Over Multatuli. Delen 12-13
(1984)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||
Multatuli over strafrecht1. InleidingIn 1881 wordt in Nederland een nieuw wetboek van strafrecht van kracht. Vanzelfsprekend gaan daar uitgebreide diskussies aan voorafGa naar voetnoot1.. Als Multatuli begin januari 1881 in de Rotterdamse en Amsterdamse bladen laat adverteren, dat hij op respektievelijk 10 en 12 januari zal spreken ‘over strafrecht’, zal dit waarschijnlijk bij menigeen de indruk doen postvatten, dat het nieuwe wetboek onderwerp van bespreking zal zijn. Toch is dit maar zeer gedeeltelijk zijn onderwerp. Heel bewust laat Multatuli aankondigen ‘over strafrecht’ en niet ‘over het strafrecht’ om daarmee aan te geven, dat hij in het algemeen wil spreken over ‘het recht om te straffen’Ga naar voetnoot2.. Het valt te betwijfelen of dit subtiele gegoochel met een lidwoord bij de lezers de gewenste indruk teweegbrengt. In de volgende paragrafen wordt geprobeerd te rekonstrueren wat Multatuli over strafrecht te berde bracht. Paragraaf 2 bevat een opsomming van bronnen en de verantwoording van de gevolgde werkwijze, paragraaf 3 handelt over de inhoud van de voordracht, paragraaf 4 geeft enkele reakties op de voordracht weer. | |||||||||||
2. Bronnen en werkwijzeMultatuli spreekt twee keer over strafrecht. Afgezien van enkele mededelingen in korrespondentie, zijn er tweeërlei bronnen ter beschikking: kranteverslagen en strookjes met aantekeningen van Multatuli zelf. De kranteverslagen zijn de volgende:
| |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
Wat betreft de strookjes met aantekeningen is er een vijftal dat past op de komplete voordracht in Amsterdam en is er een tweetal dat een deel van de Rotterdamse voordracht dekt. De strookjes van de twee verschillende voordrachten bevatten voor een groot deel dezelfde tekst. Waarschijnlijk heeft Multatuli, niet tevreden over de voordracht in RotterdamGa naar voetnoot4., voor het optreden in Amsterdam twee dagen later zijn stof gehergroepeerd. Omdat de aantekeningen voor Amsterdam kompleter zijn dan die voor Rotterdam, kies ik voor een rekonstruktie van de Amsterdamse voordracht, waarbij de Rotterdamse gegevens als aanvulling gebruikt worden. Vergelijking van de Amsterdamse strookjes met het meest uitgebreide Amsterdamse kranteverslag (dat in De Amsterdammer) leert, dat dit verslag niet alle elementen bevat die op de strookjes voorkomen. Omdat de (veel) minder uitgebreide verslagen van dezelfde voordracht een deel van de ontbrekende elementen wél bevatten, ligt het voor de hand de strookjes te gebruiken als uitgangspunt. Omdat Multatuli daar zelf naar verwijst, wordt enkele malen gebruik gemaakt van mededelingen over recht(en) in Duizend en enige hoofdstukken over specialiteitenGa naar voetnoot5.. De voordracht is overigens zeker geen kopie van Specialiteiten. Uiteraard kan een rekonstruktie, zoals beproefd in de volgende paragraaf, slechts bij benadering en met een zekere waarschijnlijkheid weergeven wat Multatuli gezegd heeft. Daarnaast bedenke men, dat de manier waarop hij het zei één van de belangrijkste elementen van zijn voordracht uitmaakteGa naar voetnoot6.. | |||||||||||
3. De voordrachtWaarschijnlijk begint Multatuli zijn voordracht in Amsterdam met het nader bepalen van zijn onderwerp: ‘Het onderwerp was niet “het strafrecht”, daar de ideeënschrijver zich niet voor specialiteit wilde | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
A.E.I. Modderman, de ontwerper van het nieuwe wetboek van strafrecht (ontleend aan Almanak van het Leidsche studentencorps voor 1879).
