Over Multatuli. Delen 12-13
(1984)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||
Hugo Bousset
| |||||||
De kern van de zaakDe kern van de zaak wordt aangeduid in de veelzeggende keuze | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
van een schuilnaam als uiterlijk kenteken van een ik-evolutie. De Don Quichoteske Dekker-op-Java wordt een keihard agitator, die de pen hanteert als wapen tegen het Hollandse koloniale bewind én tegen de eigen vroegere, lakse, te esthetiserende houding daartegenover. De schuilnaam heeft dus een dubbel facet: de revolutionair beschermt zich door een pseudoniem maar vooral neemt de schrijvende Multatuli afscheid van de man die hij eens was. Tussen de Lebakse en de Brusselse tijd is er nog de periode van de Europese omzwervingen als incubatie en opstapeling van wrok. Dat drieluik wordt in de Max Havelaar uitgebeeld in de drievoudige structuur roman A - roman B - staart. In roman B maken we in de Havelaar-figuur de romantische Dekker mee, die erg bezield was en veel talent had, maar niets bereikte. In roman A ontmoeten we de sjofele Sjaalman, terwijl we in de slotrede de ziedende, klewangwettende Multatuli aantreffen. Max Havelaar is dus niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats een aanklacht tegen wantoestanden - de aanzet tot een satirische karikatuur in roman A en tot een maatschappijkritisch dossier in roman B - maar wel de vermetele poging tot een ontwerp van een nieuw ik. Max Havelaar is ontstaan uit wrok, maar ook en vooral uit zelfwrok. Opvallend is dat de drie stapstenen van Multatuli's evolutie structureel anders worden ingepast in het boek. Max Havelaar is binnen roman B een hij-persoon. Hetzelfde geldt voor Sjaalman, eveneens een hij-persoon, maar dan in roman A. In de slotrede daarentegen is het ‘ik, Multatuli’ die de pen opneemt. Door het wisselende gezichtspunt maakt Multatuli ons al duidelijk dat hij afstand neemt van zowel Havelaar als Sjaalman, die hij tot hijpersonen maakt. Als schijn-ik-personen benoemt hij Droogstoppel in roman A en Stern in roman B. Beide vertellers worden dan ook zonder veel omhaal het boek uitgezet bij het begin van de slotrede (p. 270). Dat gaat als volgt: ‘Havelaar doolde arm en verlaten rond. Hij zocht...’ ‘Genoeg, mijn goede Stern! Ik, Multatuli, neem de pen op (...).’ ‘Die Sjaalman en zijn vrouw...’ ‘Halt, ellendig produkt van vuile geldzucht en godslasterlijke femelarij!’ Telkens wordt een nieuwe poging van Droogstoppel en Stern om hun beide boeken verder te vertellen gestopt door de expliciete auteur, die nu alle maskers laat vallen en er de nadruk op legt dat zowel Stern als Droogstoppel fictieve personages zijn, maaksels, speudo-ikjes, vooral structuurelementen, niet zozeer afsplitsingen van hemzelf. Niet alleen de twee fictieve ik-personen laat Multatuli vallen, ook beklemtoont hij uitdrukkelijk dat hij afstand neemt | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
van de ‘held’ Max Havelaar in een der laatste passages van het boek: ‘Want ik ben geen vliegenreddende dichter, geen zachtmoedige dromer, zoals de getrapte Havelaar die zijn plicht deed met den moed van een leeuw, en honger lijdt met het geduld van een marmot in de winter.’ Ondubbelzinnig distantieert Multatuli zich van zijn vroeger ego, dat hier de gestalte van Havelaar kreeg. Hij wil niet langer degene zijn die hij op Lebak was: een estheet, een idealist, een Don Quichote, een buiten iedere realiteit staande romanticus... Hij is nu de keiharde agitator, de berekende strateeg, die wil gelezen worden, voor wie dit boek een middel is om het volk wakker te schudden, om de realiteit te veranderen. De geciteerde passage valt niet uit de lucht, zoals sommigen wellicht vermoeden. Integendeel, heel roman B is reeds een aanloop tot de ‘staart’, ook wat betreft een zekere afstandname van de nochtans vereerde held Havelaar! De schrijvende ik-persoon van roman B (tot nader order Stern) distantieert zich meer en meer van Havelaar. Die distantiëring wordt véél zinvoller als we aannemen (wat we straks zullen doen) dat niet Stern, maar Sjaalman de ware auteur is van roman B, die zijn eigen levensgeschiedenis bevat in de kolonie. De exkolonialist Sjaalman neemt verbitterd