 p. Voorwoord gedateerd: Maart 1910.a.4-, [Herdrukt in] Multatuli, Bloemlezing met 25 illustraties van [Jan Damme]. Zandvoort [1925]. 161 p. - De Mare 40. De Mare maakt hier een kleine vergissing, hij schrijft Jan van Damme, dit moet zijn: Jan Damme, de zoon van B. Damme (Johan George (‘Jan’) Damme, 1894-1962).b.De Multatuli-hulde. - De Dageraad, 2e jaarg. no. 20. 12.II.1910.c.Multatuli-hulde. - De Vrije Socialist, 13e jaarg. no. 14. 16.II.1910. [An]d.Aan de Redaktie van De Dageraad. - De Dageraad, 2e jaarg. no. 24. 12.III.1910.e.Huldebetooging Multatuli. - De Vrije Socialist, 13e jaarg. no. 25. 26.III.1910.f.Multatuli-hulde. - De Vrije Socialist, 13e jaarg. no. 34. 27.IV.1910.g.Een sjofele verdediging. - De Vrije Socialist, 13e jaarg. no. 34. 27.IV.1910.h.Multatuli als wijsgeer en denker. - De Vrije Gedachte, 4e jaarg. no. 3. 7.V.1910. p. 28-3.-De Mare 1360.i.De Max Havelaar-herdenking. De Ploeg, 2e jaarg. no. 11. mei 1910. p. 321-342. Enquête over Multatuli naar aanleiding van Max Havelaar-herdenking. Antwoord van F. Domela Nieuwenhuis p. 340-341.j.Multatuli. - De Vrije Socialist, 13e jaarg. no. 37. 7.V.1910. Gedrukt in sierletters. Vijftig jaar Max Havelaar, maar wat al onzin in ‘De Ploeg’, k. Hoe Multatuli gehuldigd wordt. - De Dageraad, 2e jaarg. no. 35. 28.V.1910.l.Van Christen tot Anarchist. Gedenkschriften. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1910. 600 p. De Mare 1361 geeft de blz. op waar Multatuli genoemd wordt.
- eind14.
- Wibaut, F.M., Levensbouw. Memoires. Amsterdam, Em. Querido, 1936. Hoofdstuk: Multatuli p. 115-121.-De Mare 1721.
- eind15.
- Wibaut, F.M., Multatuli's crematie. (Een woord van late dank). - De Gids, 1910, II. p. 282-284. - De Mare 1435.
- eind16.
- Bedoeld is het voorwoord bij Damme's ‘Multatuli als wijsgeer’, (noot 5 h.).
- eind17.
- Datering van deze brief ws. eind Februari. F. Domela Nieuwenhuis dateerde zijn voorwoord in ‘Multatuli als wijsgeer’,: Februari 1910.
- eind18.
- Addicks, C.J. [Tekening]: Max Havelaar's toespraak tot de hoofden van Lebak. [Rotterdam, Vürtheim, z.jr.]. In het Multatuli Museum 2 exepl. van deze grote plaat. (dossier 920 groot). Een kleine reproductie is opgenomen in het artikel van S. Kalff, Multatuli-herleving. - Elseviers Geillustr. Maandschrift, 1910, p. 322. - De Mare 1379, 1387.
- eind19.
- Het slot van deze brief ontbreekt in het Multatuli Museum.
- eind20.
- Zie noot: 5.h.
- eind21.
- Bruyn Prince, P.M.L. de, Officiële bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost Indies ambtenaar. Tweede vermeerderde druk. Max Havelaar op de Westkust van Sumatra. Amersfoort, G.J. Slothouwer, 1910. XVII-(355). Met reproducties. - De Mare 1341. Damme doelt kennelijk op deze herdruk. De eerste druk verscheen in 1900. - De Mare 179.
- eind22.
- Douwes Dekker-Hamminck Schepel, M., Multatuli en officieële bescheiden. Amsterdam, W. Versluys, 1901. 73 p. - De Mare 1230.
- eind23.
- Jacob de Vletter. ‘En den braven De Vletter - pedant, vervelend, koppig en lastig was-i, o ja, maar 'n braaf mens toch! - zond men naar het tuchthuis. Nog eens: leve de Jurisprudentie van den Hove’.
[Aantekeningen] ‘Over De Vletter heb ik roerende mededelingen te doen, die in Noten en Toelichtingen zullen worden opgenomen zodra de staat myner gezondheid me zal toelaten die gereed te maken voor de pers. Ik bezicht den armen man herhaaldelyk in de gevangenis te 's-Gravenhage, en ontving vele brieven van hem uit het tuchthuis. Zyn veroordeling was 'n misdaad. (1879)’. Multatuli, Volledige werken. Uitg. d. G. Stuiveling. Deel 5. p. 599, 648.
De Vletter werd op 10 juli 1869 veroordeeld tot 10 jaar tuchthuisstraf, vonnis 23 september in hoger beroep bekrachtigd. N.a.v. oproer tegen de politie dat in oktober 1868 in Rotterdam uitbrak. Werd om gezondheidsredenen ontslagen, stierf in 1871.
B. Damme verzamelde gegevens over De Vletter in zijn: Uit Multatuli's nalatenschap. De zaak De Vletter, alsmede de onuitgegeven briefwisseling tusschen Multatuli en den heer W. Wintgens over Koloniale staatkunde. Zandvoort, Bibliotheek voor ontspanning en ontwikkeling, [1933]. 126 p. - De Mare 73.