| |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
uitgeven en vooral niet in het bijzonder het nieuwe strafwetboek behandelen wilde. Hij zou alleen eenige leekendenkbeelden geven over de vraag: “Met welk recht mogen en moeten wij, burgers van een vrijen staat, straffen?” en vooral “hoe moeten wij straffen om ons niet jegens den misdadiger schuldig te maken aan hetzelfde wat wij hem verwijten?”’ Het goed recht van de leek om mee te spreken over dit soort kwesties staaft hij als volgt: ‘Specialiteiten mogen en moeten er zijn, maar ze moeten ons niet het zwijgen opleggen, menigmaal heeft de onbevooroordeelde leek opgemerkt wat de specialiteit voorbijgezien had. Den leek het spreken te verbieden strijdt tegen het gezond verstand, tegen den geest onzer eeuw, tegen het parlementarisme dat onzen staatsvorm beheerscht’. Multatuli werpt dan de vraag op wat woorden als ‘boete’, ‘zonde’, ‘straf’ en ‘recht’ wilden zeggen ‘in den aanvang’. Hij wil hun etymologie nagaan, omdat deze ‘ons dikwijls op het spoor van de ware beteekenis der woorden die wij gebruiken’ brengt. Boete staat in verband met beter, beteren in de zin van beter maken zoveel mogelijk herstellen. Zonde staat in verband met zoen, zoenoffer, das zu Sühnende. Het woord is uit de katholieke kerk tot het volk buiten die kerk doorgedrongen en betekent boete doen, boete betalen aan God. De priesters zijn in dezen de kassiers. Bij straf zoekt men tevergeefs naar een grondwoord, maar het zal wel iets dergelijks betekenen als boete en zonde. Wat recht is weet iedereen: ‘het is het woord dat wij kennen in regel, in rex, in regeeren; het bevat de rollende r die in alle germaansche woorden de beweging uitdrukt; het is een sprekend woord’. Waarom nu hebben wij het recht om te straffen? Om een antwoord te vinden op deze vraag is Multatuli te rade gegaan bij specialiteiten, met name bij een geleerde Duitser. Hij heeft dat echter al snel opgegeven. Ter illustratie leest hij de volgende tekst voorGa naar voetnoot7., een samenvatting van de geleerde Duitser:
‘Volgens vroegere inzichten ligt de grond waarop de Staat het recht heeft een strafwet uittevaardigen en te voltrekken in de inzetting “einer Strafgewalt” en in het “verleihen des rächenden Schwertes” door de godheid. Rechtsfilosofische onderzoekingen echter gronden de bevoegdheid tot straffen dan eens op het wezen der gerechtigheid, dan weder op het noodzakelyk onderhouden van bepaalde Staatsdoeleinden. In absolute | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
Theorie wordt de straf beschouwd als een zedelijk postulaat en [doorhaling] onvermydelyke (ünerlassliche [sic]) verevening van het verschil tussen Recht en misdaad. Deze theorie blykt reeds uit het principe der wedervergelding (Talio) 'twelk naar de uitdrukking der vroegste Volksrechten den misdadiger bedreigt met hetzelfde Kwaad dat hij anderen heeft veroorzaakt, [boven de regel toegevoegd: “O.o.O.T o.t.’ = oog om oog, tand om tand] Dewyl echter hierbij slechts de uitwendige zyde der zaak in aanmerking wordt genomen, en het opleggen van een met de misdaad gelyksoortige straf in de meeste gevallen onmogelyk is, zoo eischt de door Kant en Hegel voorgestane Rechtstheorie eene wedervergelding die [doorhaling] in evenredigheid staat met den graad der Schuld. De voornaamste relatieve theorien zyn:
Deze tekst ontlokt Multatuli het kommentaar, dat reeds de eerste woorden van de Duitser hem geen licht geven: ‘Waar zijn schrijver woorden gebruikte, die, nauw verwant, in staatsrechterlijke en rechtsphilosophische beteekenis genuanceerde begrippen aanduiden, schenen ze hem synoniemen, de zin dus een tautologie, de redeneering nonsens’. Bij de opsomming van de verschillende theorieën stelt Multatuli de vraag of zijn toehoorders wel begrijpen wat al die namen betekenen. Hij konkludeert, dat ons rechtssysteem iets van al de genoemde theorieën bevat, en tevens, dat de ene, ware theorie niet in het lijstje voorkomt: ‘de boete in de zin van