en wrokkig afscheid van zijn vroeger ego, dat hij Havelaar heet. Hij heeft een duidelijk ambigue houding tegenover zijn eigen verleden: enerzijds idealiseert hij Havelaar wegens diens morele kwaliteiten en diepmenselijk gemoed, maar anderzijds maakt hij er toch een hij-persoon van en maakt hij soms in de marge kritische bedenkingen in de zin van: wat had een man met zoveel kwaliteiten niet kunnen bereiken en wat heeft hij in feite bereikt? De hele ambiguïteit blijkt al uit het portret van Havelaar (p. 77), waarin Havelaar als een ‘vat vol tegenstrijdigheids’ wordt voorgesteld. Enerzijds wel ridderlijk en moedig, maar vaak verspilde hij ‘als die andere Don Quichot’ zijn dapperheid op een windmolen. Al wat groot en verheven was, lokte hem aan, maar tegelijkertijd was hij ‘onnozel en naïef als een kind’. De beste passage om de kritische relatie tussen Sjaalman en Havelaar door te lichten, bevindt zich op het einde van hoofdstuk 15 (p. 202). De schrijvende Sjaalman neemt daar duidelijk afstand van zijn vroeger ego Havelaar: ‘Stijl... ja! Daar liggen stukken voor mij, waarin stijl is! Stijl die aantoonde dat er een mens in de buurt was, een mens wien het de moeite waard geweest ware de hand te reiken! En wat heeft die stijl den armen Havelaar gebaat? Hij vertaalde zijn tranen niet in gegrijns, hij spotte niet, hij zocht niet te treffen door bontheid van kleur of door de grappen van den uitroeper voor de kermistent... wat heeft het hem | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
gebaat? Kon ik schrijven zoals hij, ik zou ànders schrijven dan hij.’ Theoretisch is het mogelijk dergelijke passage aan Stern toe te schrijven, maar dan wordt ze een afstandelijk commentaar van een buitenstaander en verliest ze haar pregnante kracht en zin. | |||||||
De taalknobbel van SternDe aandachtige lezer stelt zich overigens snel een vijftal vragen die de mening van Droogstoppel over de rol van Stern bij het tot stand komen van het koffiehoek sterk in twijfel trekkenGa naar eindnoot2.:
| |||||||
[pagina 53]
| |||||||
Eigenlijk moet men aan deze vijf vragen nog een zesde, beslissende | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
vraag toevoegen: in hoeverre kan een schrijvende Stern een zinvolle afsplitsing zijn van de schrijvende Multatuli te Brussel? Iedereen weet dat dergelijke weerspiegeling wel haalbaar is in de Sjaalman-figuur... Indien Sjaalman beschouwd wordt als de reële auteur van roman B - zijn levensstory - dan worden alle vragen meteen bevredigend beantwoord... Een gewaagde theorie als zou roman B eerst zijn geschreven en daarna roman A (bij het plak - en knipwerk zouden dan fouten zijn gebeurd in de Stern-fictie) hebben we dan niet meer nodig, vermits de ‘fouten’ bewust door Multatuli zijn aangebracht om Droogstoppel te ironiseren. Voor de aandachtige lezer zijn de ‘fouten’ structurele knipoogjes van Multatuli achter de rug van de aardsdomme Droogstoppel. | |||||||
Het kruikje inkt van SjaalmanStern blijft voor de wanhopig reagerende Droogstoppel, die merkt dat zijn koffiehoek uit de hand loopt en uiteindelijk tegen hem, de koffieveilingen en het kolonialisme is gericht, tot op het einde een onverklaarbaar fenomeen. Daardoor wordt Droogstoppel geïroniseerd. Er is een samenzwering tegen hem aan de gang, waartoe Stern, Sjaalman, Frits en Marie behoren, en hij kan zulks niet ontdekken, hoewel hij een paar keer onraad ruikt. Voor de aandachtige lezer echter - die meer inzicht heeft in de situatie dan Droogstoppel zelf - zijn de vragen rond de Stern-fictie verborgen verklikkers achter de rug van de bedrogen Droogstoppel. Er zijn tenminste vier belangrijke verborgen verklikkers die de lezer moeten duidelijk maken dat de rol van Sjaalman bij het tot stand komen van roman B heel wat groter is dan Droogstoppel vermoedt of wenst:
| |||||||
[pagina 55]
| |||||||
Bij deze vier hints kunnen ook alle ‘foutjes’ die in het vorige stuk worden opgesomd, toegevoegd worden. Wat was nu de taakverdeling binnen het schrijverscollectief? (Terloops wil ik signaleren dat zelfs de Rosemeyers een rol spelen, want waarom vinden zij Frits' tekst mooi? Vergeten we niet dat Louise wat verliefd is op Stern...) Sjaalmans taak is de belangrijkste.