herstelling’: ‘Wie mij kwaad gedaan heeft, is verplicht dat kwaad tegenover mij en tegenover de maatschappij zooveel mogelijk te vergoeden’. Dit noemt Multatuli ‘natuurlijk recht’, omdat het, in tegenstelling tot de bestaande theorieën, ‘op de natuur gegrond’ is. De bestaande theorieën hebben hun basis ofwel in het zogenaamde ‘goddelijk recht’ ofwel in het ‘juridisch recht’. Deze beide ‘niet primitieve’ rechten zal hij nu bespreken. Bij het goddelijk recht doet zich meteen de vraag voor in naam van welke god men moet rechtspreken. ‘Van Jupiter Olympius? Van Bouddha? Van het Christendom, een stipje in de wereldgeschiedenis? Eenmaal zal een schooljongen in de geschiedenis der beschaving het Christendom | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
vóór het druïdisme noemen en er eene mauvaise marque voor krijgen’. In verband met het goddelijk recht en de ontoereikendheid daarvan merkt Multatuli o.a. op, dat de rechten van de Grieken, afkomstig van de Olympische goden, niet zelden meer menselijk, ja onmenselijk waren dan goddelijk. Wat betreft de bijbel vraagt hij zich af of het goddelijk recht is, dat voor de zonde van Adam en Eva de hele nakomelingschap gestraft wordtGa naar voetnoot8.. En welk rechtsbegrip wordt vertegenwoordigd door de omstandigheid, dat iemand, die een onzedelijk leven leidt, de Here kan omkopen door op het eind een beetje berouw en geloof te tonen? Ook rijst de vraag, of dat goddelijk, in ons geval christelijk, recht van toepassing is op de steeds groter wordende groep niet-christenen (atheïsten, Israëlieten, enz.). Tot slot van zijn bespreking van het goddelijk recht handelt Multatuli over de bewering, dat de validiteit van het goddelijk recht door de geschiedenis gepreekt wordt: ‘Onze vaderen stelden menigmaal den geringsten voorspoed op rekening van het Opperwezen, wiens vinger duidelijk zichtbaar was! Wie uwer heeft ooit dien vinger opgemerkt, geachte hoorders? Het is waar, men hield het met glans vol tegen het veel machtiger Spanje. Maar dat schrijft men aan de hulp van God toe? Maar de Spanjaarden dan? Hebben zij een anderen God? Waarom moesten zoovelen van hen, unschuldigen, den dood op het slagveld vinden? Zijn ons land de 18000 door de inquisitie (geestelijke rechtbank) ter dood veroordeelden ooit weerom gegeven? Een God kan niet bij luimen goed doen. Als men in den Ilias leest van Achilles, dat hij door God als een wolk omgeven was om tegen den strijd, den zwaren strijd bestand te zijn, daalt held Achilles dan niet veel in uwe schatting, hoorders? Is het een held, die geholpen moest worden?’ Vervolgens neemt Multatuli het juridisch recht, het recht der juristen, onder handen. ‘De juristen spreken niet eens van recht, maar van rechten! Göthe noemt die wetenschap Juristerei’, merkt hij op en: ‘Als mijn zoontje met beide rechten thuis kwam, zou ik hem beduiden, dat voor twee rechten in mijn huis geen plaats was’. Uitgebreid gaat Multatuli verder over de juristen: ‘“Zie ze eens, onze aanstaande rechters, die het recht zullen wijzen, onze aanstaande kamerleden, die de wetten zullen maken”. En wat is hun studie? Wat zijn hun bronnen? “Wien denkt ge dat men er bij gehaald heeft, om uit te maken of de Max Havelaar van van Lennep of van mij was? De Romeinen! De Romeinen, een volk dat op zulk een lagen trap van beschaving stond, dat de grootste gruwelen op gebied der zedelijkheid bij hen algemeen gebruik | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