Hoewel hij in de schaduw moet blijven, is hij de steller/schrijver van het boek, dat zijn story bevat. Hij schrijft zich van zijn Havelaar-ego weg (o.a. door er een hij-persoon van te maken en door zijn kritisch commentaar in de marge) naar Multatuli toe. Stern, Frits en Marie zullen ervoor zorgen dat hij een uitgever vindt, en nog wel in de persoon van Droogstoppel! Zij dwepen alle drie met Sjaalman en diens goede zaak. Stern is een romantisch type en Frits en Marie vertegenwoordigen de jonge generatie door in opstand te komen tegen hun materialistische vader. Sterns taak is het Droogstoppel aan het lijntje te houden en ervoor te zorgen dat de bepalingen van het contract niet met de voeten worden getreden. De bemiddelende rol van Stern speelt zich af op twee niveaus, met name binnen en buiten roman B. Buiten roman B (in roman A dus) probeert Stern voortdurend Droogstoppel te kalmeren als het hem te bar wordt. B.v. p. 117 vermeldt Droogstoppel dergelijke poging tot geruststelling door Stern: ‘Gister zeide hij: “wees gerust, alle wegen leiden naar Rome. Wacht nu eerst het slot van de inleiding af - is dat alles nog maar inleiding? - ik beloof u - hij zeide eigenlijk: “ik verspreek u” - dat tenslotte de zaak zal neerkomen op koffie, koffie, op niets dan koffie!’ Het superieur-ironische ligt hem hierin dat Stern niet eens liegt... Zijn boek is inderdaad slechts een inleiding, waarna nog de publicatie van de echte documenten gepland is. Zijn boek gaat inderdaad over koffie, het is een aanklacht tegen de uitbuiting op de koffieplantages... Binnenin roman B komt Stern soms ook tussen met een enkel zinnetje, als Sjaalman weer eens te heftig is tekeer gegaan... B.v. p. 116, waar Stern, na de uitval van Sjaalman tegen de kolonialisten geruststellend toevoegt: ‘De lezer begrijpt dat ik hier niet spreek van mijn boek.’ Een ander voor- | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
beeld p. 80, waar Stern opnieuw moet tussenkomen: ‘Deze tirade is me ontsnapt... ze staat er nu eenmaal en blijve.’ De taak van Frits, Droogstoppels zoon, is ook niet onaanzienlijk. Hij moet blijkens punt 3 van het contract de taalfouten van Stern verbeteren. Daardoor wordt het voor Droogstoppel waarschijnlijker dat Stern zo'n goed Nederlands schrijft. Ook vormt hij een bijkomend scherm tussen Droogstoppel en Sjaalman, als de vesting-Stern even wankelt. Een voorbeeld daarvan vinden we alweer op p. 117: Droogstoppel heeft de naam ‘Abraham Blankaart’ horen vallen in Sterns voorlezing. Nu spitst hij toch de oren, temeer daar Louise Rosemeyer uitleg vraagt: zij blijkt de voogd van Sara Burgerhart niet te kennen. Droogstoppel krijgt argwaan. Hij zegt: ‘... die Abraham Blankaart is veel te Hollands voor een Duitser.’ Maar hij schuift de schuld op Frits en denkt niet aan Sjaalman. Wat Marie betreft, ook zij is onmisbaar in dit boek. Volgens punt 6 van het contract moet zij Sterns manuscript in het net overschrijven. Op die wijze verhindert ze dat Droogstoppel ooit het ontstaan van het koffieboek zou kunnen achterhalen. Nooit zal hij de facto merken dat Sjaalman actief is geweest. Alles wijst erop dat de Max Havelaar een perfect in elkaar gezet bouwwerk is. |
|