waren”. En wie verder? “Als autoriteiten, als Pausen vereeren zij de juristen der middeleeuwen, die in de heksenprocessen het schuldig uitspraken. Tot nog voor 80 jaar lieten de juristen de beschuldigden op de pijnbank brengen en gaven vonnis op grond van eene aldus verkregen bekentenis.”’ De rechtswetenschap is in de negentiende eeuw het minst vooruitgegaan van alle wetenschappen, dus betrekkelijk achteruit gegaan. De schuld hiervan ligt bij de juristen voor wie ‘een acte niet meer eene handeling, maar een stuk papier’ isGa naar voetnoot9.. Uit de manier waarop zij straffen blijkt hoe weifelachtig de juristen te werk gaan. Zij hebben de doodstraf, verminking, verbanning en arbeid aan publieke werken in soorten. Ze hebben deportatie; lijfstraffelijke tuchtiging in soorten (o.a. spitsroeden lopen, de knoet, geseling, het blok); gevangenisstraf met cachot of op water en brood; iemand doen verblijven op een bepaalde plaats; erestraffen (verlies van stand of burgerlijke rechten); te pronk stelling; boete of confiscatie; amende honorable. Uit het feit dat ze al deze straffen hadden blijkt dat de juristen weifelen. Die juristen en wetgevers zijn dus wraakbaar. Mag de staatsburger vertrouwen op deze juristen? Mag de leek oordelen? Om het goed recht van de leek te staven brengt Multatuli een aantal voorbeelden te berde van zaken waarin de deskundigen volgens hem in de fout gaan. Hij begint waarschijnlijk met de bespreking van enkele Engelse wetten uit 1801, 1828 en 1832. Daarna bespreekt hij personen en rechtszaken die ook al in Specialiteiten aan de orde kwamen: Ieder talentvol advokaat, ieder beroemd jurist is een bewijs tegen de wetenschap van het recht, ‘want wat toch recht is, moet zonder kunst recht blijven’. Als voorbeelden noemt hij maître Lachaud, ‘le grand sauveur’ (vgl. Specialiteiten, p. 594), en Berryer, ‘le prince des orateurs’ (vgi. Specialiteiten, p. 592)Ga naar voetnoot10.. Uit de Nederlandse rechtspleging schenkt hij aandacht aan het geval van een burgemeester die van rechtsvervolging wordt ontslagen na geschoten te hebben op zijn plaatsvervanger (vgl. Specialiteiten, p. 598), een vrijspraak-geval van een vrouw die vergiftiging met fosfor geprobeerd had (vgl. Specialiteiten, p. 598-599), de verdediging door Cort van der Linden van Jut (vgl. Specialiteiten, p. 594 e.v.) en het proces in de moordzaak De JonghGa naar voetnoot11.. Bij zijn bestrijding van de ‘juristerij’ bespreekt Multatuli tenslotte nog | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
de kwestie van de openbaarheid van onze rechtspleging en het systeem van ‘hoger beroep’: ‘Onze rechtspleging is niet publiek, want het publiek krijgt geen inzage in het proces-verbaal der voorloopige instructie, en mag ook den president niet er op wijzen wanneer deze verzuimt op een punt daarvan verder door te vragen’. Over het reviseren van vonnissen in hoger beroep: ‘Hoe is het mogelijk, dat een rechter, aldus door een aantal nieuwe rechters in het ongelijk gesteld, niet onmiddellijk zijn ontslag neemt? Wanneer men volgens zijn geweten recht gesproken heeft, moet men niet kunnen dulden, dat dit voor onjuist verklaard wordt. Multatuli houdt vervolgens weer een pleidooi voor natuurlijk recht: “Wetten moeten gegrond zijn op de natuur.” Bij het woord natuur denkt menigeen aan een singel met een paar boomen er op. Nauur is al wat bestaat, al wat geworden is. De natuur maakt ons eerlijk, rechtvaardig’. Via een uitstapje naar het adagium ‘genot is deugd’ laat hij dan zien dat straffen tot vermeerdering van genot kan voeren: ‘Genot is deugd. Dit begrip heb ik reeds menigmaal voorop gesteld. Genot, niet in dien lagen, onreinen zin, maar in de beteekenis die een fatsoenlijk mensch er aan hecht. Genot moet een zaad zijn, dat welig opschiet, dat doet genieten, dat genot om zich heen spreidt. Genot gevende wordt men zelf rijker aan genot. Wie een genot vindt in het overmatig gebruik van sterke draken... heeft slecht leeren rekenen. In den laatsten tijd houd ik mij bezig met opvoedkundige studiën over het kinderzieltje. Het kind weet zijn best nog niet en behoeft oms een meer of minder sterken prikkel - straf - om later te kunnen genieten. Wie zijn kinderen lief heeft, kastijdt ze. Werkelijk kan slaan noodzakelijk zijn, doch men ga hier niet toe over dan na ernstige studie. Al te veel vrijheid voert het kind tot bandeloosheid.’ Het kind moet kennelijk tot het besef gebracht worden, dat een goed gedrag het voordeligste is. Waarom straffen wij en hoe straffen wij? Volgens Multatuli moeten we geen straf opleggen als wraak, maar - volgens het natuurlijk recht - als boete, d.i. verbetering, vergoeding. Multatuli ziet niets in verbetering in de zin van het omvormen van de misdadigers tot betere mensen: ‘Iemand, die een misdaad beging, die getoond heeft geen goed hart te hebben, zoo iemand verbeteren? Gij rijdt in het spoor en ziet links of rechts van u een stuk land, dor, woest, steenachtig, kortom ongeschikt ter bebouwing. De grond zelf zegt u: “ik ben een rots en een rots is onvruchtbaar”. Zou men zulk een land trachten te verbouwen. | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
Men zegt, dat honderden gevangenen en ontslagenen verbeterd zijn. Ik belief het niet te gelooven. Moet de staat zooveel ten offer brengen aan onvruchtbaarheid, aan boozen? Wat doet zij aan de goeden? Hebben ook die het niet noodig? Het verblijf in het tuchthuis maakt den misdadiger niet beter. Het verblijf in de cel evenmin. Jut vermoordde Mevr. v.d. K[ouwen]. Hij kwam in de gevangenis. En? Ja, nu werd hij vroom godsdienstig: “het was maar jammer”, zeide hij, “dat er zoo velen waren, die niets van Christus wilden weten!!” Die woorden uit dien mond zijn vergiftig. Ieder, die in de gevangenis komt, heeft berouw. Natuurlijk. De delinquent had niet gedacht in de cel te komen, hij had slecht gerekend, zijn rekening kwam niet uit - en daarom voelt hij berouw. Dat dit berouw ‘in den Heere’ is, is duidelijk. Daarom denkt hij, en vele anderen, den hemel te verdienen. Indien echter zulke mannen in den hemel komen, dan wenscht elk fatsoenlijk mensch zeker wel een plaatsje in de hel te ontvangen’. Als iemand een ruit stuk slaat, is de natuurlijke eis, dat hij een nieuwe ruit inzet. ‘Maar hoe de gevolgen van dat stuk slaan te straffen? Een vrouw schrikt en sterft tengevolge van dien schrik - een moord dus. De rampen kunnen onherstelbaar zijn. Wie matigt zich hier het recht van straffen aan?’ Het oog om oog, tand om tand-principe, de vergeldingstheorie brengt geen oplossing: ‘Iemand wordt vermoord. Volgens de vergeldingstheorie moet nu de moordenaar ook gedood, vermoord worden. Een meisje is door een jongeling verleid. Moet nu de jongeling op zijn beurt ook verleid worden? Dijken zijn doorgebroken, land is overstroomd, menschen zijn omgekomen. Hoe straft men nu die mannen, die de schuld van dit alles zijn?’Ga naar voetnoot12. Gevangenissen en tuchthuizen zijn geen oplossing. Afgezien van het feit, dat het broeinesten van misdaad zijn, wordt er niets mee vergoed. Aan de vergoedingseis wordt volgens Multatuli wèl voldaan door de misdadiger arbeid te laten verrichten, niet binnenshuis, maar bijvoorbeeld bij de ontginning van heivelden en duinen. Het nieuwe wetboek van strafrecht, dat zo geprezen wordt, brengt eigenlijk niets nieuws: ‘Geen enkel nieuw denkbeeld, geen nieuwe basis, geen nieuwe toon, geen nieuwe omkleeding zelfs, want er staat nog bij voor | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
door, als in het oude, - geen nieuwe indeeling, niets is veranderd, dan de doodstraf - die al afgeschaft was’. De diskussie die in de Tweede Kamer over de doodstraf gevoerd werd, onderwerpt hij aan een nadere beschouwingGa naar voetnoot13.. Hij toont zich zelf vóórnoch tegenstander, maar verklaart de in de Kamer gehanteerde argumenten voor invalide. Zo hoorde men het argument, dat de doodstraf onherstelbaar was: ‘Is dat een argument? Door zulk een rechter zou men ook niet gaarne naar de cel verwezen worden - als hij zich eens vergiste! En dan... kan ons leven niet terug gegeven worden, kan men dan wel herstellen de gevolgen van het verblijf in de cel: den doorgebrachten tijd? de schrik? de schande? de ellende, enz.? [...] Een andere tegenstander van de doodstraf voerde aan: “doodstraf is onnoodig, allen moeten toch eenmaal sterven”. Hij stelde dus het sterfbed met het schavot, God met den beul gelijk!’ Als afschrikkingsmiddel is de doodstraf volgens Multatuli niet geschikt.
Aan het slot van zijn betoog vraagt Multatuli om mondige burgers, die in plaats van casussen en codex een meer verfijnd rechtsgevoel moeten bewerkstelligen. Men moet ‘geen genoegen nemen met leugen en kwakzalvery. De maatschappy heeft behoefte aan waarheid. We moeten leeren niet met twee maten te meten, noch dulden dat het gedaan wordt’. Zo moeten wij niet toestaan in Atjeh, wat we afkeuren in Transvaal. De laatste mededeling vormt waarschijnlijk de overgang naar een korte verhandeling over Lebak, waarvan Multatuli zelf 23 jaar geleden al voorspeld heeft, dat het een woestenij zou worden, en dat nu, volgens de officiële rapporten, inderdaad een woestenij geworden is. Hij herinnert eraan, dat hij zijn loopbaan opgeofferd heeft aan de verdediging van de rechten van de inlanders; bloedige tranen heeft hij geplengd; zijn vrouw en kinderen heeft hij prijsgegeven. ‘En nog zetelt Duymaer van Twist in de residentie en ik?... Ik heb gezegd!’ | |||||||||||
4. ReaktiesAfgaande op de beschikbare verslagen tonen de toehoorders in Rotterdam en Amsterdam zich enthousiast. Zoals eerder al werd opgemerkt, was Multatuli zelf niet zo tevreden over het Rotterdamse optreden. Aan Mimi schrijft hij, dat de NRC tot zijn verbazing ‘een niet ongunstig verslag’ geeft (‘De reporter moest op z'n derrière hebben, want de voordracht was slecht’)Ga naar voetnoot14.. Zonder veel kommentaar releveert de | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
NRC een aantal door Multatuli te berde gebrachte opinies. Haar mededeling, dat het duidelijk was, dat Multatuli sterk overhelde naar de doodstraf, strookt waarschijnlijk niet met Multatuli's bedoeling. Het Rotterdamsch nieuwsblad is veel minder enthousiast. De verslaggever spreekt aan het eind van zijn verslag de vrees uit, dat de voordrachten van Multatuli wel eens afbreuk zouden kunnen doen aan zijn naam als denker en schrijver. Positief is hij over de slotbeschouwing over Lebak en over Multatuli's opsporing van de oorsprong van het straffen en van het strafrecht. J. Hobbel geeft een zeer uitgebreid verslag. De uitgebreidheid zal hier ook als een indikatie voor de waardering beschouwd moeten worden. Dat er af en toe wat ‘valsch vernuft’ aan te wijzen is in Multatuli's woorden weegt niet zwaar: een en ander wordt ter overdenking aangeboden door Multatuli; de verslaggever doet dat op zijn beurt aan de lezer. In Amsterdam geeft het Algemeen handelsblad een verslag dat door Multatuli als ‘vijandig’ beschouwd wordtGa naar voetnoot15.. Het Nieuws van den dag geeft een verslagje van vijftien regels, waarin Multatuli zich hevig stoort aan de alinea: ‘Of het Recht, het groote probleem van zoovele eeuwen, het vraagstuk, dat zoovele duizenden mannen van geest en hart heeft beziggehouden, ditmaal wel zijn bevoegden beoordeelaar gevonden had, betwijfelen wij. Het is geen onderwerp dat met sarcasme een stap verder komt’. Multatuli ontziet zich niet naar aanleiding van dit stukje rechtstreeks te gaan klagen bij de baas van de verslaggever: G.L. Funke, de uitgever van het Nieuws van den dag: ‘Wees nu zoo goed aan ieder bevoegde die de voordracht bijwoonde te vragen of zoo'n beoordeeling geen kwajongenswerk is? Die tegenstelling van “mannen met hoofd en hart” tegenover mij, is wat erg! Ik meen beter dan de advokaterige wettenmakers in de 2e Kamer en de advokaterige toepassers der wet, bewijs van hoofd en hart te hebben gegeven. En wat recht tot meespreken aangaat, voor bijna 40 jaar reeds was ik voorzitter eener rechtbank die krimineele vonnissen sloeg. Is 't fatsoenlijk dat de eerste de beste onbekende, die door 'n krant als reporter gebruikt wordt van die positie gebruik maakt z'n meerderen te beschimpen. Wat heeft dat onbekende schrijvertje geleverd? “Onbekend” niet omdat-i z'n naam er niet onder zet, maar omdat die naam toch niet buiten 'n heel klein kringetje bekend wezen zou, al teekende hij daarmee. Geloof me beste Funke, m'n verontwaardiging geldt meer de zaak als publieke onredelijkheid (en nu in-verband met uw blad), dan mijn persoon. Over 't geheel acht ik couranten litteratuur zeer weinig, en antwoord zelden of nooit. Mijn kopie heeft geldwaarde, de hunne ligt twee dagen na 't drukken op de beste kamer. (De opmerking is niet van | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
mij. Ze werd gemaakt door... een redakteur van 't Handelsblad. Die zelfkennis is om te kussen!)[...]’Ga naar voetnoot16. Nog in een brief van 13 juni 1881 komt Multatuli op deze kwestie terugGa naar voetnoot17.. De Amsterdammer geeft een uitgebreid verslag. Afgezien van wat tussentijdse tegenwerpingen (bijvoorbeeld dat Lachaud en Berryer hun triomfen juist behaalden ten opzichte van jury's van leken, wat dus niets bewijst tegen de juristenGa naar voetnoot18.) komt de verslaggever tot een nogal vernietigende slotbeschouwing: ‘Dat een groot man, als Multatuli, meent over alle onderwerpen iets belangrijks in 't midden te kunnen brengen, is te begrijpen, en het ontbrak dan ook niet aan episoden nu eens geestig, dan weder treffend; dat een onderwerp als het strafrecht, de geliefkoosde studie voor de grootste denkers die de menschheid heeft voortgebracht, Kant, Hegel, Rousseau, Fichte, Guizot, Feuerbach, Rossi, Carrara, ook den dichter van Het gebed van den onwetende en Max Havelaar heeft aangetrokken, is niet te verwonderen. Men had echter mogen verwachten dat hij iets anders en beters gegeven had dan het ondichterlijke, onwetenschappelijke, onwijsgeerige nutsavondje dat wij er thans over genoten. De vragen die het strafrecht oppert, raken de edelste belangen van den mensch, als denkend wezen, als wezen met hartstochten en gevoel begaafd, als burger van den Staat en van de algemeene maatschappij; alle levensraadselen doen zich op als factoren, waar de eenvoudigste vraag op strafrechterlijk gebied uittemaken is; wanneer dit zoo is, staat het een man van Multatuli's talent, van Multatuli's invloed niet vrij, zulk een onderwerp te behandelen zonder iets van deze gewichtige beginselen aantevoeren; veel minder nog die talenten en dien invloed te misbruiken, om voor een publiek van leeken de studie en de toewijding verdacht te maken van mannen die wel hunne ernstige gedachten voor deze diepe kwestiën hebben overgehad’. |
|